ECLI:NL:RBNHO:2023:3356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
15.036316.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf wegens poging tot doodslag met overwegingen over opzet en toerekeningsvatbaarheid

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2022 in Haarlem een collega met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte opzettelijk handelde, maar niet met de intentie om de dood van het slachtoffer te veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte beoordeeld, waarbij deskundigen verschillende conclusies hebben getrokken over de invloed van psychische stoornissen op het handelen van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte toerekeningsvatbaar is, omdat hij op het moment van het delict inzicht had in zijn handelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.036316.22 (P)
Uitspraakdatum: 13 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Rotterdam, locatie De Schie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. van de Weerd, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat volgens hem het vol opzet en het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer niet kunnen worden bewezen.
Het subsidiair tenlastegelegde acht de raadsman wel bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het primaire feit – de poging tot doodslag
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 maart 2023:
Ik wilde met een manager praten. Ze hadden mij achtergelaten in een kamer zonder eten en ze wilden mijn salaris niet betalen. Ik had in mijn hoofd om de manager neer te steken. Ik wilde wraak nemen. Ik ben naar de fabriek gegaan en heb daar een mes gepakt. Ik ben toen op zoek gegaan naar de manager. Nadat ik het mes had gepakt, heb ik geen moment gedacht dat ik het niet moest doen. Ik kwam buiten [slachtoffer] tegen. Ik dacht dat hij de manager was. Ik heb hem toen gestoken met het mes. Ik was mij er toen bewust van dat ik hem neerstak.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 februari 2022 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring (pagina’s 74 en 75 van het procesdossier):
Ik doe aangifte. Op 12 februari 2022 was ik als schoonmaker aan het werk voor het bedrijf Danish Crown Foods aan de Oudeweg 10 in Haarlem. Opeens zag ik een collega lopen, [verdachte]. [verdachte] stond achter mij. Opeens voelde ik een hevige pijn in mijn rug ter hoogte van mijn schouder. Hij had mij met een mes gestoken. Ik heb het mes zelf uit mijn rug gehaald. Ik zag dat het een vleesmes was dat in het bedrijf wordt gebruikt.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een letselrapportage van de arts [arts], gedateerd 12 maart 2022 (pagina 52 van het procesdossier):
Medische informatie betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2].
Datum onderzoek: 12 februari 2022
Uitwendig waargenomen letsel: steekverwonding thorax (achterzijde thv schouder).
3.3.2
Nadere bewijsmotivering
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van poging tot doodslag dan wel van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De gedragingen van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangever met kracht met een vleesmes van achteren in het bovenlichaam, ter hoogte van het linker schouderblad, heeft gestoken.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Van vol opzet op de dood van het slachtoffer is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel bewezen worden dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van slachtoffer [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. De vraag is dus in hoeverre de verdachte de hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop willens en wetens heeft aanvaard. De verklaringen van de verdachte bieden geen aanknopingspunten om vaststellingen te doen met betrekking tot willen en weten ten tijde van het toegepaste geweld, voor zover het gaat om de dood van het slachtoffer als beoogd resultaat. Dat betekent dat de uiterlijke verschijningsvorm de maatstaf is. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Het uit de bewijsmiddelen blijkende geweld dat tegen slachtoffer [slachtoffer] is gepleegd, levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat hij hierdoor zou komen te overlijden. Daarvoor is van belang dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] van achteren in het bovenlichaam, ter hoogte van de linkerschouder heeft gestoken met een vleesmes. Het slachtoffer heeft op deze plek een steekverwonding opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vele vitale organen en bloedvaten bevinden en dat, naar algemene ervaringsregels, een messteek in het bovenlichaam, ook aan de achterzijde, levensbedreigend kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld dat de verdachte heeft toegepast op het slachtoffer, te weten het met een scherp vleesmes steken in het bovenlichaam van het slachtoffer, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever als gevolg bewust heeft aanvaard.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer in die zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 februari 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte een strafbare verdachte is, nu niet is gebleken dat het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen heeft ontbroken.
5.2
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de psycholoog [psycholoog] dient te worden gevolgd en de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
5.3
Oordeel van de rechtbank
BeoordelingskaderUitgangspunt is dat de dader van een strafbaar feit daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden en dat het feit hem volledig kan worden toegerekend, tenzij komt vast te staan dat de dader straffeloos moet blijven omdat het feit – onder meer wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens – hem geheel niet kan worden toegerekend. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal dit laatste kunnen worden aangenomen.
Rapportages van deskundigen
Bij de beantwoording van de vraag of het gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank in het bijzonder kennisgenomen van:
- het psychologisch onderzoeksrapport van 25 april 2022 van psycholoog [psycholoog];
- het psychiatrisch onderzoeksrapport van 30 september 2022 van [psychiater 1], arts in opleiding tot medisch specialist psychiatrie onder supervisie van [psychiater 2], psychiater;
- de reactie per e-mailbericht van 11 oktober 2022 van psycholoog [psycholoog].
De conclusies van de deskundigen luiden, kort samengevat, dat de verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van cannabis en een psychotische stoornis in de vorm van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Deze stoornissen waren ten tijde van het gepleegde feit bij de verdachte aanwezig.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde tot verwarring, verhoogde angstgevoelens, verhoogde achterdocht en realiteitsvertekeningen leidde. De combinatie van deze symptomen staat volgens de psycholoog in direct verband tot het tenlastegelegde en maakte dat op dat moment geen sprake was van keuzevrijheid. Volgens de psycholoog bestaat er geen twijfel dat deze stoornis het functioneren ten tijde van het tenlastegelegde volledig bepaalde en adviseert het feit in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen. In het e-mailbericht van 11 oktober 2022 heeft de psycholoog bevestigd dat hij een advies tot ontoerekeningsvatbaarheid nog steeds het meest passend acht.
De psychiater merkt ten aanzien van de toerekenbaarheid op dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit minder goed kon omgaan met zijn emoties, omdat hij deze vanwege geldgebrek niet kon dempen met cannabis. Onttrekkingsverschijnselen van de cannabis kunnen echter volgens de psychiater geen rol meer hebben gespeeld, omdat de verdachte al enkele weken was gestopt met het gebruik van dit middel. Er kan dan ook geen doorwerking worden verondersteld van de stoornis in cannabisgebruik op het ten laste gelegde. Voor de geïsoleerde waanstoornis geldt volgens de psychiater dat deze los lijkt te staan van het ten laste gelegde en dat deze psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen ten aanzien van het ten laste gelegde niet heeft beïnvloed. Niet duidelijk is geworden of de verdachte mogelijk deels heeft gehandeld vanuit paranoïde belevingen ten gevolge van een psychotische stoornis die agressie bij hem in de hand kan hebben gewerkt. Op basis van het onderhavige onderzoek is hier onvoldoende zicht op verkregen. Om die reden wordt geen advies ten aanzien van de toerekenbaarheid gegeven.
Wat oordeelt de rechtbank?
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen tot verschillende conclusies zijn gekomen voor wat betreft de doorwerking en invloed van de bij de verdachte geconstateerde stoornissen op het ten laste gelegde feit. De deskundigen hebben daarom geen door hen gedeelde duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag in welke mate de verdachte op het moment van het plegen van het onderhavige feit over zijn vrije wil kon beschikken en dus, in welke mate het ten laste gelegde aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank bij de ondervraging van de verdachte verkend of hij inzicht heeft gehad in zijn handelen op het moment van het plegen van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft concreet en gedetailleerd verklaard over zijn gedachtegang en handelen ten tijde van het plegen van het delict. Hij is naar zijn werk gekomen om een manager te spreken. Hij heeft vervolgens bewust een mes gepakt uit de fabriek en is op zoek gegaan naar een manager met de bedoeling om deze neer te steken. Hij wilde wraak nemen, omdat hij niet werd betaald voor door hem verricht werk en omdat er problemen waren met zijn contract, de huisvesting en maaltijden. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij op het moment van het plegen van het feit wist wat hij deed en zich hiervan bewust was. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat het hierbij niet gaat om later verkregen inzicht over wat er zich op die dag heeft afgespeeld.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het handelen van de verdachte wordt gekenmerkt door doelgerichtheid en dat de verdachte daarbij niet werd geleid of gestuurd door mentale processen waarop hij geen greep had. De verdachte werd op het moment van het plegen van het ten laste gelegde feit geleid door vrije wil. Dit betekent dat de verklaring van de verdachte aanmerkelijk meer steun biedt voor de conclusies en het advies van de psychiater, namelijk dat de bij de verdachte geconstateerde stoornissen het ten laste gelegde handelen niet, althans niet volledig, hebben beïnvloed. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het feit daarom toerekeningsvatbaar. Het verweer van de raadsman dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, wordt dan ook verworpen.
Nu van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte geen sprake is en ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die tot een andersluidend oordeel aanleiding zou kunnen geven, is de verdachte voor het bewezen verklaarde feit strafbaar te achten.
5.3.1
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de bovenstaande deskundigen. Hij heeft als voorwaarde geformuleerd de omstandigheid dat de rechtbank zich ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid onvoldoende ingelicht acht. Uit het vorenstaande blijkt dat de rechtbank zich voldoende ingelicht acht. Dit betekent dat de voorwaarde verbonden aan het voorwaardelijk verzoek niet is vervuld en dat de rechtbank niet aan de beoordeling van het verzoek toekomt.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden de door Reclassering Nederland in haar rapport van 27 maart 2023 geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde van een mogelijke time out-plaatsing in een FPC of andere instelling. De voorgestelde voorwaarde dat de verdachte zich laat opnemen in de FPA De Mare-GGZ Westelijk Noord-Brabant dient volgens de officier van justitie te worden gewijzigd in die zin dat betrokkene zich laat opnemen in een FPA of soortgelijke instelling. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden zal gelasten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte TBS (terbeschikkingstelling) met voorwaarden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de persoonlijkheidsrapportages is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De verdachte heeft op het bedrijf waar hij werkte een vleesmes gepakt, met de intentie om zijn manager neer te steken. Vervolgens heeft hij zijn collega, slachtoffer [slachtoffer], die hij aanzag voor de manager, onverhoeds van achteren met dit vleesmes in het bovenlichaam gestoken, waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Na deze geweldpleging is de verdachte weggelopen en heeft hij zich niet meer om het slachtoffer bekommerd. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor enig misdrijf is veroordeeld;
- de over de verdachte uitgebrachte psychiatrische rapportage van 30 september 2022 van [psychiater 1], arts in opleiding tot medisch specialist psychiatrie onder supervisie van [psychiater 2], psychiater. Uit dit rapport wordt duidelijk dat het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte is gestabiliseerd.
De strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 8 maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bij de beoordeling of naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel, gaat de rechtbank uit van de maatregelrapportage van de Reclassering Nederland van 27 maart 2023. Deze rapportage is opgemaakt in verband met de advisering op de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. De daarin geadviseerde voorwaarden zijn dan ook toegesneden op een TBS met voorwaarden. Het opleggen van deze maatregel is niet aan de orde omdat daarvoor voldoende richtinggevende adviezen ontbreken. Deze voorwaarden zal de rechtbank dan ook niet verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.
Vervolgens is de vraag of de rechtbank de bijzondere voorwaarden moet opleggen, zoals geadviseerd door de psychiaters in het rapport van 30 september 2022. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte na zijn detentie, blijkens een mededeling van zijn raadsman en van de officier van justitie, eerst zal worden overgeleverd aan Ierland. Wat er na deze overlevering zal plaatsvinden (onder meer met betrekking tot het verblijf van de verdachte) is met zoveel onzekerheden omgeven, dat praktische uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden tal van vragen oproept. Het belang van deze voorwaarden dient in elk geval aanzienlijk te worden gerelativeerd. Gelet hierop zal de rechtbank alleen de algemene voorwaarde verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. Tegen die achtergrond bestaat geen grond om de dadelijke uitvoerbaarheid te gelasten.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft via de gemachtigde [betrokkene] van Tijbout Letselschade een vordering tot schadevergoeding van € 28.419,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag alsmede proceskosten (kosten Tijbout Letselschade), tot een bedrag van € 4.253,82. De gestelde schade bestaat uit kosten gemaakt voor de aanschaf van verband en van pijnstilling, kosten wegens hulp door familie en verlies aan verdienvermogen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek hiernaar een onevenredige benadeling van het strafgeding oplevert.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag ter grootte van € 1.500,- als vergoeding voor die schade acht de rechtbank, gelet op aard en ernst van de normschending billijk, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade en de gestelde overige immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor zover het betreft deze delen van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dienen de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten te dragen die zijn gemoeid met de indiening en behandeling van de vordering en de tenuitvoerlegging daarvan. Voor een gehele of gedeeltelijke veroordeling van de verdachte in de proceskosten als gevorderd bestaat geen grond nu de onderbouwing daarvoor ontbreekt.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de ten behoeve van de vordering en de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte en te maken kosten zelf zullen dragen.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. R.M. Steinhaus, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2023.
mr. R.M. Steinhaus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.