In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had hiertegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep niet ontvankelijk en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig en handhaafde het standpunt.
De kantonrechter overwoog dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene niet bekend was gemaakt voordat hij beroep had ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en kende een proceskostenvergoeding toe aan betrokkene. De kantonrechter bepaalde dat de proceskostenvergoeding voor de fase van het administratief beroep € 298,50 zou bedragen en voor de fase bij de kantonrechter € 209,25, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 507,75 dat de officier van justitie moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten en de rechten van betrokkene in het kader van administratief beroep. De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en biedt inzicht in de procedurele aspecten van het bestuursrecht en de WAHV.