ECLI:NL:RBNHO:2023:3194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/15/320794 / FA RK 21-4743
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partnerbijdrage in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 8.409 bruto per maand, terwijl de man hiertegen verweer voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw kan worden berekend aan de hand van de hofnorm, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een partnerbijdrage van € 4.966 netto per maand aan de vrouw moet betalen, oftewel € 7.873 bruto per maand.

De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen gelast. Hierbij is de peildatum voor de verdeling vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 29 september 2021. De rechtbank heeft de activa en passiva van de gemeenschap in kaart gebracht, waaronder de echtelijke woning, aandelen in vennootschappen, onroerend goed en bankrekeningen. Partijen hebben afspraken gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van de opbrengst, evenals over de verdeling van de aandelen in de vennootschappen. De rechtbank heeft de beslissingen over de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/320794 / FA RK 21-4743 en C/15/332149 / FA RK 22-4427
Beschikking van 6 april 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.E. van der Bijl, gevestigd te Haarlem,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Krim, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 29 september 2021;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 30 november 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 14 september 2022;
- het aanvullend verzoek- en verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 december 2022;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 4 januari 2023;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 2 februari 2023;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man van 3 februari 2023;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 13 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023
in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben
het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente]
in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
De inmiddels meerderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [de meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
  • [de meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Echtscheiding
2.3.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Partnerbijdrage
2.5.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 8.409 bruto per maand.
2.6.
De man voert daar verweer tegen.
Tremanormen
2.7.
Bij de berekening van een vast te stellen bijdrage worden de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt genomen. In de beoordeling zijn bedragen telkens op hele euro’s afgerond. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatie-berekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd.
Met betrekking tot deze uitgangspunten wordt specifiek nog het navolgende overwogen.
behoefte van de vrouw
2.8.
Tussen partijen is niet in geschil is dat de behoefte van de vrouw kan worden berekend aan de hand van de zogenaamde hofnorm. Bij deze vuistregel wordt uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, te verminderen met de kosten van de kinderen. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt dan gesteld op 60% van dit gezinsinkomen.
2.9.
Vast staat dat partijen in 2021 uiteen zijn gegaan. Het netto besteedbaar gezinsinkomen zal daarom worden bepaald op basis van het inkomen dat partijen toen hadden. Niet in geschil is dat partijen destijds inkomen hadden uit de onderneming van de man, de onderneming van de vrouw, de verhuur van panden waar de man een aandeel in heeft, en de onderverhuur van een pand door de vrouw.
Hieronder zal worden besproken met welk inkomen rekening wordt gehouden.
Inkomen uit de onderneming van de man
2.10.
De man heeft een 1/3 aandeel in [vof 1] (hierna ook: de vof). De winst van de vof wordt gedeeld door hem en zijn twee compagnons.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de gemiddelde onttrekkingen uit de vof over de jaren 2015 tot en met 2019.
De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van de netto winst over de jaren voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. Zij stelt hiertoe dat partijen van de netto winst onroerend goed hebben aangekocht. Zij hebben dus van méér dan alleen de onttrekkingen geleefd en haar behoefte wordt mede gevormd door wat partijen tijdens het huwelijk hebben aangekocht.
Uitgegaan zal worden van de gemiddelde onttrekkingen uit de vof over de drie jaren voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. Hiertoe is redengevend dat partijen dit bedrag daadwerkelijk tot hun beschikking hebben gehad voor het levensonderhoud van hun gezin. De kosten van aankoop van onroerend goed zijn niet aan te merken als kosten van levens-onderhoud. Hierbij wordt opgemerkt dat de winst uit de vof die is aangewend voor de aankoop van onroerend goed, alsnog aan de vrouw ten goede zal komen: voor zover dit onroerend goed in de huwelijksgoederengemeenschap valt, zal het worden verdeeld.
Uit de overgelegde fiscale rapporten aangifte inkomstenbelasting 2018, 2019 en 2020 blijkt dat de man in die jaren respectievelijk € 178.023, € 142.675 en € 309.015 aan de vof heeft onttrokken, oftewel gemiddeld € 209.904 per jaar.
Uit die stukken blijkt ook dat hij in die jaren respectievelijk € 57.487, € 85.930 en € 117.899 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft betaald, oftewel gemiddeld
€ 87.105 per jaar.
De man had dus gemiddeld per jaar € 122.799 netto te besteden (€ 209.904 - € 87.105).
Huurinkomsten van de man
2.11.
Vast staat dat de man inkomsten heeft uit de verhuur van panden in [plaats] aan de [adres] en [adres] , [adres] , [adres] en [adres] . Hij heeft een 1/3 aandeel in deze panden en ontvangt ook 1/3 deel van de huurinkomsten.
De man stelt dat uit het door hem als productie 12 overgelegde overzicht d.d. 29 december 2021 blijkt dat hij € 1.711 bruto per maand aan huurinkomsten ontvangt. Hier moeten nog kosten voor onderhoud, advocaat- en administratiekosten van worden afgetrokken, zodat € 1.400 bruto per maand overblijft, oftewel ongeveer € 1.000 netto per maand. Als productie 31 heeft de man een overzicht gedateerd 31 januari 2023 betreffende zijn huurinkomsten overgelegd, alsmede een overzicht van kosten die hij maakt voor de panden. Als productie 38 zijn bankafschriften overgelegd, waaruit transacties blijken ter zake van door hem ontvangen huur en door hem betaalde kosten voor energie en water.
De vrouw betwist dat de in het overzicht van 29 december 2021 genoemde bedragen juist zijn. Zij voert aan dat het overzicht niet is onderbouwd met bankafschriften en dat de opgevoerde kosten onredelijk hoog zijn. Zij stelt dat uitgegaan dient te worden van een netto huuropbrengst van € 4.690 per maand, gedeeld door drie is € 1.563 per maand, zijnde het bedrag dat op de bankafschriften vermeld staat, minus de kosten die de man heeft opgevoerd voor energie, VVE, aflossing en rente.
Nu de man niet meer heeft gereageerd op het standpunt van de vrouw en zijn eigen stellingen niet nader heeft onderbouwd, zal de vrouw in haar standpunt worden gevolgd.
Uitgegaan wordt aldus van een netto huuropbrengst van genoemde panden van € 1.563 per maand.
2.12.
Tussen partijen is in geschil of rekening moet worden gehouden met huurinkomsten van de bovenwoning en een garage van het bedrijfspand van de vof aan de [adres] .
De man meent dat hier geen rekening mee moet worden gehouden, omdat het bedrijfspand in eigen gebruik is bij de vof.
De vrouw meent dat hier wel rekening mee moet worden gehouden. Zij stelt dat de woning voor € 600 per maand wordt verhuurd en dat de huuropbrengsten direct op een huurrekening van de man en zijn compagnons worden gestort. Die opbrengsten gaan niet via de administratie van de vof en worden niet meegenomen in de behaalde netto winsten van de man. Dit is daarom een apart inkomenscomponent waarmee gerekend moet worden. En het-zelfde geldt voor de garage, die voor € 250 per maand wordt verhuurd, aldus de vrouw.
Nu de man de stellingen van de vrouw niet heeft weersproken, zal rekening worden gehouden met de opbrengsten uit de verhuur van de bovenwoning en de garage.
Omdat aan de man 1/3 deel van de opbrengst toekomst, wordt rekening gehouden met huuropbrengsten van € 283 per maand ((€ 600 + € 250) : 3).
2.13.
Op grond van het voorgaande wordt rekening gehouden met € 1.846 aan huur-opbrengsten per maand (€ 1.563 + € 283).
Inkomen uit de onderneming van de vrouw
2.14.
De vrouw had een 2/3 aandeel in de v.o.f. [vof 2] (hierna ook: [vof 2] ). Wat betreft haar inkomen uit die onderneming zal ook worden uitgegaan van de gemiddelde onttrekkingen over de drie jaren voorafgaand aan het uiteengaan van partijen.
Uit de overgelegde fiscale rapporten aangifte inkomstenbelasting 2018, 2019 en 2020 blijkt dat de vrouw in die jaren respectievelijk € 41.712, € 18.979 en € 14.569 aan de onderneming heeft onttrokken, oftewel gemiddeld € 25.087 per jaar.
Uit die stukken blijkt ook dat zij in die jaren respectievelijk € 2.506, € 187 en € 373 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaalde, oftewel gemiddeld € 1.022 per jaar.
De vrouw had dus gemiddeld per jaar € 24.065 netto te besteden (€ 25.087 - € 1.022).
Huurinkomsten van de vrouw
2.15.
Niet in geschil is dat rekening dient te worden gehouden met inkomsten van € 650 per maand, ter zake onderverhuur door de vrouw van het appartement boven [vof 2] . Hiervan zal dan ook worden uitgegaan.
Kosten kinderen
2.16.
Niet in geschil dat de kosten van de kinderen € 1.340 per maand bedroegen.
Toepassing hofnorm
2.17.
Op grond van de voorgaande gegevens wordt de naar 1 januari 2023 geïndexeerde behoefte van de vrouw berekend op € 8.467 netto per maand.
behoeftigheid van de vrouw
2.18.
Op de behoefte van de vrouw dienen haar eigen inkomsten in mindering te worden gebracht.
2.19.
Vast staat dat de vrouw haar onderneming heeft verkocht, waardoor zij hier geen inkomen meer uit heeft. Zij heeft ook geen huurinkomsten meer.
Met ingang van 1 maart 2023 heeft zij een fulltime baan bij het [hotel] . Uit de stukken blijkt dat zij daar € 2.950 bruto per maand verdient en 8% vakantiegeld ontvangt.
2.20.
De man is van mening dat rekening moet worden gehouden met het inkomen dat de vrouw had voordat ze [vof 2] verkocht. Hiertoe stelt hij dat de vrouw de onderneming zonder overleg heeft verkocht, terwijl die goed liep. Ze heeft er dus zelf voor gekozen op die manier haar voordien hogere inkomen te verliezen en dat dient voor haar rekening te komen, en behoort niet te worden afgewenteld op hem, aldus de man.
De vrouw is van mening dat van haar huidige werkelijke inkomen moet worden uitgegaan. Zij stelt hiertoe dat zij de onderneming ruim tien jaar heeft gehad en dat dit zeer arbeids-intensief was, terwijl de winst laag was in verhouding tot het aantal uren dat ze werkte.
Ze vindt het nu genoeg en wil een normaal bestaan opbouwen. Door de akelige breuk tussen partijen bezoekt ze een psycholoog, die haar nadrukkelijk heeft gezegd dat ze een stap terug moet doen, omdat anders een burn-out dreigt. Daarnaast is haar moeder onlangs overleden, wat impact heeft, en ze vrouw kon het geestelijk niet langer opbrengen de onderneming voort te zetten.
Ter zitting is gebleken dat hun scheiding voor beide partijen zeer ingrijpend is.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij jarenlang veel uren moest maken voor een winst uit onderneming die niet hoger is dan het loon dat zij zou krijgen wanneer ze fulltime in loondienst werkt. Onder deze omstandigheden wordt het begrijpelijk geacht dat de vrouw de keuze heeft gemaakt te stoppen met de onderneming en in loondienst te gaan werken.
Daarom wordt uitgegaan van het hierboven genoemde werkelijke inkomen van de vrouw.
2.21.
De man stelt dat de vrouw als gevolg van de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap over een aanzienlijk vermogen zal beschikken, en dat zij daarmee in haar eigen behoefte kan voorzien. De vrouw heeft dit betwist.
Overwogen wordt dat de man niet concreet heeft gesteld met welk bedrag de aanvullende behoefte van de vrouw volgens hem dient te worden verminderd, als gevolg van het door haar uit de verdeling te ontvangen vermogen. Het wordt ook niet redelijk geacht dat de vrouw op haar vermogen zou moeten interen, en de man niet. Evenmin is gebleken dat de vrouw momenteel een dusdanig hoog rendement op haar vermogen kan genereren dat haar inkomsten hiermee substantieel verhoogd worden.
De stelling van de man wordt daarom verworpen.
2.22.
Op grond van bovenstaande gegevens wordt de aanvullende behoefte van de vrouw berekend op € 5.863 netto per maand.
draagkracht van de man
2.23.
De man heeft (nog steeds) inkomen uit onderneming. Bij de berekening van zijn draagkracht wordt uitgegaan van de gemiddelde fiscale winst over de laatste drie jaren.
Uit het overgelegde fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 blijkt dat de man in dat jaar een fiscale winst had van € 294.652.
Uit de overgelegde concept-aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat hij in dat jaar een fiscale winst had van € 190.362.
Uit de overgelegde concept-jaarrekening 2022 blijkt dat de vof in dat jaar een fiscale winst had van € 795.943, waarvan 1/3 deel aan de man toekomt, oftewel € 265.314.
De gemiddelde fiscale winst bedraagt dus € 250.109 per jaar.
2.24.
De man ontvangt ook nog steeds huurinkomsten uit voornoemde panden.
Om dezelfde redenen als overwogen onder rechtsoverweging 2.12, wordt vastgesteld dat de huurinkomsten (nog steeds) € 1.846 per maand bedragen.
De man stelt dat geen rekening moet worden gehouden met huurinkomsten, omdat nog niet duidelijk is hoe zijn aandeel in het onroerend goed zal worden verdeeld, in die zin dat niet vaststaat aan wie van partijen het aandeel in het onroerend goed zal worden toebedeeld, of dat het misschien moet worden verkocht.
Vastgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat uitgangspunt is dat het aandeel
in het onroerend goed in het kader van de verdeling aan de man wordt toebedeeld, althans
dat hem de gelegenheid wordt geboden de overname ervan te financieren.
Daarom wordt in het kader van de berekening van de draagkracht van de man ervan uitgegaan dat hij zijn huurinkomsten zal behouden.
2.25.
De man stelt primair dat rekening dient te worden gehouden met kosten van de kinderen van € 1.460 per maand, subsidiair dat rekening moet worden gehouden met de leasekosten van de [merk] waar de kinderen in rijden.
De vrouw is ermee akkoord dat rekening wordt gehouden met de kosten van de auto, maar niet met een hoger bedrag.
Vaststaat dat beide kinderen 21 jaar of ouder zijn. Niet in geschil is dat ze alletwee een baan hebben en volledig in hun eigen behoefte kunnen voorzien.
Daarom wordt geoordeeld dat in beginsel geen rekening dient te worden gehouden met een bijdrage in de kosten van de kinderen. Met de uit de stukken blijkende leasekosten van de [merk] van € 379 per maand zal echter rekening worden gehouden, nu partijen het hierover eens zijn.
2.26.
De man stelt dat er een kans bestaat dat hij een extra lening moet afsluiten om een bedrag aan de vrouw te kunnen voldoen in het kader van de verdeling, en dat met de rente over en de aflossing daarvan rekening dient te worden gehouden
Overwogen wordt dat niet vast is komen te staan dat de man een lening zal moeten afsluiten en zo ja, hoeveel rente en aflossing hij dan zou moeten betalen.
Om die reden zal hiermee geen rekening worden gehouden.
2.27.
De draagkracht van de man wordt aldus berekend op € 4.966 netto per maand.
conclusie
2.28.
Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de man een partnerbijdrage van € 4.966 netto, oftewel € 7.873 bruto per maand aan de vrouw moet betalen.
Verdeling
2.29.
Beide partijen verzoeken de wijze van verdeling te gelasten van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen, op de door haar c.q. hem voorgestelde wijze.
peildatum
2.30.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 29 september 2021.
Nu niet gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen, geldt voor de waardering
de datum van feitelijke verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
bestanddelen van de gemeenschap
2.31.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
de echtelijke woning aan de [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij Westland Utrecht ( [rekeningnummer] ) en de bijbehorende beleggingsrekening ( [rekeningnummer] );
het 2/3 aandeel van de vrouw in lunchroom [vof 2] ;
het 1/3 aandeel van de man in [vof 1] ;
het 1/3 aandeel in het onroerend goed aan [adres] ;
het 1/3 aandeel in het onroerend goed aan [adres] ;
het 1/3 aandeel in het onroerend goed aan de [adres] en [adres] en de bijbehorende hypothecaire geldlening bij de Rabobank ( [rekeningnummer] );
het 1/3 aandeel in het onroerend goed aan de [adres] ;
et 1/3 aandeel in een perceel te [plaats] ;
een woning op Curaçao met bijbehorende schuld van € 80.000 aan de vader van de man;
de auto van het merk [merk] , type [type] (op Curaçao);
een bankrekening op Curaçao, op naam van de vader van de vrouw;
de auto van het merk [merk] en de bijbehorende leaseschuld;
bankrekeningen;
een levensverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] ;
inboedel in de echtelijke woning en in de woning op Curaçao.
De diverse posten zullen hierna worden behandeld.
ad a. de echtelijke woning en de bijbehorende hypothecaire lening en beleggingsrekening
2.32.
Partijen zijn het erover eens:
  • dat zij de woning zullen verkopen (ter zitting bleek dat de woning is verkocht onder voorwaarden);
  • dat ze de kosten van de verkoop van de woning bij helfte zullen delen;
  • dat het saldo van de beleggingsrekening per peildatum bij helfte zal worden verdeeld;
  • dat de overwaarde tussen hen bij helfte zal worden gedeeld.
2.33.
Zoals onweersproken verzocht door de man, zal bepaald worden dat partijen de beleggingsrekening moeten opheffen en dat het verschil tussen het saldo van die rekening per peildatum en per datum levering van de woning, toekomt aan de man.
Hierbij zal worden bepaald dat de man tijdig stukken aan de vrouw dient te verschaffen, waaruit blijkt wat het saldo van de beleggingsrekening per datum levering van de woning is.
2.34.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2021 een woonvergoeding van € 508 per maand aan haar dient te voldoen en stelt hiertoe het volgende. Sinds augustus 2021 huurt zij een woning in Haarlem, waarvan de huidige huurprijs € 1.640 per maand bedraagt. De man heeft al die tijd profijt gehad van de echtelijke woning en hij had een veel lagere maandelijkse woonlast. Dus is volgens de vrouw een gebruiksvergoeding van 3,5% over het haar toekomende deel van de vermoedelijke overwaarde van de woning redelijk.
De man voert hier verweer tegen. Hij voert aan dat de vrouw de woning heeft verlaten en hij sindsdien alle kosten daarvan en alle kosten van de kinderen heeft voldaan.
Zoals ter zitting meegedeeld aan partijen, wordt geoordeeld dat omdat de man in ieder geval sinds 1 oktober 2021 alle lasten van de echtelijke woning heeft voldaan, een door hem aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding niet op zijn plaats is.
Het verzoek van de vrouw daartoe zal dan ook worden afgewezen.
Ad b. en c. het 2/3 aandeel van de vrouw in lunchroom [vof 2] en het 1/3 aandeel van de man in [vof 1]
2.35.
Wat betreft de verdeling van het aandeel van de man in de vof hebben partijen het volgende afgesproken. De vrouw zal een taxateur aanwijzen, die het tot de vof behorende onroerend goed aan de [adres] zal waarderen.
De accountant van de man zal een standpunt innemen over de waarde van de vof, waarbij hij de waarde van onder andere de bedrijfsauto’s, het bedrijfspand en de tot de vof behorende bankrekeningen zal betrekken.
Vervolgens zal de accountant een voorstel doen over het door de man aan de vrouw te betalen bedrag ter verdeling van zijn aandeel in de vof, rekening houdend met de IB-claim inzake de oudedagsvoorziening.
Dit voorstel zal naar de boekhouder van de vrouw worden gestuurd, die vervolgens een standpunt zal innemen over de verdeling van de vof.
Partijen zullen dan aan de hand van de berichten van de accountant en de boekhouder proberen in onderling overleg het aandeel van de man in de vof te verdelen.
2.36.
Ten aanzien van [vof 2] staat vast dat de vrouw na de peildatum het volledige aandeel in de vof heeft verkregen, en dat zij de onderneming reeds heeft verkocht voor
€ 25.000 aan de eigenaar van het pand waarin de onderneming gevestigd was.
2.37.
De vrouw stelt dat zij van deze € 25.000 kosten betaald heeft die verband houden met de onderneming en dat ze van dit bedrag nog kosten dient te voldoen. Vervolgens moet ze nog belasting betalen over de stakingswinst. De boekhouder is bezig met het afronden van de administratie en zal de stakingsaangifte verzorgen. Het restant dient tussen partijen bij helfte te worden verdeeld, aldus de vrouw.
De man is van mening dat de onderneming van de vrouw alsnog moet worden gewaardeerd. Hij stelt hiertoe dat de vrouw de onderneming zonder overleg met hem heeft verkocht en dat hij op basis van de beschikbare stukken niet kan beoordelen of € 25.000 een goede prijs was. Als de waarde hoger ligt dan € 25.000, dient de vrouw hem het meerdere te vergoeden, op grond van artikel 1:164 BW. Zij heeft in dat geval immers een goed van de gemeenschap verspild en is verplicht de schade aan de gemeenschap te vergoeden.
De vrouw voert hiertegen als verweer dat zij geprobeerd heeft de onderneming aan een derde te verkopen. Dat lukte echter niet, omdat de eigenaar van het pand geen langdurige huurcon-tracten meer wilde aangaan en dit potentiële kopers deed afhaken.
En € 25.000 is een redelijke prijs voor de onderneming, gezien de winsten die de afgelopen jaren behaald zijn, aldus de vrouw.
2.38.
Partijen hebben ter zitting het volgende afgesproken. De boekhouder van de vrouw zal, na het afronden van de administratie van de onderneming, een standpunt innemen over de waarde van de onderneming en dit schriftelijk, onderbouwd met stukken, aan de accountant van de man doen toekomen.
De accountant van de man zal vervolgens een standpunt innemen over de waarde van de onderneming.
Partijen zullen dan aan de hand van de berichten van de accountant en de boekhouder proberen in onderling overleg overeenstemming te bereiken over de verdeling van de waarde van [vof 2] .
ad d t/m g. 1/3 aandeel in het onroerend goed in [adres] , [adres] , [adres] en [adres] en [adres] , en de bij het onroerend goed aan de [adres] en [adres] bijbehorende hypothecaire geldlening
2.39.
Partijen zijn overeengekomen dat de man de gelegenheid zal krijgen om het aandeel van de vrouw in de onderscheiden panden over te nemen, in die zin dat hij het 1/3 aandeel in de panden toebedeeld krijgt en dat hij de vrouw een zesde deel van de waarde van de panden dient te voldoen.
Ten aanzien van het onroerend goed aan de [adres] en [adres] geldt hierbij als voorwaarde dat de man de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bijbehorende hypothecaire geldlening doet ontslaan.
Partijen zijn het erover eens dat voor de waarde van het onroerend goed moet worden uitgegaan van de door de man als productie 32 overgelegde taxatierapporten. Hieruit blijken de volgende waarden:
  • [adres] 6: € 410.000;
  • [adres] : € 195.000;
  • [adres] en [adres] : € 485.000;
  • [adres] : € 320.000.
Partijen zijn voorts overeengekomen dat de vrouw de helft van de taxatiekosten, die in totaal € 3.932,50 bedragen, aan de man zal voldoen.
Partijen zijn het er ook over eens dat indien de man financieel niet in staat is het aandeel van de vrouw in één of meerdere panden over te nemen, zij samen het 1/3 aandeel in dat pand
of die panden zullen verkopen (aan, of in overleg met de twee compagnons van de man)
en de (over)waarde daarvan bij helfte zullen delen.
ad h. 1/3 aandeel in een perceel te [plaats]
2.40.
In de gemeenschap valt een 1/3 aandeel in een perceel te [plaats] , dat bestemd is voor akkerbouw.
De man verzoekt te bepalen dat het perceel onverdeeld blijft, en anders dat partijen het zullen verkopen. Hij stelt hiertoe dat hij het perceel met zijn twee compagnons gekocht heeft voor in totaal € 15.000, in de hoop dat het bouwgrond zou worden. Er wordt nu niets met de grond gedaan en het niets waard. Het is niet te verkopen en hij wil het niet hebben, aldus de man.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het perceel aan de man wordt toebedeeld, onder de verplichting € 2.500 aan haar te betalen.
Overwogen wordt dat gebleken is dat de man het perceel met zijn twee compagnons gekocht heeft en dat de vrouw hier niets mee van doen heeft gehad.
Daarom zal worden bepaald dat het perceel aan de man wordt toebedeeld.
Wat betreft de waarde van het perceel wordt, bij gebrek aan andersluidende informatie, redelijk geacht aan te sluiten bij het bedrag dat is betaald om het perceel te kopen, oftewel
€ 15.000.
Bepaald zal worden dat de man, uit overbedeling, de helft van een 1/3 deel van dit bedrag aan de vrouw moet betalen, oftewel € 2.500.
ad i. een woning op Curaçao met bijbehorende schuld van € 80.000 aan de vader van de man
2.41.
Partijen zijn het erover eens dat zij de woning op Curaçao zullen verkopen, de verkoopkosten bij helfte zullen dragen, met de verkoopopbrengst de schuld van € 80.000 aan de vader van de man zullen aflossen, en het restant bij helfte zullen verdelen.
Zij hebben ook afgesproken dat de vrouw de helft van € 1.191,90 aan de man zal betalen, omdat hij, na de peildatum, in totaal dat bedrag aan kosten heeft gemaakt voor de woning.
ad j. de auto op Curaçao
2.42.
Partijen zijn het erover eens dat zij de auto van het merk [merk] , aan de op Curaçao wonende vader van de vrouw zullen schenken.
ad k. de bankrekening op Curaçao, op naam van de vader van de vrouw
2.43.
Partijen zijn het erover eens dat zij het saldo per peildatum van deze bankrekening bij helfte zullen delen.
Bepaald zal worden dat de vrouw een afschrift aan de man dient te verstrekken, waaruit blijkt wat het saldo op de peildatum was, en dat partijen dit saldo vervolgens bij helfte dienen te delen.
ad l. de auto van het merk [merk] met de bijbehorende leaseschuld
2.44.
Partijen zijn het erover eens dat zij de [merk] aan hun kinderen ter beschikking zullen stellen. Omdat zij het erover eens zijn dat bij de draagkracht van de man in het kader van de partnerbijdrage rekening moest worden gehouden met de leasekosten, wordt ervan uitgegaan dat ze het er ook over eens zijn dat de man deze kosten van de auto blijft dragen.
ad m. de bankrekeningen
2.45.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bankrekeningen met de volgende saldi per peildatum zullen worden toebedeeld aan degene op wiens naam de bankrekening staat, onder gehoudenheid de helft van het saldo per peildatum aan de ander te voldoen.
  • [rekeningnummer] , op naam van de man, saldo per peildatum: € 107.889,86;
  • [rekeningnummer] , op naam van de man, saldo per peildatum: € 28.158,40;
  • [rekeningnummer] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum: € 717,17.
2.46.
In de gemeenschap valt 1/3 deel van het saldo per peildatum van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ; de en/of rekening van de man en zijn twee compagnons.
Partijen zijn het erover eens dat hun aandeel in het saldo aan de man zal worden toebedeeld en dat hij gehouden is 1/6 deel van het saldo – dat € 29.454,42 bedroeg – aan de vrouw te voldoen.
ad n. de levensverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer]
2.47.
Partijen zijn het erover eens dat de levensverzekering zal worden toebedeeld aan de man en dat hij gehouden is de helft van de (afkoop)waarde per peildatum aan de vrouw te voldoen.
Bepaald zal worden dat de man een afschrift of een overzicht aan de vrouw dient te verstrekken, waaruit blijkt wat de (afkoop)waarde van de levensverzekering was op de peildatum.
ad o. de inboedel
2.48.
Ten aanzien van de inboedel in de echtelijke woning hebben partijen afgesproken dat de vrouw nog één keer in de echtelijke woning zal komen om haar persoonlijke spullen op te halen.
2.49.
Partijen zijn het erover eens dat zij de inboedel in de woning op Curaçao zullen verkopen en de verkoopopbrengst zullen delen bij helfte.
belastingteruggaven en -betalingen
2.50.
Partijen zijn het erover eens dat zij de na de peildatum ontvangen belastingterug-gaven over de jaren 2020 en 2021 nog bij helfte zullen verdelen en dat zij de na de peildatum betaalde belasting over de jaren 2020 en 2021 ieder bij helfte zullen dragen.
Bepaald zal worden dat partijen elkaar stukken dienen te verstrekken, waaruit blijkt wat de na de peildatum over de jaren 2020 en 2021 ontvangen belastingteruggave en betaalde belasting is.
Verzoek om het overleggen van stukken
2.51.
De vrouw verzoekt de man te gelasten de bankschriften te overleggen waaruit de maandelijks ontvangen huuropbrengsten blijken, alsmede de huurcontracten van het hierboven genoemde onroerende goed.
2.52.
De man voert daar verweer tegen.
2.53.
Zoals gebleken, acht de rechtbank zich voldoende geïnformeerd en heeft zij niet
de door de vrouw genoemde stukken nodig om een beslissing te kunnen nemen over de voorliggende verzoeken. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
Spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man € 7.873 bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen op de wijze als overwogen onder rechtsoverweging 2.30 tot en met 2.50;
3.4.
verklaart de beslissingen over de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 6 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.