Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben
het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.
2.De beoordeling
in algehele gemeenschap van goederen.
- [de meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Met betrekking tot deze uitgangspunten wordt specifiek nog het navolgende overwogen.
Hieronder zal worden besproken met welk inkomen rekening wordt gehouden.
Uit die stukken blijkt ook dat hij in die jaren respectievelijk € 57.487, € 85.930 en € 117.899 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft betaald, oftewel gemiddeld
€ 87.105 per jaar.
De man had dus gemiddeld per jaar € 122.799 netto te besteden (€ 209.904 - € 87.105).
Uitgegaan wordt aldus van een netto huuropbrengst van genoemde panden van € 1.563 per maand.
Omdat aan de man 1/3 deel van de opbrengst toekomst, wordt rekening gehouden met huuropbrengsten van € 283 per maand ((€ 600 + € 250) : 3).
Uit die stukken blijkt ook dat zij in die jaren respectievelijk € 2.506, € 187 en € 373 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaalde, oftewel gemiddeld € 1.022 per jaar.
De vrouw had dus gemiddeld per jaar € 24.065 netto te besteden (€ 25.087 - € 1.022).
Ze vindt het nu genoeg en wil een normaal bestaan opbouwen. Door de akelige breuk tussen partijen bezoekt ze een psycholoog, die haar nadrukkelijk heeft gezegd dat ze een stap terug moet doen, omdat anders een burn-out dreigt. Daarnaast is haar moeder onlangs overleden, wat impact heeft, en ze vrouw kon het geestelijk niet langer opbrengen de onderneming voort te zetten.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij jarenlang veel uren moest maken voor een winst uit onderneming die niet hoger is dan het loon dat zij zou krijgen wanneer ze fulltime in loondienst werkt. Onder deze omstandigheden wordt het begrijpelijk geacht dat de vrouw de keuze heeft gemaakt te stoppen met de onderneming en in loondienst te gaan werken.
Daarom wordt uitgegaan van het hierboven genoemde werkelijke inkomen van de vrouw.
De stelling van de man wordt daarom verworpen.
Uit het overgelegde fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 blijkt dat de man in dat jaar een fiscale winst had van € 294.652.
Uit de overgelegde concept-aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt dat hij in dat jaar een fiscale winst had van € 190.362.
Uit de overgelegde concept-jaarrekening 2022 blijkt dat de vof in dat jaar een fiscale winst had van € 795.943, waarvan 1/3 deel aan de man toekomt, oftewel € 265.314.
De gemiddelde fiscale winst bedraagt dus € 250.109 per jaar.
Om dezelfde redenen als overwogen onder rechtsoverweging 2.12, wordt vastgesteld dat de huurinkomsten (nog steeds) € 1.846 per maand bedragen.
in het onroerend goed in het kader van de verdeling aan de man wordt toebedeeld, althans
dat hem de gelegenheid wordt geboden de overname ervan te financieren.
Daarom wordt in het kader van de berekening van de draagkracht van de man ervan uitgegaan dat hij zijn huurinkomsten zal behouden.
Daarom wordt geoordeeld dat in beginsel geen rekening dient te worden gehouden met een bijdrage in de kosten van de kinderen. Met de uit de stukken blijkende leasekosten van de [merk] van € 379 per maand zal echter rekening worden gehouden, nu partijen het hierover eens zijn.
Om die reden zal hiermee geen rekening worden gehouden.
de datum van feitelijke verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
- dat zij de woning zullen verkopen (ter zitting bleek dat de woning is verkocht onder voorwaarden);
- dat ze de kosten van de verkoop van de woning bij helfte zullen delen;
- dat het saldo van de beleggingsrekening per peildatum bij helfte zal worden verdeeld;
- dat de overwaarde tussen hen bij helfte zal worden gedeeld.
Hierbij zal worden bepaald dat de man tijdig stukken aan de vrouw dient te verschaffen, waaruit blijkt wat het saldo van de beleggingsrekening per datum levering van de woning is.
Het verzoek van de vrouw daartoe zal dan ook worden afgewezen.
De accountant van de man zal een standpunt innemen over de waarde van de vof, waarbij hij de waarde van onder andere de bedrijfsauto’s, het bedrijfspand en de tot de vof behorende bankrekeningen zal betrekken.
Vervolgens zal de accountant een voorstel doen over het door de man aan de vrouw te betalen bedrag ter verdeling van zijn aandeel in de vof, rekening houdend met de IB-claim inzake de oudedagsvoorziening.
Dit voorstel zal naar de boekhouder van de vrouw worden gestuurd, die vervolgens een standpunt zal innemen over de verdeling van de vof.
Partijen zullen dan aan de hand van de berichten van de accountant en de boekhouder proberen in onderling overleg het aandeel van de man in de vof te verdelen.
€ 25.000 aan de eigenaar van het pand waarin de onderneming gevestigd was.
De man is van mening dat de onderneming van de vrouw alsnog moet worden gewaardeerd. Hij stelt hiertoe dat de vrouw de onderneming zonder overleg met hem heeft verkocht en dat hij op basis van de beschikbare stukken niet kan beoordelen of € 25.000 een goede prijs was. Als de waarde hoger ligt dan € 25.000, dient de vrouw hem het meerdere te vergoeden, op grond van artikel 1:164 BW. Zij heeft in dat geval immers een goed van de gemeenschap verspild en is verplicht de schade aan de gemeenschap te vergoeden.
En € 25.000 is een redelijke prijs voor de onderneming, gezien de winsten die de afgelopen jaren behaald zijn, aldus de vrouw.
De accountant van de man zal vervolgens een standpunt innemen over de waarde van de onderneming.
Partijen zullen dan aan de hand van de berichten van de accountant en de boekhouder proberen in onderling overleg overeenstemming te bereiken over de verdeling van de waarde van [vof 2] .
Ten aanzien van het onroerend goed aan de [adres] en [adres] geldt hierbij als voorwaarde dat de man de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bijbehorende hypothecaire geldlening doet ontslaan.
Partijen zijn het erover eens dat voor de waarde van het onroerend goed moet worden uitgegaan van de door de man als productie 32 overgelegde taxatierapporten. Hieruit blijken de volgende waarden:
- [adres] 6: € 410.000;
- [adres] : € 195.000;
- [adres] en [adres] : € 485.000;
- [adres] : € 320.000.
of die panden zullen verkopen (aan, of in overleg met de twee compagnons van de man)
en de (over)waarde daarvan bij helfte zullen delen.
Daarom zal worden bepaald dat het perceel aan de man wordt toebedeeld.
Wat betreft de waarde van het perceel wordt, bij gebrek aan andersluidende informatie, redelijk geacht aan te sluiten bij het bedrag dat is betaald om het perceel te kopen, oftewel
€ 15.000.
Bepaald zal worden dat de man, uit overbedeling, de helft van een 1/3 deel van dit bedrag aan de vrouw moet betalen, oftewel € 2.500.
Zij hebben ook afgesproken dat de vrouw de helft van € 1.191,90 aan de man zal betalen, omdat hij, na de peildatum, in totaal dat bedrag aan kosten heeft gemaakt voor de woning.
Bepaald zal worden dat de vrouw een afschrift aan de man dient te verstrekken, waaruit blijkt wat het saldo op de peildatum was, en dat partijen dit saldo vervolgens bij helfte dienen te delen.
- [rekeningnummer] , op naam van de man, saldo per peildatum: € 107.889,86;
- [rekeningnummer] , op naam van de man, saldo per peildatum: € 28.158,40;
- [rekeningnummer] , op naam van de vrouw, saldo per peildatum: € 717,17.
Partijen zijn het erover eens dat hun aandeel in het saldo aan de man zal worden toebedeeld en dat hij gehouden is 1/6 deel van het saldo – dat € 29.454,42 bedroeg – aan de vrouw te voldoen.
Bepaald zal worden dat de man een afschrift of een overzicht aan de vrouw dient te verstrekken, waaruit blijkt wat de (afkoop)waarde van de levensverzekering was op de peildatum.
Bepaald zal worden dat partijen elkaar stukken dienen te verstrekken, waaruit blijkt wat de na de peildatum over de jaren 2020 en 2021 ontvangen belastingteruggave en betaalde belasting is.
de door de vrouw genoemde stukken nodig om een beslissing te kunnen nemen over de voorliggende verzoeken. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.