ECLI:NL:RBNHO:2023:3394

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/15/333008 / FA RK 22-4886
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderbijdrage in familiezaken met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen de vader en de moeder van twee minderjarigen. De vader heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en de kinderbijdrage, omdat hij van mening is dat de huidige regeling niet meer volstaat. De moeder heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend voor de zorgregeling van de oudste minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het verleden gehuwd zijn geweest en dat zij gezamenlijk gezag hebben over de minderjarigen. De vader heeft verzocht om de kinderen vaker bij hem te laten verblijven, terwijl de moeder zich verzet tegen de zorgregeling voor de jongste minderjarige, die niet meer naar de vader wil gaan. De rechtbank heeft partijen aangemoedigd om samen te werken aan de communicatie en heeft een verwijzing naar het Uniform Hulp Aanbod voorgesteld. De rechtbank heeft de kinderbijdrage van de vader vastgesteld op € 90 per kind per maand, met ingang van heden, en heeft de zorgregeling voor de oudste minderjarige vastgesteld. De beslissing over de zorgregeling voor de jongste minderjarige is aangehouden tot een pro forma zitting op 4 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling | alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/333008 / FA RK 22-4886
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 april 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren, kantoorhoudende te Zoetermeer,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.J. ten Seldam, kantoorhoudende te Limmen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader van 20 oktober 2022;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 22 december 2022;
- het gewijzigde verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 9 februari 2023;
- het aanvullend verweerschrift, van de moeder, door de rechtbank gestempeld voor ontvangst op 2 maart 2023;
- het e-mailbericht, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 9 maart 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. L.J.W. van Kesteren en de moeder door mr. F.J. ten Seldam. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 juni 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] . De moeder heeft een dochter uit een andere relatie, [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de minderjarigen erkend. Partijen hebben gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat het door partijen op 7 mei 2018 ondertekende ouderschapsplan dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking. Volgens dit ouderschapsplan moet de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 100 per kind per maand voldoen.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van
1 januari 2020 € 104,55 per kind per maand.
2.5.
Bij beschikking van 13 mei 2020 heeft deze rechtbank bepaald dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen € 212 per kind per maand, met ingang van 1 februari 2020 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft wijziging verzocht van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals deze bij beschikking van is vastgesteld op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, althans een zodanige beslissing over de zorgregeling te nemen als de rechtbank in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
3.2.
De vader betoogt dat de huidige zorgregeling niet meer volstaat. De moeder is uit eigen beweging verhuisd naar [plaats] , wat voor de vader betekent dat hij nu ruim vier uur reistijd heeft om de kinderen te brengen en te halen. Het lukt partijen niet meer om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Er moet duidelijkheid worden verschaft zodat partijen weten waar ze wel aan toe zijn, wat minder discussies tussen partijen zal veroorzaken.
3.3.
Verzocht wordt om de kinderen twee (bij een maand met vier weekenden) of drie weekenden (bij een maand met vijf weekenden) per maand bij de vader te laten zijn, waarbij de vader de kinderen op vrijdag om 18.00 uur bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt, met vaststelling van een vakantieregeling waarbij de kinderen bij vader verblijven in de herfstvakantie, in de (helft van de) meivakantie, in de (helft van de) zomervakantie en in de (helft van de) kerstvakantie (in ieder geval op 1e Kerstdag) en op Vaderdag. Tevens is gevraagd een informatie- en consultatieregeling vast te stellen.
3.4.
Daarnaast heeft de vader wijziging verzocht van de bij beschikking van 13 mei 2022 vastgestelde kinderbijdrage. Verzocht wordt om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 november 2022 op nihil te stellen en daarbij te bepalen dat de moeder al wat de man sinds 1 november 2022 teveel aan alimentatie heeft betaald aan hem dient terug te betalen, met wettelijke rente, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft verzocht de verzoeken van de vader met betrekking tot de zorgregeling voor [de minderjarige 2] af te wijzen. [de minderjarige 2] wil niet meer naar de vader omdat zij bij de vader niet zichzelf kan zijn en zij zich anders behandeld voelt dan [de minderjarige 1] . Problematisch voor de vader is hierbij geweest dat [de minderjarige 2] enige tijd contact heeft gezocht met haar biologische vader.
Tegen de verzochte zorgregeling voor [de minderjarige 1] verzet de moeder zich niet. De moeder heeft de rechtbank zelfstandig verzocht een vakantieregeling voor [de minderjarige 1] vast te stellen. Wat betreft de verzochte wijziging van de kinderbijdrage stelt de moeder zich op het standpunt dat de vader onder 28. in het verzoekschrift zegt een bedrag van € 90 per kind per maand te kunnen betalen. Zij stemt in met toewijzing van laatstgenoemd bedrag als kinderbijdrage.
4.2.
De moeder is van mening dat het verzoek van de vader met betrekking tot de vaststelling van een consultatie- en informatieregeling moet worden afgewezen. Daartoe heeft moeder - kort samengevat - betoogd dat het verzoek te onbepaald is. In de tweede plaats kan de vader als gezaghebbende ouder zelfstandig informatie opvragen bij school en kan hij ook naar ouderavonden gaan. Ook kan de vader zelfstandig informatie opvragen bij medische instanties.

5.De beoordeling

Uniform Hulp Aanbod
5.1.
Ter zitting hebben partijen ingestemd met een verwijzing naar het Uniform Hulp Aanbod om te werken aan de volgende doelen: Oudercommunicatie en Kind Centraal. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) bij het gezin betrokken is en dat [de minderjarige 2] is aangemeld bij Kenter Jeugdhulp. Desgevraagd heeft de Raad naar voren gebracht dat [de minderjarige 2] een vader nodig heeft die betrokken is op haar welzijn en ontwikkeling. De vader heeft nu geen omgang met [de minderjarige 2] . Dat hij in eventueel contactherstel/omgang voornemens is om het tempo van [de minderjarige 2] te volgen, wat hij ter zitting heeft aangegeven, is positief te noemen. Van belang is dat vanuit de hulpverlening gekeken wordt naar het verleden, wat er is gebeurd, zodat een hulpvraag kan worden geformuleerd voor een meisje dat graag een vader in haar leven wenst. Vervolgens kan worden bezien welke hulpverlening moet worden ingezet.
zorgregeling
5.2.
Hoewel de rechtbank in deze beschikking de term “zorgregeling” zal hanteren, wijst de rechtbank partijen erop dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”.
5.3.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, met dien verstande dat voor [de minderjarige 1] zal gelden dat zij twee of drie weekenden per maand bij de vader zal verblijven. Ten aanzien van [de minderjarige 2] zijn partijen overeengekomen dat in afwachting van hulpverlening een beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden. De rechtbank zal beslissen op de wijze als door partijen aangegeven, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
5.4.
Partijen twisten nog over de vraag hoe het halen en brengen van [de minderjarige 1] moet worden verdeeld. De rechtbank acht het van belang dat beide ouders daarin een verantwoordelijkheid dragen. Dat betekent dat het halen en brengen voor rekening van beide ouders moet komen. De rechtbank zal het halen en brengen als volgt tussen de ouders verdelen. De vader zal [de minderjarige 1] op vrijdag om 18.00 uur bij de moeder ophalen en de moeder zal haar op zondag om 18.00 uur bij de vader ophalen.
5.5.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het partijen uiteraard vrijstaat om in onderling overleg andere afspraken te maken, die afwijken van de hiervoor vermelde beslissing, bijvoorbeeld dat de vader het halen en brengen van [de minderjarige 1] voor zijn rekening neemt, bij gebrek aan vervoersmogelijkheden van de moeder, waar tegenover een door de moeder aan de vader te betalen reiskostenvergoeding kan staan.
vakantieregeling
5.6.
Ten aanzien van de vakantieregeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de zomervakantie, de kerstvakantie, de eenweekse vakanties, Hemelvaart, Pasen en Pinksteren. Gelet op het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank aanleiding om wat betreft een tweeweekse vakantie - zoals de meivakantie - aansluiting te zoeken bij een omgangsweekend. Daarmee wordt voorkomen dat er meer wisselingen plaatsvinden dan nodig is. Dat betekent dat [de minderjarige 1] bij de vader is in de week na het omgangsweekend bij de vader. De voorjaarsvakantie en herfstvakantie worden om en om per jaar tussen de ouders verdeeld. Op Vaderdag en Moederdag is [de minderjarige 1] bij de betreffende ouder.
informatieregeling
5.7.
Ten aanzien van de informatieregeling ziet de rechtbank aanleiding om deze conform het verzoek van de vader toe te wijzen, met dien verstande dat de moeder iedere maand een e-mail aan de vader stuurt met informatie over het wel en wee van [de minderjarige 2] . De stelling van de moeder dat de vader zelfstandig informatie over [de minderjarige 2] kan opvragen bij school en CJG wordt niet gevolgd. Nu er geen contact is tussen vader en [de minderjarige 2] is van belang dat zij bij elkaar betrokken blijven op een laagdrempelige manier. Daar past bij dat de moeder de vader maandelijks op de hoogte stelt over hoe het met [de minderjarige 2] gaat in haar ontwikkeling, hobby’s, interesses, belevenissen op school, maar ook buitenschoolse activiteiten zoals clubjes, partijtjes etc.
kinderbijdrage
5.8.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.9.
Omdat de moeder niet betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, van het BW gaat de rechtbank over tot een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de vader ten opzichte van de kinderen.
5.10.
Gelet op de stellingen over en weer ziet de rechtbank aanleiding om voor de berekening van de kinderbijdrage het betoog van de moeder te volgen zoals verwoord in het voorafgaand aan de zitting overgelegde aanvullende verweerschrift. Daarin wordt namens de moeder gesteld dat alleen in uitzonderlijke situaties kan worden afgeweken van de forfaitaire berekening van kinderalimentatie. Gewezen is op uitspraak van de Hoge Raad waarin is overwogen dat alleen in gevallen wanneer met de berekende draagkracht niet geheel in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait kan worden gerekend met de werkelijke woonlast. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat de vader heeft aangevoerd, te weten dat zijn werkelijke woonlast hoger is dan het forfait, terwijl er sprake is van een tekort aan draagkracht geen reden af te wijken van het forfaitaire systeem. De stelling van de vader dat moet worden gerekend met zijn werkelijke woonlast wordt dus gepasseerd.
5.11.
De rechtbank ziet verder aanleiding om voor wat betreft de berekening van de kinderbijdrage aan te sluiten bij het initiële verzoek van de vader en de onderbouwing van dat verzoek, waarin hij heeft verzocht om een kinderbijdrage van € 90 per kind per maand vast te stellen, zoals blijkt uit de bij dat verzoek overgelegde alimentatieberekening. Nu de moeder met de vaststelling van een dergelijke kinderbijdrage heeft ingestemd, kan een nadere berekening achterwege blijven.
5.12.
De vader heeft verzocht om een wijziging van de kinderbijdrage per 1 november 2022 en verzoekt daarbij te bepalen dat de vrouw al hetgeen de man sinds 1 november teveel heeft betaald aan hem dient terug te betalen. De vrouw heeft zich verweerd en heeft gesteld dat de kinderbijdrage is opgebruikt om te voorzien in de kosten van de kinderen. De vrouw heeft uitkeringen tot het bijstandsniveau en heeft geen reserves waaruit zij aan een terugbetalingsverplichting kan voldoen.
5.13.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter in het algemeen behoedzaam gebruik te maken van die bevoegdheid als het gaat om een wijziging over een periode in het verleden, gelet op de mogelijk ingrijpende financiële gevolgen, waaronder de terugbetalingsverplichting. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een terugbetalingsverplichting voor de moeder in redelijkheid niet kan worden aanvaard, zodat het verzoek van de vader in zoverre wordt afgewezen.
5.14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader met ingang van heden een kinderbijdrage voor de kinderen van € 90 per kind per maand aan de moeder moet betalen.
5.15.
De rechtbank wijst er - ten overvloede - op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 13 mei 2020 dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
dient te voldoen € 90 per kind per maand, met ingang van heden en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
stelt, met wijziging in zoverre van het hierboven genoemde ouderschapsplan, de volgende zorgregeling vast:
De minderjarige [de minderjarige 1] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
verblijft bij de vader twee (indien de maand vier weekenden heeft) of drie (indien de maand vijf weekenden heeft) weekenden per maand, waarbij de vader [de minderjarige 1] op vrijdag om 18.00 uur bij de moeder ophaalt en de moeder haar op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt, met dien verstande dat [de minderjarige 1] tijdens de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft zoals de rechtbank hiervoor onder 5.6. heeft overwogen;
6.3.
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per maand informeert over
gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige 2] , met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor onder 5.7. heeft overwogen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de beslissing over de zorgregeling met [de minderjarige 2] aan tot 4 oktober 2023 PRO FORMA;
6.6.
verzoekt de advocaten de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de hulpverlening en de daaraan te verbinden gevolgen;
6.7.
bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk een week voor de pro forma zitting door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
6.8.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.