ECLI:NL:RBNHO:2023:329

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/15/323776 / FA RK 21-6354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming tot erkenning en vaststelling van omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie waarbij de man vervangende toestemming tot erkenning van zijn minderjarige kinderen vroeg. De rechtbank heeft het primaire verzoek van de man afgewezen, omdat erkenning door de man de belangen van de moeder zou schaden. De moeder heeft verklaard dat erkenning haar emotioneel belast en dat zij zich door de man misbruikt voelt. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek van de man om zijn vaderschap vast te stellen afgewezen, omdat de moeder geen verzoek hiertoe heeft ingediend en de man niet kan worden erkend zonder geldige verblijfsvergunning. Daarnaast is het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, omdat er geen nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarigen is aangetoond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de minderjarigen niet gediend zijn bij toewijzing van de verzoeken van de man. De kosten van het DNA-onderzoek zijn gelijkelijk verdeeld tussen de man en de moeder, en de bijzondere curator is ontslagen van haar functie. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
vervangende toestemming erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/323776 / FA RK 21-6354
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 januari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
domicilie kiezende te Utrecht aan het adres van zijn advocaat,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W. de Hoop, kantoorhoudende te Utrecht.
--tegen--
[verweerster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn Nh.
De minderjarigen [de minderjarige 1] (roepnaam: [de minderjarige 1] , thans 3 jaar oud) en [de minderjarige 2] (roepnaam [de minderjarige 2] , thans 1 jaar oud) worden vertegenwoordigd door mevr. mr. J.W.E. GROOT, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
In deze zaak zijn eerder beschikkingen gegeven op 18 februari en 13 juni 2022,
de inhoud waarvan als hier ingelast wordt beschouwd.
1.2.
Nadien zijn ter griffie de volgende stukken binnengekomen:
- de deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek van Verilabs van 27 juli 2022, ingekomen op 29 juli 2022;
- de berichten van de man van 11 en 18 augustus 2022;
- het bericht van de bijzondere curator van 18 november 2022;
- het verweerschrift van de moeder van 28 november 2022.
1.3.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
8 december 2022, in aanwezigheid van partijen (beiden bijgestaan door een tolk) en hun advocaten. Voorts zijn verschenen de bijzondere curator en namens de Raad mevr. [naam] .
2.
Verdere beoordeling
2.1.
De volgende verzoeken van de man liggen nog ter beoordeling voor:
- primair: hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van beide minderjarigen;
- subsidiair: het vaderschap van de man met betrekking tot de minderjarigen vast te stellen;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenten Emmen en - naar de rechtbank begrijpt - Oldambt opdracht te geven de geboorteakten van de minderjarigen aan te passen en de man als vader van de minderjarigen op te nemen in de basisregistratie personen;
- tussen de man en de minderjarigen een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat hij tweemaal per week bij de moeder en de minderjarigen een dag op bezoek komt en zodra hij een eigen woning heeft de minderjarigen twee dagen per week bij hem zullen zijn, dan wel een in goede justitie vast te stellen regeling.
vervangende toestemming erkenning en gerechtelijke vaststelling ouderschap
2.2.
In artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat
de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, mits deze persoon de verwekker van het kind is, vervangen kan worden door de toestemming van de rechtbank, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
2.3.
Inmiddels heeft DNA-onderzoek plaatsgevonden met betrekking tot de man en de
minderjarigen. Uit het rapport van Verilabs blijkt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de minderjarigen. De rechtbank gaat ervan uit dat hij ook de verwekker is, nu beide partijen dit ter zitting hebben verklaard.
2.4.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen worden geschaad.
Hierbij dienen alle betrokken belangen te worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel de minderjarigen als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
2.5.
De moeder stelt dat erkenning van de minderjarigen door de man, haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen schaadt. In dit verband licht zij toe dat die erkenning bij haar enorme emotionele weerstand oproept, als gevolg van het belaste verleden van partijen: de moeder stelt door de man te zijn gebruikt en misbruikt.
Ter zitting heeft de moeder verteld dat zij, samen met een vriendin, als vluchteling vanuit Guinee naar Nederland is gekomen. Tijdens die reis zijn ze, zonder geld, gestrand in Spanje, ontmoetten daar de man en heeft de vriendin hem geld te leen gevraagd om de reis te kunnen vervolgen. De man wilde wel helpen, maar in ruil voor seksuele handelingen. De vriendin heeft de moeder toen overgehaald met hem te vrijen, zodat ze verder konden.
In Nederland bleek de moeder zwanger en is zij bevallen van [de minderjarige 1] .
Vervolgens heeft zij de man weer gezien op het station in Groningen. Zij heeft echter nooit geweten dat dit dezelfde man was die in Spanje misbruik van haar had gemaakt. Pas tijdens het gesprek met de bijzondere curator werd haar dit duidelijk. De man heeft haar niet verteld dat zij elkaar eerder in Spanje hadden gezien. Hij heeft zichzelf met een andere naam voorgesteld ( [verzonnen naam] ), haar voorgehouden dat hij uit Liberia kwam en opgegroeid is
in Nederland, en zijn hulp aangeboden. Ze hebben een paar keer telefonisch contact gehad.
De moeder verbleef toentertijd in een AZC, waar het overvol en onrustig was en zij een nieuwe, vervelende kamergenote kreeg. In een telefoongesprek bood de man haar (de moeder) aan bij hem te komen logeren om wat rust te hebben. Bij hem kreeg zij wel een eigen kamer, maar ze lag daar nog maar kort te slapen toen de man binnenkwam en aandrong op seksueel contact. Dat heeft zij geweigerd. Toen de man bleef aandringen, heeft het later toch plaatsgevonden. Nadien bleek zij zwanger van [de minderjarige 2] .
De man gaf aan dat hij de moeder zou steunen, maar heeft dat niet gedaan. Wel heeft hij gedreigd de minderjarigen van haar af te pakken. Hoewel erkenning slechts familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt, zal de moeder altijd in angst blijven leven dat de man op enig moment de kinderen van haar afneemt. Dat maakt dat zij geen ongestoorde verhouding met haar dochters kan hebben en altijd achterom zal blijven kijken. De moeder vindt daarom dat het verzoek moet worden afgewezen.
Als de minderjarigen in de toekomst vragen hebben over hun vader, zal zij hen over hem vertellen. En overigens hebben de kinderen na hun 18e recht op de stukken van deze procedure, waaronder die van Verilabs.
2.6.
De man geeft aan dat hij de minderjarigen wil erkennen, omdat de juridische werkelijkheid in overeenstemming dient te worden gebracht met de biologische werkelijk-heid en de minderjarigen ervan op de hoogte moeten zijn dat hij hun biologische vader is.
Hij heeft er geen vertrouwen in dat de moeder hen dat zal vertellen.
De man licht toe dat hij in Spanje wel seksueel contact heeft gehad met de moeder, maar dat daarbij geen sprake was van dwang. In Nederland kwam hij haar bij toeval weer tegen op het treinstation in Groningen. Hij herkende de moeder direct, maar zij heeft hem toen niet herkend. Het klopt dat hij zich met een andere naam heeft voorgesteld en hij heeft haar verteld dat hij in Nederland was geboren en opgegroeid. Dat deed hij om haar te misleiden en voor zich te winnen. Hij wilde haar graag helpen en ze spraken soms met elkaar af.
Toen de moeder een keer bij hem bleef logeren, hebben ze weer gevreeën. In eerste instantie weigerde zij dat, maar toen hij ’s nachts weer terugkwam, stemde ze toch toe.
Nadien hebben ze ruzie gekregen, omdat de moeder vermoedde dat hij met een andere vrouw was. Hij heeft nooit aangegeven dat hij de minderjarigen van de moeder wil afpakken.
De man zou graag terugkeren naar Ivoorkust, omdat hij in Nederland niets heeft. Maar het is nog niet duidelijk of en zo ja, wanneer hij daadwerkelijk uit Nederland zal vertrekken.
2.7.
De bijzondere curator heeft ter zitting gezegd dat zij haar advies handhaaft
om de man vervangende toestemming tot erkenning te geven.
2.8.
De Raad heeft aangegeven achter het advies van de bijzondere curator te staan, omdat het belangrijk is dat de minderjarigen weten van wie ze afstammen.
2.9.
De rechtbank is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, van oordeel dat erkenning van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de man de belangen van de moeder
bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen schaadt.
De moeder heeft gesteld dat zij zich door de man gebruikt en misbruikt voelt. Aan dit gevoel kan niet zonder meer voorbij gegaan worden. Gelet op de verklaringen van partijen over het verloop van hun ontmoetingen, kan minst genomen worden gezegd dat de man in Spanje gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van twee jonge vrouwen op de vlucht.
En hoewel de man inderdaad - zoals hij ter zitting heeft gezegd - geen verkrachter is, is hij in Nederland voorbij gegaan aan het “Nee” van de moeder en heeft daarmee haar zelfbeschik-kingsrecht geschonden.
Hoewel de man in beide situaties duidelijk moet zijn geweest dat de moeder - gezien de omstandigheden waarin zij verkeerde - geen sterke kinderwens zal hebben gehad, heeft hij geen voorbehoedsmiddel gebruikt (De moeder overigens ook niet, maar zij leek niet uit
op seksueel contact). Desgevraagd heeft de man daarover gezegd dat het ongelukjes waren, dat hij niet dacht dat de moeder zó snel zwanger zou raken en dat dat ook niet zijn bedoeling was.
Mede omdat de moeder tijdens de zitting emotioneel was wanneer ze vragen beantwoordde over de gang van zaken tussen partijen, bestaat de indruk dat zij beide keren niet geheel uit vrije wil seksueel contact heeft gehad met de man. Aannemelijk is dat de angst die de man bij de moeder heeft veroorzaakt, door haar in haar beleving te misbruiken toen zij zich beide keren in een hulpeloze, kwetsbare positie bevond, doorwerkt in haar verhouding met de minderjarigen.
In dit verband is van belang, dat de man de moeder in Nederland heeft voorgelogen over zijn naam en voorgeschiedenis, met de bedoeling haar voor zich te winnen.
De man heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt de minderjarigen te erkennen, zodat ze weten dat hij hun biologische vader is. Door het verrichte DNA-onderzoek is hier nu duidelijkheid over en de moeder heeft, zowel in het verweerschrift als ter zitting, toegezegd
de minderjarigen (als die daaraan toe zijn) over hem te zullen vertellen. De rechtbank heeft geen reden aan deze toezegging te twijfelen.
Gelet op het voorgaande zal het primaire verzoek van de man worden afgewezen.
2.10.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek heeft de man gesteld:
De vader kan het verzoek tot vaststelling vaderschap niet doen. (…) De vader dient bewust het verzoek vaststelling vaderschap in in plaats van een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning (…). De reden hiervan is dat hij op dit moment geen geldige verblijfsvergunning heeft dit betekent dat hij niet is ingeschreven bij de gemeente en daarom de gemeente bij de erkenning de gegevens niet kan invoeren en waarschijnlijk zal weigeren de erkenning in te schrijven.Art.1:207, eerste lid, BW bepaalt dat door de rechtbank het ouderschap van een persoon kan
worden vastgesteld op verzoek van a) de moeder, b) het kind.
De moeder heeft een dergelijk verzoek niet gedaan en de man stelt met juistheid dat hij het niet kan doen. De bijzondere curator heeft het verzoek voorwaardelijk gedaan.
Duidelijk is geworden dat de moeder een relatie noch contact wil met de man, gelet op het verleden van partijen. Zij heeft de angst uitgesproken dat de man, via de kinderen, invloed kan uitoefen op haar leven en vermoedt dat hij middels dit verzoek probeert zijn verblijfs-status in dit land te verbeteren.
Deze angst lijkt niet denkbeeldig: de man vraagt een omgangsregeling waarbij hij iedere week twee dagen verblijft in het huis van de vrouw en is ook ter zitting onduidelijk of hij, terwijl hij in 2009 in Nederland kwam en geen verblijfstitel kreeg, ooit naar zijn geboorteland zal terugkeren.
Gelet op deze omstandigheden wordt toewijzing van dit verzoek niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geacht. Dit betekent dat de man in zijn subsidiaire verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat het verzoek van de bijzondere curator wordt afgewezen.
omgang
2.11.
In artikel 1:377a, eerste lid, BW is bepaald dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen
of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt het recht op omgang.
2.12.
De man is geen juridisch ouder van de minderjarigen, zodat eerst beoordeeld moet worden of tussen hen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, ook wel ‘family life’ genoemd, als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarvoor is op zichzelf ontoereikend dat de man de biologische vader is en komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden, waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen hen bestaat dat een onderzoek naar de mogelijkheden van een omgangsregeling gerechtvaardigd is.
2.13.
Van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarigen in de zin van artikel 1:377a, eerste lid, BW is niet gebleken.
Aan de bijzondere curator heeft de man verteld dat hij de minderjarigen ongeveer 7 of 8 keer heeft gezien. Dat lijkt het maximale aantal te zijn geweest. De raadsvrouw van de man heeft opgemerkt dat de ontmoetingen wel moeten zijn afgesproken, omdat partijen in verschillende steden wonen, maar de rechtbank heeft op basis van de manier waarop erover gesproken werd, de indruk gekregen dat het eerder ontmoetingen tussen partijen betrof, waar de minderjarigen dan bij aanwezig waren. Zo is gesteld noch gebleken dat daarbij sprake was van enige verzorging van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de man, of van een aanbod daartoe.
Van overige omstandigheden waaruit een nauwe persoonlijke betrekking kan worden afgeleid, is evenmin gebleken (waarbij te denken valt aan het verschaffen van luiers, kleding, etc., of het voorlezen van een boekje), terwijl het woord ‘kinderbijdrage’ niet is gevallen.
De man zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
kosten deskundige
2.14.
Met betrekking tot de kosten van het DNA-onderzoek wordt als volgt overwogen. Verilabs heeft bij brief van 27 juli 2022 bericht dat de kosten van het onderzoek € 960 bedragen. Gelet op het feit dat de verzoeken en standpunten van partijen enerzijds en de belangen van de minderjarigen anderzijds het noodzakelijk hebben gemaakt een DNA-onderzoek te gelasten, acht de rechtbank het redelijk te bepalen dat partijen ieder de helft van deze kosten, zijnde € 480, voor zijn of haar rekening dient te nemen.
2.15.
Nu de kosten van het DNA-onderzoek uit ’s Rijkskas zijn voorgeschoten, zal bepaald worden dat de man en de moeder deze kosten aan de Staat dienen te voldoen.
Voor de betaling van voormeld bedrag van € 480 zal door de financiële dienst (LDCR) een factuur met betaalinstructies worden toegezonden.
ten slotte
2.16.
Gelet op het feit dat met deze beschikking een einde komt aan deze zaak,
worden de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd beschouwd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap;
3.2.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangs-regeling;
3.3.
wijst de overige verzoeken af;
3.4.
veroordeelt de man tot betaling van de helft van de kosten van het DNA-onderzoek, zijnde een bedrag van € 480, aan de Staat te voldoen, een en ander zoals overwogen in overweging 2.15;
3.5.
veroordeelt de moeder tot betaling van de helft van de kosten van het DNA-onder-zoek, zijnde een bedrag van € 480, aan de Staat te voldoen, een en ander zoals overwogen in overweging 2.15;
3.6.
verklaart de beslissing onder 3.4 en 3.5 uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
ontslaat de bijzondere curator van haar functie als bijzondere curator over de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.