Beoordeling door de rechtbank
Het beroep van eiser slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Vaststaat dat aan het toekenningsbesluit geen onderzoek is voorafgegaan, als bedoeld in artikel 2.3.2., lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Voor het oordeel - in het trajectplan van 19 november 2021 - dat sprake is van OGGZ-problematiek bij eiser is slechts teruggevallen op de eerdere trajectplannen en stukken uit 2017, 2018 en 2020, waarin is aangegeven dat sprake is van OGGZ-problematiek. De rechtbank kan deze wijze van handelen niet goed volgen. Immers, nu eiser zich tot verweerder heeft gewend voor maatschappelijke opvang, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de concrete hulpvraag van eiser is. Een zorgvuldig onderzoek is te meer van belang nu verweerder een grote beoordelingsruimte en verantwoordelijkheid heeft voor het vaststellen van de ondersteuning die wordt verstrekt. Daaraan doet niet af dat eiser zich eerder heeft gemeld en er al informatie beschikbaar was over eiser. Gelet op deze inmiddels gedateerde informatie en de mededelingen van eiser in 2020 en 2021 (zie trajectplan 23 april 2020 en het bericht van eiser op 26 november 2021) dat hij geen begeleiding wenste, was er alle aanleiding om te onderzoeken of de geboden ondersteuning nog adequaat was.
5. Daar komt bij dat eiser niet alleen ontkent dat hij psychiatrische problemen heeft (gehad), maar ook dat voor hem nooit duidelijk is geweest dat hij tot de OGGZ-doelgroep heeft behoord. Daar is eiser pas veel later achter gekomen, alsook wat de gevolgen van een dergelijke indicatie zijn. De stelling van verweerder dat eiser heeft getekend voor de trajectplannen waarin staat dat eiser tot de OGGZ-doelgroep behoort kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. In die visie wordt er immers van uitgegaan dat eiser kennis heeft van de inhoud van het Handboek Maatschappelijke Opvang van verweerder, het daarin gemaakte onderscheid tussen de doelgroepen ‘economisch daklozen’ en ‘OGGZ-doelgroep’ en van het begrip ‘OGGZ’. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat standpunt dan niet als juist worden aanvaard. Het had juist op de weg van verweerder gelegen om in het gesprek met eiser de bevindingen van verweerder te delen met eiser, uitleg te geven over de betreffende indicatie en wat dit kan betekenen voor eiser en de gevraagde maatwerkvoorziening, om in samenspraak met eiser te komen tot het juiste maatwerktraject, ook al houdt dat in maatschappelijke opvang zonder begeleiding.
6. Het is juist van groot belang dat verweerder een onderzoek had moeten verrichten, waarbij verweerder zich had moeten richten op het bereiken van een resultaat dat, waar mogelijk, zo veel mogelijk aansloot bij de wensen en mogelijkheden van eiser. Een onderzoek begint, vanzelfsprekend, met een onderzoek naar de persoonskenmerken van de aanvrager, diens behoeften en voorkeuren. Indien al sprake was van psychosociale problemen bij eiser, wat eiser ten stelligste ontkent, had het op de weg van verweerder gelegen daar nader onderzoek naar te doen door, bijvoorbeeld, advies in te winnen bij een deskundige die vertrouwd was met de problematiek eiser. Bij het voorgaande is ook van belang dat met een goed uitgevoerd onderzoek recht had kunnen worden gedaan aan het belang van eiser. Het biedt een zorgvuldige basis voor een afweging en besluitvorming en had eiser een overzicht en inzicht geboden in zijn eigen situatie.
7. Alle goede bedoelingen ten spijt, kan niet worden gezegd dat verweerder een maatwerkvoorziening heeft getroffen die aansloot bij de behoeften en voorkeuren van eiser. Dat vanuit de BCT is aangegeven dat opvang zonder bijbehorend begeleidingstraject niet mogelijk is en dat eiser door steeds naar het buitenland te gaan de zorg ontloopt (trajectplan van 23 april 2020), kan in ieder geval niet dienen als argument om aan eiser de indicatie OGGZ-doelgroep te geven. Van enige samenspraak met eiser is immers geen sprake.
8. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van zorgvuldige besluitvorming, omdat ten onrechte is nagelaten een zorgvuldig onderzoek uit te voeren conform het bepaalde in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Tevens is sprake van een motiveringsgebrek, omdat ten onrechte een maatwerkvoorziening is getroffen waarbij eiser in ingedeeld in de OGGZ-doelgroep.
9. Gelet op bovenstaande behoeft de vraag of verweerder in het toekenningsbesluit een aanwijzing had moeten geven betreffende dieetverplichtingen van eiser geen bespreking.
10. De conclusie is dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu eiser inmiddels is verhuisd naar [woonplaats] zal de rechtbank verweerder niet de opdracht geven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Met het oog op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar zal de rechtbank het besluit van 24 november 2021 herroepen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van bezwaar, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 579,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.832,00.