ECLI:NL:RBNHO:2023:326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/15/326912 / JU RK 22-530
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met terugplaatsing bij moeder

Op 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De rechtbank heeft het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) gevolgd, dat aanbeveelt de kinderen terug te plaatsen bij hun moeder. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij de kans krijgen om op te groeien bij hun moeder, die over voldoende affectieve en pedagogische vaardigheden beschikt. Ondanks de risico's die verbonden zijn aan de terugplaatsing, zoals de kwetsbaarheid van de moeder en de kinderen, benadrukt de rechtbank het belang van een snelle terugplaatsing om het loyaliteitsconflict te verminderen. De rechtbank heeft de GI opgedragen om binnen een maand een volledige terugplaatsing te realiseren. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 18 februari 2023, waarbij de rechtbank de ouders heeft aangespoord om samen te werken aan hun onderlinge verstandhouding en de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/326912 / JU RK 22-530
Datum uitspraak: 18 januari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank ten aanzien van een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende de minderjarigen
[de minderjarigen]:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [de minderjarige 1] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
waarin als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher, kantoorhoudende te Volendam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: J.C.I. Veerman, kantoorhoudende te Volendam,
[de grootouders vz],
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde (vz),
wonende te [plaats] ,
en waarin als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 7 oktober 2022 en de daarin vermelde stukken;
- de forensisch psychologische onderzoek rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) ten aanzien van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en de moeder van 14 december 2022, tevens ingekomen bij de griffie op 14 december 2022;
- het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 20 december 2022 waarin zij toestemming geeft voor het verstrekken van de NIFP rapportages aan de Raad en waarbij zij verzoekt de NIFP-rapporteur die het onderzoek heeft uitgevoerd, op te roepen voor de zitting;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 23 december 2022, ingekomen bij de griffie op 27 december 2022;
-de brief, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 27 december 2022, ingekomen bij de griffie op 27 december 2022;
-het e-mailbericht van de GI van 30 december 2022 waarin [de minderjarige 1] is afgemeld voor het kindverhoor;
- het e-mailbericht van de GI van 30 december 2022, met als bijlage het standpunt ten aanzien van de resterende termijn van het verzoek;
- het e-mailbericht van de advocaat van de vader van 30 december 2022 met de mededeling dat de vader akkoord is met het verstrekken van de NIFP-rapportages van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan de Raad;
- verzending van de NIFP-rapportages aan de Raad op 5 januari 2023;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 5 januari 2023 waarin staat dat op dit moment geen aanleiding wordt gezien om de NIFP-rapporteur op zitting te horen, een toelichting of een aanvulling te laten geven;
1.2.
Bij beschikking van 20 mei 2022 heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin met vijf maanden, tot 28 oktober 2022 verlengd en de behandeling van het verlengingsverzoek van de GI voor de overige zeven maanden aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek.
1.3.
Bij beschikking van 22 september 2022 heeft de kinderrechter de nadere behandeling van de zaak bepaald op 11 oktober 2022. Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – zonder het houden van een nadere zitting, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin verlengd met ingang van 28 oktober 2022 tot 28 januari 2023 in afwachting van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek.
1.4.
Op 10 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren nader behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de grootmoeder vz;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] , als informant.
1.5.
[de minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld op 9 januari 2023 door de kinderrechter afzonderlijk in raadkamer gehoord te worden. De gezinsmanager heeft [de minderjarige 1] afgemeld, gezien zijn emotionele gevoeligheid.
1.6.
De advocaat van de GI is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt sinds 20 juli 2012 en over [de minderjarige 2] sinds
7 augustus 2014 uitgevoerd door de ouders gezamenlijk.
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij de grootouders vz.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 mei 2020 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd en nog voortduurt tot 28 mei 2023.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 juli 2020 een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de grootouders vz, welke machtiging nadien bij beschikkingen van 29 juli 2020, 20 oktober 2020, 23 februari 2021, 25 mei 2021, 23 november 2021 en 25 maart 2022, telkens is verlengd en nu, zoals blijkt uit de hiervoor vermelde beschikkingen van 20 mei 2022 en 7 oktober 2022, nog voortduurt tot 28 januari 2023.

3.Het resterende verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft voor de zitting schriftelijk verzocht het resterende deel van het verzoek, naar de rechtbank begrijpt, toe te wijzen en heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Uit de NIFP-rapportages is naar voren gekomen dat de thuisplaatsing wellicht mogelijk wordt geacht, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: behandeling van de moeder voor persoonlijke identiteitsontwikkeling, opvoedondersteuning voor de moeder, acceptatie van die opvoedondersteuning en van andere hulpverlening door de moeder, therapie voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en een duidelijke omgang tussen de kinderen en de vader en tussen de kinderen en de grootouders vz. Omdat de kinderen in januari 2023 met hun traumatherapie beginnen bij Levvel en het daarbij van uiterst belang is dat de omgevingsfactoren rustig zijn, wil de GI de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen in januari en februari hetzelfde laten. De GI heeft een “Opbouwschema omgang” overgelegd voor een periode van 12 weken. Van belang is verder dat de intensieve opvoedondersteuning, waarvoor op 20 december 2022 al een aanmelding is gedaan bij het Leger des Heils (hierna: LdH), de komende periode wordt ingezet. Verder moet nagegaan worden of de moeder start met haar behandeling en of die behandeling aansluit bij de NIFP-rapportages en hoeveel de kinderen meekrijgen van eventuele procedures. Eerst nadat de moeder echt in behandeling is en de intensieve opvoedondersteuning is ingezet, kan de GI verdere stappen nemen in het proces van thuisplaatsing. Als te snel wordt overgegaan tot een thuisplaatsing en het verloopt toch niet goed, bestaat het risico dat de kinderen opnieuw een trauma oplopen. Dit moet volgens de GI worden voorkomen. In een overzicht ‘Thuisplaatsing’ heeft de GI weergegeven hoe het proces van thuisplaatsing wat de GI betreft eruitziet.
3.2.
De GI heeft haar standpunt ter zitting als volgt gewijzigd. Na intern overleg is besloten zich te scharen achter het advies van het NIFP, ook voor wat betreft de bevinding van de NIFP-rapporteur dat het perspectief van de kinderen bij de moeder moet komen te liggen. De GI zal dan ook toewerken naar een thuisplaatsing. De GI blijft echter van mening dat er wel voorwaarden zijn waar de moeder aan moet voldoen, zoals de toezegging dat de moeder opvoedondersteuning en hulp zal accepteren en dat zij persoonlijke hulpverlening in gang zal zetten. Als de kinderen worden thuisgeplaatst, kan Levvel Hecht direct starten met het bieden van hulpverlening in de vorm van video interactie begeleiding, zoals geadviseerd door het NIFP. Het LdH zal daarnaast intensieve opvoedondersteuning aan de moeder bieden. Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat de kinderen na stap 4 van het overgelegde “Opbouwschema omgang”, meteen thuisgeplaatst kunnen worden en dan (bij nader inzien) geen verdere opbouw nodig is. De weergegeven stappen acht de GI wel nodig om te bekijken hoe de moeder en de kinderen op elkaar reageren. De GI verwacht dat een periode van twaalf weken voldoende is om de kinderen volledig thuis te plaatsen. Mocht het opbouwschema niet geschikt blijken en de kinderen last blijven houden van het loyaliteitsconflict, dan bestaat ook de mogelijkheid om de kinderen direct bij de moeder terug te plaatsen.

4.De (nadere) standpunten van de belanghebbenden

de moeder
4.1.
De moeder heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 27 december 2022 en ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen direct dienen te worden teruggeplaatst en vanuit daar gewerkt kan worden aan de therapie voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en een contactregeling met de vader en de grootouders vz. Uit de rapportages blijkt namelijk overduidelijk dat de kinderen teruggeplaatst moeten worden. Daarnaast blijkt hoeveel last de jongens hebben van de plaatsing bij de grootouders vz. Er is sprake van loyaliteitsproblemen door het conflict dat speelt tussen de moeder en haar schoonfamilie. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zitten hier nu middenin, omdat zij nog altijd bij de grootouders vz wonen, waar zij negatief worden beïnvloed. Gelet hierop zullen de grootouders vz niet in staat zijn de kinderen te ondersteunen in een gefaseerde thuisplaatsing. Een directe thuisplaatsing is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat het loyaliteitsconflict in stand blijft. Subsidiair kan de moeder er ook achter staan als de thuisplaatsing geleidelijk binnen een maand plaats vindt. De terugplaatsing bij de moeder kan volgens het NIFP veilig plaatsvinden op onder meer de voorwaarde dat de moeder met een psycholoog en/of een coach aan zichzelf gaat werken. Zij zal haar volledige medewerking verlenen aan alles wat nodig is conform de bevindingen van het NIFP. Zo is de moeder recent gestart met haar nieuwe therapie, waarbij zij zal gaan werken aan een positief zelfbeeld en veerkracht. De therapie zal zich ook richten op het trauma dat bij de moeder is ontstaan door de uithuisplaatsing van de jongens en de rol van de hulpverlening daarin. Ook zal zij meewerken aan de door het NIFP geadviseerde pedagogische begeleiding in de thuissituatie. Aan de door het NIFP gestelde voorwaarde voor wat betreft de behandeling van de moeder is dan ook voldaan. Er is door het NIFP niet geadviseerd dat de moeder eerst een dergelijk traject dient af te ronden of dat de omgang zeer voorzichtig moet worden opgebouwd. Toch wenst de GI nu nog steeds allerlei randvoorwaarden aan de omgang te verbinden die door het NIFP niet noodzakelijk zijn bevonden of zelfs maar zijn genoemd. Het NIFP is duidelijk geweest: de kinderen moeten zo snel mogelijk terug. De moeder begrijpt niet waarom de GI nog een termijn van twaalf weken wil gebruiken voor de terugplaatsing; in het verleden konden de kinderen ook van de ene op de andere dag uit huis worden geplaatst.
4.2.
De moeder heeft zelf een plan van aanpak opgesteld voor als de kinderen weer thuis zijn. Zij is ervan overtuigd dat zij goed voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] kan zorgen. De moeder neemt de hechtingsstoornis van [de minderjarige 1] serieus en begrijpt dat dit veel van haar als ouder vraagt. Ook [de minderjarige 2] heeft de nodige aandacht nodig en het zal hard werken zijn om haar relatie met de kinderen weer op te bouwen. De moeder heeft een netwerk om op terug te vallen, om ervoor te zorgen dat zij ook zelf tot rust kan komen. De moeder heeft tot slot naar voren gebracht dat zij openstaat voor de voorgestelde mediation met betrekking tot de echtscheidingsstrijd.
de vader
4.3.
De vader heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 23 december 2022 en ter zitting (aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen) (via zijn advocaat) het volgende aangevoerd.
4.4.
Het is volgens hem niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] om hen uit de vertrouwde omgeving bij grootouders vz te halen. Hij deelt het standpunt van het NIFP dat het perspectief van de kinderen bij de moeder moet komen te liggen niet. Sterker, volgens hem blijkt uit de forensische beschouwing juist dat hun perspectief niet bij de moeder moet komen te liggen, gelet op haar persoonlijke kwetsbaarheid waardoor zij niet sterk genoeg is om in situaties van spanning en stress adequaat te handelen en beslissingen te nemen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat [de minderjarige 1] van zijn opvoeders een professionele, consequente en neutrale opstelling vraagt, waarbij terecht de vraag wordt gesteld of de moeder de problematiek met de hechtingsstoornis nu en in de toekomst kan hanteren. Ook [de minderjarige 2] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan basisveiligheid en een overzichtelijke, voorspelbare, veilige, warme, consequente en gestructureerde leef- en opvoedingssituatie. Ten tijde van de conflicterende relatie met de vader was de moeder niet stevig en assertief genoeg om voor voldoende veiligheid en geborgenheid voor de kinderen te zorgen. Nergens blijkt uit dat dit is veranderd.
Voor wat betreft het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zich bevinden volgens het NIFP, heeft de vader aangegeven dat het jammer is dat de grootouders vz door de rapporteur als uitgesproken negatief jegens zijn ex-partner worden beschreven, terwijl de grootouders vz slechts de problemen waarmee ze werden geconfronteerd hebben besproken. Voor zover bij de vader bekend, wordt door de grootouders vz sowieso niet met de kinderen over de moeder gesproken. Daarnaast heeft de vader uitdrukkelijk betwist dat hij zich heeft onttrokken aan de opvoeding en zorg voor de kinderen, zoals opgenomen in de rapportages.
4.5.
Verder heeft de vader naar voren gebracht dat uit de NIFP-rapportages blijkt dat de plaatsing bij de moeder ook niet zonder risico is. In dat licht bezien en gelet op de noodzakelijke behandelingen die de kinderen en de moeder nodig hebben, heeft de vader zich op het standpunt gesteld dat er eerst gestart dient te worden met deze behandelingen en de moeder ook de pedagogische begeleiding gaat krijgen die zij nodig heeft. Dit om te voorkomen dat de kinderen (of erger nog, een van hen) na een (korte) herplaatsing alsnog extern worden geplaatst en uit elkaar worden gehaald, terwijl zij nu in een voor hen vertrouwde omgeving verblijven. Daaraan heeft de vader toegevoegd dat de grootouders vz de moeder de ruimte kunnen geven, ook als de in het “Opbouwschema omgang” voorgestelde twaalf weken worden benut door de GI.
4.6.
Voor wat betreft het gewijzigde standpunt van de GI ter zitting, dat hun bedenkingen ten aanzien van een terugplaatsing er nu niet meer zijn en dat er na twaalf weken geen evaluatie, maar een terugplaatsing plaats kan vinden, heeft de vader aangevoerd dat het opvallend is dat het standpunt van de GI in een korte tijd is veranderd. Niet duidelijk is gemaakt door de GI waarop deze wijziging is gebaseerd. De vader blijft dan ook bij zijn standpunt dat de uithuisplaatsing voort dient te duren.
4.7.
De vader heeft aangegeven dat hij openstaat voor de suggestie om via mediation de ouders op één lijn te krijgen. Wat de vader betreft hangt de start van de mediation niet af van de verblijfplaats van de kinderen. Ook als die ongewijzigd blijft, is het van belang dat dit traject op korte termijn gaat starten. Daarnaast staat de vader er ook voor open om de omgang met de moeder op een andere wijze in te kleden, gelet op de uit de NIFP-rapportages naar voren komende wens van de kinderen om de moeder meer te zien.
de grootouders vz
4.8.
De grootmoeder vz heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de communicatie richting de moeder, in het belang van de kinderen, kort en zakelijk probeert te houden. Dat functioneert wat haar betreft goed. Voor wat betreft de voorgestelde mediation acht de grootmoeder het van belang dat eerst aan de communicatie tussen de ouders wordt gewerkt, voordat de grootouders worden betrokken. De grootmoeder heeft zich bereid verklaard mee te werken aan een mediationtraject, maar voor de grootvader ligt dat anders. Verder heeft de grootmoeder aangegeven dat er in de kerstvakantie een incident heeft plaatsgevonden, waarbij de moeder volgens haar niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld.

5.De mening van de informant

de Raad
5.1.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht achter de rapportages en de adviezen van het NIFP te staan. Er is een duidelijk diagnostisch beeld gekomen door het onderzoek van het NIFP. Zo is het nu duidelijk wat de behoeften van de kinderen zijn en waar het perspectief dient te liggen. De Raad is van mening dat de onduidelijkheid omtrent het perspectief zo snel mogelijk moet worden opgeheven. De Raad heeft de hoop uitgesproken dat de moeder inziet dat samenwerking met de hulpverlening nodig is; de kinderen moeten bij de moeder goed gaan gedijen, een alternatief kan schadelijk zijn. Hoewel de moeder eerst weerstand liet zien tegen de hulpverlening, is het positief dat de moeder inmiddels al stappen heeft gezet richting de noodzakelijk geachte hulpverlening. De kinderen hebben een enorme opvoedbehoefte en de situatie waarin zij zich bevinden is ingewikkeld. Het is dan ook belangrijk dat voor de moeder duidelijk is welke vaardigheden aangescherpt moeten worden. Een opbouw in het contact tussen de moeder en de kinderen is in het algemeen wenselijk, maar heen en weer pendelen en in het spanningsveld bij de grootouders vz blijven zitten, vindt de Raad in dit specifieke geval niet in het belang van de kinderen. De grootouders hebben zich in de afgelopen tweeënhalf jaar enorm ingezet voor de kinderen. De Raad verwacht echter – gelet op de bevindingen in de NIFP-rapportages – dat het voor de grootouders vz ingewikkeld is om de moeder en de kinderen de ruimte te geven en de kinderen te ondersteunen in een thuisplaatsing bij de moeder. De Raad is daarom van mening dat een periode van twaalf weken voorafgaand aan de volledige thuisplaatsing te belastend en schadelijk zal zijn voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Desgevraagd heeft de Raad naar voren gebracht dat het eerder passend is om hiervoor een periode van een maand te nemen.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:265b, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c lid 2 BW is bepaald dat de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling kan worden verlengd.
6.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn op 24 juli 2020 uit huis geplaatst, omdat er in de thuissituatie bij de moeder sprake was van een onveilige situatie. De moeder was overbelast en kon op dat moment niet aan de opvoedbehoefte van de kinderen voldoen. Bij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is sprake van een loyaliteitsconflict en gedragsproblemen. De GI heeft een perspectiefonderzoek uit laten voeren door Timon Pleegzorg. Timon Pleegzorg heeft dit onderzoek verricht aan de hand van een beoordelingsboog. Het onderzoek en de conclusie is vastgelegd in het verslag van 30 september 2021. Uit dit verslag blijkt dat Timon Pleegzorg tot de conclusie is gekomen dat een plaatsing van de kinderen bij de moeder sterk is af te raden, omdat er nog onvoldoende zicht is op de oorzaak van de trauma’s, de kinderen nog niet aan behandeling zijn toegekomen en de behandelresultaten van de moeder onbekend zijn. Daarom komt Timon Pleegzorg tot de conclusie dat het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dat zij opgroeien bij de grootouders vz.
6.3.
Op verzoek van de moeder heeft de kinderrechter bij beschikking van 23 november 2021 een deskundige bij het NIFP benoemd. Deze deskundige is verzocht diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] af te nemen, onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van de moeder, de opvoedcapaciteiten van de moeder en of zij in staat is [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de zorg en opvoeding te geven die zij nodig hebben en aan de hand van hun bevindingen zich een oordeel te vormen over het perspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Vanwege de lange wachtlijsten bij het NIFP is dat onderzoek uiteindelijk pas medio 2022 aangevangen en op 14 december 2022 afgerond. De deskundige bij het NIFP heeft drie afzonderlijke rapportages opgemaakt op 14 december 2022 die zien op [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en de moeder.
6.4.
Uit het NIFP-rapport dat ten behoeve van [de minderjarige 1] is opgesteld, blijkt onder meer het volgende. [de minderjarige 1] is met een totale IQ score van 127 een cognitief begaafde jongen. Hij is opgegroeid in een risicovolle opvoedingssituatie waar de ouders voor hem emotioneel onvoldoende beschikbaar waren, waardoor zich geen veilige gehechtheid heeft kunnen ontwikkelen. Geconcludeerd wordt onder andere dat [de minderjarige 1] een ernstig getraumatiseerde jongen is en dat er sprake is van een disruptieve stemmingsregulatiestoornis in relatie tot een ernstige hechtingsstoornis van het gedesorganiseerde type. Naast ernstige internaliserende problematiek is er bij [de minderjarige 1] ook sprake van agressief en oppositioneel gedrag. [de minderjarige 1] heeft veel meer dan de gemiddelde leeftijdgenoot een rustige, overzichtelijke, voorspelbare, veilige en gestructureerde leef- en opvoedingssituatie nodig. Hij vraagt van zijn opvoeders een professionele, consequente en neutrale opstelling. De insteek zal moeten zijn het ontwikkelen van vertrouwen in zichzelf en anderen.
6.5.
Uit het NIFP-rapport dat ten behoeve van [de minderjarige 2] is opgesteld, blijkt onder meer dat [de minderjarige 2] met een totale IQ score van 91 een gemiddeld intelligente jongen is. Geconcludeerd wordt dat er bij [de minderjarige 2] sprake is van impuls en emotieregulatie problematiek. De oorzaak van de problematiek is gelegen in een instabiele opvoedingssituatie met als gevolg een onveilige gehechtheid, waardoor met name de sociaal-emotionele ontwikkeling is verstoord. [de minderjarige 2] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan basisveiligheid en een overzichtelijke, voorspelbare, veilige, warme, consequente en gestructureerde leef- en opvoedingssituatie.
6.6.
Ten behoeve van zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] is in de NIFP-rapportages vastgesteld dat zij, ondanks alle goedbedoelde zorg van de grootouders vz, de afgelopen jaren feitelijk zijn opgeroeid in een voor hen onveilige opvoedingssituatie. Door de plaatsing van de kinderen bij de grootouders vz zijn de jongens namelijk nog meer klem komen te zitten tussen het systeem van de vader en het systeem van de moeder. Van pleegouders wordt een neutrale en accepterende houding ten opzichte van de beide biologische ouders verwacht. Hiervan is bij de grootouders vz echter geen sprake: zij zijn negatief over de moeder en dat voelen de kinderen. Volgens de NIFP-rapporteur is het onderlinge conflict voor de ontwikkeling van de jongens schadelijk en mogelijk desastreus.
6.7.
Ten aanzien van de moeder stelt de NIFP-rapporteur in de rapportage vast dat niet naar voren komt dat zij ongeschikt zou zijn als opvoeder van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De moeder was echter niet stevig en assertief genoeg om ten tijde van de conflicterende relatie met de vader voor voldoende veiligheid en geborgenheid voor de kinderen te zorgen. Diagnostisch gezien zijn er bij de moeder geen aanwijzingen gevonden door de NIFP-rapporteur voor een klinische stoornis in de zin van een depressieve, angst- of psychotische stoornis. Er is geen sprake van een cognitieve beperking. Ook zijn er geen aanwijzingen in de richting van een ontwikkelingsstoornis in de zin van een autismespectrumstoornis en/of ADHD. Op basis van de interactieobservaties wordt door de NIFP-rapporteur geconcludeerd dat moeder voldoende affectieve en pedagogische vaardigheden bezit. Wanneer moeder gaat werken aan haar persoonlijke kwetsbaarheid in de zin dat zij steviger op haar benen komt te staan, wordt zij door de NIFP-rapporteur in staat geacht om met pedagogische ondersteuning [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de opvoeding en zorg te geven die zij nodig hebben.
6.8.
Alles afwegende komt het NIFP tot de volgende conclusie:
“Geadviseerd wordt [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te plaatsen naar moeder en hun perspectief bij moeder te laten zijn. Van moeder wordt dan gevraagd dat zij met een psycholoog en/of coach aan zichzelf gaat werken. Daarnaast heeft zij in de thuissituatie begeleiding nodig van een pedagoog hoe zij de opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] adequaat vorm en inhoud kan geven. [de minderjarige 1] heeft een intensieve individuele behandeling nodig. Met betrekking tot de echtscheidingsstrijd wordt mediation geadviseerd.”
6.9.
Uit het standpunt van de vader maakt de rechtbank op dat hij zijn bedenkingen heeft bij de zorgvuldigheid waarmee de onderzoek rapportages van het NIFP tot stand zijn gekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat het NIFP-onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. In de rapportages is uitvoerig uiteen gezet hoe het rapport tot stand is gekomen, welke bronnen zijn geraadpleegd en welke onderzoeken zijn gedaan. Daarnaast is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aan de inhoud van het rapport of de betrouwbaarheid ervan moet worden getwijfeld. Het onderzoek is niet gericht geweest op waarheidsvinding in het conflict tussen de ouders, maar is gericht op het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en hun ontwikkelingsbehoeften. Uit dit alles maakt de rechtbank op dat de NIFP-rapporteur een gedegen, deskundig en onafhankelijk onderzoek heeft uitgevoerd.
6.10.
De rechtbank volgt het advies van het NIFP om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te plaatsen bij de moeder. Strikt genomen gaat het in deze procedure niet om de vraag waar het perspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ligt. De rechtbank ziet echter aanleiding – gelet op de onderlinge verhoudingen tussen de ouders en de grootouders vz en de hoognodige duidelijkheid voor de kinderen – om zich hier toch over uit te laten. Met de NIFP-rapporteur – en inmiddels ook de GI – is de rechtbank van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder ligt. Daarvoor is redengevend dat uit de NIFP-rapportages duidelijk blijkt dat de kinderen de afgelopen jaren feitelijk zijn opgegroeid in een voor hen onveilige opvoedingssituatie doordat zij nog meer klem zijn komen te zitten tussen het systeem van de vader en het systeem van de moeder. De NIFP-rapporteur benoemt deze situatie als schadelijk voor hun ontwikkeling en mogelijk zelfs desastreus. Uit de NIFP-rapportages blijkt ook duidelijk dat het in het belang van de kinderen is dat zij de kans krijgen om op te groeien bij de moeder (die over voldoende affectieve en pedagogische vaardigheden beschikt), ook al bestaat er een risico bij terugplaatsing bij haar, vanwege haar kwetsbaarheid en die van de kinderen (vooral [de minderjarige 1] ). De NIFP-rapporteur heeft daarom geadviseerd dat de moeder naast pedagogische begeleiding ook hulpverlening krijgt om steviger op haar benen te komen staan en dat [de minderjarige 1] intensieve ambulante individuele behandeling ondergaat. Ter zitting is gebleken dat de moeder al gestart is met een persoonlijk hulpverleningstraject en dat zij bereid is aan de overige noodzakelijk geachte hulpverlening, zijnde pedagogische begeleiding in de thuissituatie en Video Interactie begeleiding door Levvel Hecht, mee te werken. Verder is gebleken dat beide jongens deze week starten met hun hulpverleningstraject bij Levvel. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de voorwaarden die gesteld worden door het NIFP voor een verantwoorde terugplaatsing van de kinderen.
6.11.
Voor wat betreft de termijn van terugplaatsing oordeelt de rechtbank dat conform het advies van het NIFP zo snel mogelijk moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Een termijn van twaalf weken zoals is voorgesteld door de GI ter zitting acht de rechtbank – net als de Raad – te belastend voor de kinderen, gelet op het loyaliteitsconflict waar zij in zitten en de onderlinge slechte verstandhouding tussen de moeder en de grootouders vz. Gelet op de informatie die de Raad ter zitting heeft gegeven en het advies van het NIFP, ziet de rechtbank dan ook aanleiding om het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen tot 18 februari 2023 en voor het overige af te wijzen. De rechtbank benadrukt dat het van groot belang is dat de GI voortvarend aan de slag gaat om een volledige terugplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder in die periode te bewerkstelligen. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders hun toezeggingen ter zitting nakomen en gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding door middel van mediaton.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een voorziening voor pleegzorg tot 18 februari 2023;
7.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.D. de Jong, voorzitting en tevens kinderrechter, mr. J. van Beek en mr. S. Ok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van S.M.J. Boon, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.