ECLI:NL:RBNHO:2023:3207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
23/872
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening en gegrondverklaring beroep inzake Wmo maatwerkvoorziening opvang

Op 9 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Verzoekster had een Wmo-aanvraag ingediend voor maatwerkvoorzieningen, waaronder tijdelijke opvang en begeleiding. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente niet zorgvuldig was genomen en dat verzoekster ten onrechte in de OGGz-doelgroep was ingedeeld. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is bepaald dat verzoekster een passende en veilige maatwerkvoorziening opvang moet krijgen tot het nieuwe besluit bekend is gemaakt.

De zaak begon met een Wmo-aanvraag van verzoekster in september 2021, waarbij de gemeente aanvankelijk tijdelijke opvang en begeleiding toekende. Na meerdere besluiten en een bezwaarprocedure, waarin de gemeente de bezwaren gegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en dat er een motiveringsgebrek was in de besluitvorming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente verantwoordelijk is voor de opvang van verzoekster, aangezien zij niet tot de OGGz-doelgroep behoort, maar wel recht heeft op ondersteuning onder de Wmo. De voorzieningenrechter heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/872
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. C.L. Mens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer

(gemachtigde: mr. J. van den Berg).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening, inhoudende dat verweerder een maatwerkvoorziening opvang zal verstrekken aan verzoekster die geschikt en veilig is, tot zes weken na de datum waarop de nieuwe beslissing op bezwaar wordt bekendgemaakt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,00 aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,00 aan proceskosten aan verzoekster.

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.
Omdat de voorzieningenrechter tijdens de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij met instemming van partijen ook op het beroep van verzoekster daartegen.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoekster heeft in september 2021 een Wmo-aanvraag ingediend. Daarop heeft verweerder, in afwachting van nader onderzoek, omdat het vermoeden bestond dat verzoekster tot de OGGz-doelgroep zou kunnen behoren, bij besluit van 29 september 2021 ondersteuning toegekend in de vorm van tijdelijke opvang en begeleiding over de periode 30 september 2021 tot en met 13 oktober 2021.
2. Deze vorm van ondersteuning is bij besluit van 22 november 2021 nogmaals toegekend over de periode 14 oktober 2021 tot 31 januari 2022.
3. Bij primair besluit van 21 februari 2022 is aan verzoekster tijdelijke opvang inclusief begeleiding toegekend. In het primaire besluit staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“In september 2021 bestond het vermoeden dat u tot de doelgroep Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) behoort. U heeft zich laten toetsen door de Brede Centrale Toegang (BCT) op 13 oktober 2021. Uit dit gesprek is gebleken dat u niet tot de OGGz doelgroep behoort, maar u wel ondersteuning nodig heeft op andere gebieden.”
4. Tegen het besluit van 21 februari 2022 is door eiseres bezwaar gemaakt.
5. Hangende dit bezwaar heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 28 februari 2022 een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat verweerder voor opvang van verzoekster moet blijven zorgen tot en met de dag waarop het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk door de voorzieningenrechter op zitting is behandeld. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 8 maart 2022 op zitting behandeld. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de ordemaatregel verlengd wordt.
6. Op 14 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek op zitting behandeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er in het procesdossier aanknopingspunten zijn om ervan uit te gaan dat verzoekster behoefte heeft aan op haar specifieke beperkingen afgestemde begeleiding, terwijl niet is gebleken dat het college het in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vereiste onderzoek heeft verricht, alvorens tot het besluit van 21 februari 2022 te komen. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar van het primair besluit, diende verweerder dit onderzoek alsnog te verrichten. Voor zover dit onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zou een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
7. In de bezwaarprocedure heeft verweerder een verweerschrift, gedateerd 30 juni 2022, opgesteld. Hierin staat voor zover hier van belang het volgende:
“Nadat er terugtrekkende bewegingen vanuit bezwaarde zijn geconstateerd, heeft er opnieuw een intakegesprek plaats gevonden op 24 februari 2022. Hieruit is gebleken dat bezwaarde wederom en alsnog niet tot de OGGz doelgroep behoort.”
8. Verzoekster is op 3 augustus 2022 onderzocht door een medisch adviseur van [b.v.] Naast het spreekuurcontact zijn diverse documenten van de eerstelijns behandelaar en vanuit de meer gespecialiseerd behandeling/begeleidingsinstantie beoordeeld. Ook is kennis genomen van de rapportage van het psychosociaal advies opgesteld door [naam 1] van 9 november 2022 en het overleg dat op 11 november 2022 heeft plaatsgehad met de psycholoog. De conclusie van de medisch adviseur is dat een oplossing zou moeten bestaan uit een drietal zaken:
“Zoeken en volgen van behandeling, niet via de OGGZ maar via de SGGZ. Hierbij is begeleiding essentieel.
Het wijzigingen van haar lifestyle: weer aanbrengen van structuur en een goed ritme in de dag. Meer bewegen. Ook hierbij is begeleiding essentieel.
Het herkrijgen van vastigheid voor wat betreft wonen. Kortom: verbeteren van haar sociale omstandigheden. “
Op de vraag of mevrouw zou passen in de OGGz-doelgroep, heeft de medisch adviseur als volgt geantwoord:
“Nee, zij is aangewezen op begeleiding/behandeling via de SGGz. Gericht op ernstige en complexe problematiek die langdurig al opspeelt.”
9. In het e-mailbericht van 23 december 2022 van een medewerker van verweerder ( [naam 2] ), waarin de vooraanmelding BCT is gedaan, staat voor zover hier van belang het volgende:
“In het medisch advies van [b.v.] wordt aangegeven dat de inschatting is dat mevrouw niet tot de doelgroep OGGz behoort. Na intern overleg vindt de gemeente Haarlemmermeer dit anders. Gezien ook de geschiedenis in de samenwerking met mevrouw en de bevindingen die in de bijlagen worden weergegeven. De gemeente Haarlemmermeer heeft de indruk dat mevrouw gebaat is bij de begeleiding vanuit centrumgemeente Haarlem.”
10. In het e-mailbericht van 11 januari 2023 van medewerker van verweerder [naam 2] , staat voor zover hier van belang het volgende:
“ [verzoekster] kan zich onvoldoende handhaven in de samenleving en lijkt directieve begeleiding nodig hebben. Iets wat vanuit de gemeente Haarlemmermeer niet geboden kan worden. (…) [verzoekster] behoort in ieder geval tot de doelgroep OGGz. De personen dit tot de doelgroep OGGz behoren, worden opgevangen door centrumgemeente Haarlem conform de regionale afspraken.”
11. Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en verzoekster toegelaten tot de Brede Centrale Toegang (BCT) te Haarlem. In het bestreden besluit staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“U heeft aangegeven dat uit het onderzoek van [b.v.] van 3 december 2022 is gebleken dat bij [verzoekster] meer speelt dan bij de personen die tot de doelgroep Openbare Geestelijke gezondheidszorg behoren, namelijk Gespecialiseerde Geestelijke Gezondheidszorg. Wij onderschrijven uw standpunt. Nu [verzoekster] vooralsnog geen gebruik wenst te maken van de optie Beschermd Wonen, is verblijf in de opvang en het ontvangen van begeleiding in de BCT de meest passende maatwerkvoorziening die getroffen kan worden.”
12. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en een voorlopige voorzieningenverzoek ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

13. De vooorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In de Beleidsregels Toegangsproces en maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlemmermeer 2023 (de Beleidsregels) staat het volgende:
2.1.5 Opvang
De gemeente Haarlem is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van deze voorziening in de regio IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer en is door het college daartoe gemandateerd voor de OGGz-doelgroep. De criteria voor opvang en de hoogte van de eigen bijdrage zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit van de gemeente Haarlem.
Wanneer een inwoner niet tot de doelgroep van opvang behoort zoals is opgenomen in de vigerende Verordening van Haarlem, maar wel tot de doelgroep behoort voor opvang zoals is opgenomen in artikel 2.3.1 in samenhang met artikel 2.3.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, dan is de gemeente Haarlemmermeer verantwoordelijk.
14. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoekster is aangemeld bij de BCT van Centrumgemeente Haarlem, omdat verzoekster – blijkbaar – zou behoren tot de OGGz-doelgroep. Zonder nadere motivering zijdens verweerder, die ontbreekt, is dit besluit niet goed te volgen. Immers, zowel de BCT – tot tweemaal toe – als ook de medisch adviseur hebben aangegeven dat verzoekster juist niet tot die doelgroep behoort. Dat verweerder nochtans verzoekster heeft verwezen naar de BCT in Haarlem, kan slechts volgen uit de inhoud van de emailberichten van de medewerker van verweerder: verweerder is het niet eens met het medisch advies, en als men tot de SGGz-doelgroep behoort, behoor men ook tot de OGGz-doelgroep.
15. Dat verweerder het medisch advies niet wenst te volgen is niet alleen in het geheel niet gemotiveerd in het bestreden besluit, de stelling dat beide doelgroepen elkaar zouden overlappen is bovendien onjuist. In de OGGz-doelgroep gaat het immers om cliënten die door psychosociale of psychische problemen niet meer aan de samenleving kunnen deelnemen en waarvoor ‘bemoeizorg’ is aangewezen. Cliënten met een SGGz-indicatie kennen een totaal andere problematiek. Bij hen is sprake van ernstige en vaker terugkerende psychische aandoeningen die langdurig en complex van aard zijn. Het zijn kortom twee verschillende doelgroepen. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat verzoekster tegenover een medewerker van de BCT zou hebben gezegd dat zij niet tot de SGGz-doelgroep wenst te behoren, wordt bij een uitdrukkelijke betwisting zijdens verzoekster, niet gevolgd door de rechtbank. De stelling is ook anderszins niet goed te volgen, omdat hiermee wordt uitgegaan van de veronderstelling dat verzoekster inhoudelijk goed op de hoogte zou zijn van de betekenis van de betreffende indicaties. Daar is niet van gebleken.

Conclusie en gevolgen

16. De conclusie is dan ook dat geen sprake is van zorgvuldige besluitvorming. Tevens is sprake van een motiveringsgebrek, omdat ten onrechte een maatwerkvoorziening is getroffen waarbij eiser in ingedeeld in de OGGz-doelgroep. Op grond van artikel 2.1.5 van de Beleidsregels is verweerder dan ook verantwoordelijk voor de opvang.
17. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
18. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in beroep zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar dienen te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor zes weken.
19. Er is aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit ambtshalve, op grond van het bepaalde in artikel 8:72, lid 5, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder aan verzoekster passende opvang dient te bieden die geschikt en veilig is voor verzoekster.
20. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden en krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,00, omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
21. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.