ECLI:NL:RBNHO:2023:3237

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10279497 \ WM VERZ 23-53
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke boetezaak na vernietiging beschikking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had hiertegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep niet ontvankelijk en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig en handhaafde het standpunt.

De kantonrechter overwoog dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene niet bekend was gemaakt voordat hij beroep had ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en kende een proceskostenvergoeding toe aan betrokkene. De kantonrechter bepaalde dat de proceskostenvergoeding voor de fase van het administratief beroep € 298,50 zou bedragen en voor de fase bij de kantonrechter € 209,25, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 507,75 dat de officier van justitie moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten en de rechten van betrokkene in het kader van administratief beroep. De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en biedt inzicht in de procedurele aspecten van het bestuursrecht en de WAHV.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10279497 \ WM VERZ 23-53
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 10 maart 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. M. Lagas, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep niet ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 februari 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opsporingsinstantie de beschikking heeft ingetrokken en het verzoek op proceskosten afgewezen. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de toekenning van proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.
De gemachtigde stelt dat betrokkene administratief beroep heeft ingesteld, waarna de officier van justitie betrokkene te kennen heeft gegeven dat de beschikking is ingetrokken en dat het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Gemachtigde is van mening dat, nu de inleidende beschikking is ingetrokken, het verzoek om proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
De kantonrechter overweegt dat op basis van artikel 3:40 Awb een besluit niet in werking treedt voordat deze is bekendgemaakt. Aansluitend luidt artikel 3:41, lid 1 Awb: “
de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager”. Uit de gegevens in het dossier blijkt niet of en wanneer het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene is bekendgemaakt. De vertegenwoordiger van de officier van justitie kan hierover ook geen uitsluitsel geven. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het besluit op het moment van het instellen van beroep door betrokkene op 2 februari 2022 nog niet aan hem bekend was gemaakt en betrokkene dus niet op de hoogte was van het feit dat de beschikking inmiddels was vernietigd.
De officier van justitie heeft op 9 februari 2022 beslist op het beroepschrift, deze niet-ontvankelijk verklaard omdat de beschikking inmiddels was vernietigd en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene was bekendgemaakt voordat hij beroep had ingesteld tegen de opgelegde boete. Nu vast staat dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene kenbaar is gemaakt na het instellen van beroep, had de officier van justitie een proceskostenvergoeding moeten toewijzen. De kantonrechter zal de beslissing van de officier van justitie van 9 februari 2022 met betrekking tot de afgewezen proceskostenvergoeding daarom vernietigen en bepalen dat aan de betrokkene voor wat betreft de fase van het administratief beroep alsnog een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift, zodat 1 punt dient te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 597,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. De officier van justitie had in onderhavige zaak dus een proceskostenvergoeding ad € 298,50 (1 x € 597,00 x 0,5), moeten vaststellen.
Voorts is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past de kantonrechter wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. De kantonrechter komt derhalve tot de slotsom dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van € 209,25 (1 x € 837,00 x 0,25).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 9 februari 2022 in deze zaak gegrond en vernietigt die beslissing voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 507,75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voornoemd bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: