ECLI:NL:RBNHO:2023:316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/15/333173 / HA ZA 22-642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het overleggen van stukken in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een incidentele vordering ex artikel 843a Rv tot het overleggen van stukken in een erfrechtelijke kwestie. Eiser, een zoon van de erflater, vordert van de executeurs informatie en stukken om zijn legitieme portie te kunnen berekenen. De erflater is op 5 mei 2021 overleden en heeft in zijn testament zijn zoon als legataris aangewezen voor zijn legitieme portie. Eiser heeft eerder een inferieur legaat verworpen en heeft sindsdien meerdere verzoeken gedaan om informatie van de executeurs. De rechtbank heeft de vordering van eiser deels toegewezen en deels afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op bepaalde bescheiden die relevant zijn voor de berekening van zijn legitieme portie, maar dat niet alle gevraagde stukken hoeven te worden verstrekt, vooral als eiser al over bepaalde informatie beschikt. De rechtbank heeft de executeurs veroordeeld om bewijs van een specifieke betaling aan eiser te verstrekken, maar heeft andere delen van de vordering afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 1 maart 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/333173 / HA ZA 22-642
Vonnis in incident van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.V. Vermeij te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1]

in hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A. Bouwmeester te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2]
in hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
verweerster in het incident,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de executeurs genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2022, tevens houdende de incidentele vordering tot het overleggen van bescheiden;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 7 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn kinderen van [erflater] .
2.2.
Op 5 mei 2021 is [erflater] (hierna: de erflater) overleden. De erflater heeft op 28 april 2021 bij testament over zijn nalatenschap beslist.
Het testament bevat de volgende passages:
“ Hoofdstuk 2 (…)Ik legateer (…) aan mijn zoon, de heer [eiser] (…) een bedrag in contanten ter grootte van zijn legitieme portie.
(…)Hoofdstuk 5 ExecuteleIk benoem tot executeurs:- mijn zoon, de heer [gedaagde 1] (…) en- mijn dochter, mevrouw [gedaagde 2] ”
2.3.
De executeurs hebben de executeursbenoeming aanvaard.
2.4.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft [eiser] het aan hem vermaakte, zogenaamde inferieure, legaat verworpen en gelijktijdig een beroep gedaan op zijn (aanvullende) legitieme portie.
2.5.
Mr. Vermeij heeft verschillende malen namens [eiser] schriftelijk verzocht om informatie en overlegging van stukken.
2.6.
Mr. Bouwmeester heeft namens de executeurs meerdere malen informatie en bescheiden aan [eiser] verstrekt.
2.7.
Op 13 juli 2022 hebben de executeurs ter zake de legitieme portie een bedrag van
€ 172.247,58 aan [eiser] betaald.
2.8.
Per e-mail van 16 augustus 2022 heeft mr. Vermeij namens [eiser] de executeurs ter zake de legitieme portie gesommeerd tot het doen van een aanvullende betaling van een bedrag van € 71.151,03.
2.9.
De executeurs hebben niet aan deze sommatie voldaan.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank - samengevat -
primair
(i) de executeurs veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 65.952,00;
(ii) de executeurs veroordeelt tot betaling van de (aanvullende) legitieme portie;
(iii) verklaart voor recht dat de legitieme portie van [eiser] niet bezwaard is met een tweetrapsmaking
en subsidiair, voor zover geen sprake is van een inferieure making:
(iv) tot betaling van het aan [eiser] gelegateerde geldbedrag.
3.2.
[eiser] voert hiertoe, voor zover thans van belang, het volgende aan. De executeurs hebben bij de betaling van de legitieme portie een te laag bedrag aan [eiser] uitbetaald. Rekening houdende met de op 13 juli 2022 gedane betaling komt aan [eiser] nog een bedrag van € 65.952,- toe, waaronder begrepen de door hem gemaakte taxatiekosten van € 1.078,75. De executeurs dienen het aan [eiser] toekomende bedrag alsnog aan hem te betalen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank de executeurs veroordeelt om de volgende bescheiden te overleggen:
(i) bankafschriften van rekening [bankrekening] over de periode 5 mei 2014 tot en met 5 mei 2021;
(ii) betaalbewijzen van de aflossingen ter hoogte van een totaalbedrag van € 140.000,- die [gedaagde 1] ter zake een geldlening aan de erflater heeft gedaan;
(iii) de hypothecaire leningsovereenkomst tussen de erflater en [naam] ;
(iv) de polis die betrekking heeft op de door Zwitserleven aan de erflater betaalde pensioenuitkering;
(v) de polis die betrekking heeft op de door de Rabobank aan de erflater betaalde “Rabobank Toekomst Uitkering”;
(vi) de berekening en onderbouwing van de Latente inkomstenbelasting bij Rabo Lijfrente;
(vii) een afschrift van de Inkomstenbelasting / ZvW 2021;
(viii) de factuur van de notariskosten;
(ix) de factuur van de kosten van de uitvaart van de erflater;
(x) de uitvaartpolis en bescheiden die zien op de uitkering van de uitvaartverzekering.
4.2.
[eiser] voert hiertoe, kort gezegd, het volgende aan. Met behulp van de door de executeurs te verstrekken informatie en bescheiden kan [eiser] in de hoofdzaak nadere stellingen innemen over de samenstelling en de omvang van de nalatenschap van de erflater. Deze informatie en stukken stellen [eiser] in staat om zijn vordering uit hoofde van de legitieme portie nader te begroten en te onderbouwen.
4.3.
De executeurs voeren verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden. De vordering kan niet op artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden gegrond. [eiser] heeft daarnaast geen rechtmatig belang bij zijn vordering. Daarbij komt dat verschillende stukken die worden gevorderd al aan [eiser] zijn verstrekt. Tot slot beschikken de executeurs niet over alle gevorderde bescheiden.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
In tegenstelling tot waar de executeurs van uit lijken te gaan, grondt [eiser] zijn vordering niet op artikel 223 Rv, maar op artikel 843a Rv en artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de executeurs op dit punt.
5.2.
Artikel 843a Rv bepaalt dat een dergelijke vordering vereist dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de afgifte, dat de bescheiden voldoende zijn bepaald en dat de bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij [eiser] partij is. Om een rechtmatig belang van bepaalde bescheiden aan te kunnen nemen, dient duidelijk te zijn dat de gevorderde stukken voor de legitieme portie noodzakelijk zijn.
Daarbij wordt meegewogen dat op de executeurs een informatieplicht rust uit hoofde van artikel 4:78 lid 1 BW. Hoever deze informatieplicht reikt, dient per geval te worden beoordeeld. De wetgever heeft gekozen voor een ruim toepassingsbereik met de bewoordingen “alle daartoe strekkende inlichtingen”, maar het is geen algemeen inzagerecht en beperkt zich tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Bij dit alles komt dat de executeurs niet hoeven te worden veroordeeld tot het verstrekken van bescheiden waarover [eiser] al beschikt. Ook als de executeurs over bepaalde stukken niet beschikken, kunnen zij niet tot het verstrekken van een afschrift worden veroordeeld.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
de bankafschriften van de rekening [bankrekening] over de periode van 5 mei 2014 tot en met 5 mei 20215.3. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn vordering in het petitum van de dagvaarding waarmee hij de eis in het incident instelt, beperkt tot de hiervoor genoemde bankrekening. Wat hij heeft aangevoerd over andere bankrekeningen hoeft bij de beoordeling in dit incident niet te worden besproken.
heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verzochte bankafschriften nodig zijn voor het bepalen van de omvang van de legitimaire massa. Gelet op artikel 4:67 BW kan dat meer zijn dan het saldo op de sterfdatum, waarover [eiser] reeds beschikt. [1]
5.4.
De executeurs hebben echter voldoende onderbouwd dat deze bankrekening een zogenaamde “en-/of-rekening” betreft, die inmiddels op naam van de partner van erflater is gesteld. Daarom kunnen de executeurs van de bank geen afschriften verkrijgen. Wel is het saldo van deze rekening per 5 mei 2021 door de executeurs betrokken bij de door hen vastgestelde omvang van de nalatenschap. De verplichting tot het geven van verdere inzage geldt daarom niet voor deze rekening.
Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed.
een bewijs van aflossingen door [gedaagde 1] op het door hem van de erflater geleende bedrag
5.5.
De executeurs hebben niet weersproken dat deze bescheiden relevant zijn voor de berekening van het bedrag dat aan [eiser] uit hoofde van de legitieme portie toekomt. Het belang bij de verstrekking van deze stukken is daarmee gegeven.
Uitgaande van de eerder door de executeurs aan [eiser] verstrekte opgave, [2] heeft [gedaagde 1] op 8 februari 2013, 1 januari 2016, 1 januari 2017 en 1 januari 2019 bedragen afgelost, althans zijn de betaalde bedragen op deze data op het openstaande bedrag afgeboekt. De vordering van [eiser] ziet op bewijzen van deze aflossingen. De executeurs hebben hiertoe uitdraaien van internetbankieren in het geding gebracht. [3]
Volgens de eerder verstrekte opgave heeft [gedaagde 1] in totaal een bedrag van
€ 140.000,- afbetaald. Uit de overgelegde betaalbewijzen volgt een totaalbedrag van € 90.000,-.
Uit de vergelijking van de door de executeurs verstrekte opgave met de door hen overgelegde betaalbewijzen lijkt te volgen dat de betaling van € 50.000,- d.d. 8 februari 2013 niet wordt gestaafd door een betaalbewijs. De executeurs zullen worden veroordeeld deze alsnog aan [eiser] te verstrekken, onder gelijktijdige indiening bij de rechtbank. Voor het overige ligt dit deel van de vordering voor afwijzing gereed.
De rechtbank gaat er van uit dat de executeurs aan de veroordeling zullen voldoen, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig is.
de hypothecaire leningovereenkomst tussen [naam] en de erflater5.6. Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed. De executeurs stellen dat zij deze overeenkomst al aan [eiser] hebben verstrekt. [eiser] heeft alle aan hem ter beschikking gestelde bescheiden als productie bij de dagvaarding overgelegd. Onder de overgelegde stukken bevindt zich de eerste pagina van een notariële hypothecaire leningovereenkomst die is aangegaan tussen de erflater en – onder andere – [naam] . [4]
de Zwitserleven pensioenpolis
5.7.
Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed. De executeurs hebben voldoende onderbouwd dat dit een polis van de partner van erflater was en is. Overigens vindt de rechtbank – anders dan [eiser] aanvoert – in productie 32 bij de dagvaarding ook geen gegevens, waaruit anders zou volgen.
de Rabo Toekomst Uitkering polis en de berekening van de Latente inkomstenbelasting bij de Rabo Lijfrente5.8. De executeurs hebben bij hun conclusie van antwoord in incident correspondentie overgelegd die Rabobank West-Friesland aan hen heeft gestuurd naar aanleiding van het gedane verzoek tot opheffing van de rekening. [5] Onderdeel van deze correspondentie is een door de Rabobank West-Friesland gedane opgave van het saldo van de rekening d.d. 4 januari 2022. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hiermee vooralsnog voldoende informatie heeft om zijn hierover in de hoofdzaak in te nemen standpunt op te kunnen baseren.
Voor zover de vordering ziet op de berekening van de Latente inkomstenbelasting heeft [eiser] deze vordering niet onderbouwd.
Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed.
het afschrift van de Inkomstenbelasting / ZvW 20215.9. De rechtbank begrijpt dit deel van de vordering aldus dat [eiser] verlangt dat de
aanslagInkomstenbelasting/ ZvW over het jaar 2021 aan hem wordt verstrekt. [eiser] beschikt immers zelf al over de aangifte. [6] De executeurs betwisten niet dat [eiser] er belang bij heeft om over de aanslag te beschikken. Zij stellen echter dat de aanslag nog niet van de Belastingdienst is ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
Het voorgaande doet overigens niet af aan de gehoudenheid van de executeurs om na ontvangst deze aanslag onverwijld aan [eiser] te verstrekken en in het geding te brengen.
de factuur van de notariskosten5.10. Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed, omdat [eiser] al over dit stuk beschikt. [eiser] heeft deze factuur zelf als productie overgelegd. [7]
de factuur van de uitvaart;5.11. Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed, omdat [eiser] al over dit stuk beschikt. [eiser] heeft deze factuur zelf als productie overgelegd. [8]
de uitvaartpolis en andere bescheiden die zien op de uitkering van de uitvaartverzekering.5.12. Dit deel van de vordering ligt voor afwijzing gereed. [eiser] beschikt al over een door de uitvaartverzekeraar gedane opgave van de uitkering. [eiser] heeft deze zelf overgelegd. [9]
5.13.
Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.
5.14.
Gelet op de relatie tussen partijen en het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt de executeurs om uiterlijk gelijktijdig met de in de hoofdzaak te nemen conclusie van antwoord het bewijs van de in r.o. 5.5. genoemde betaling van het bedrag van € 50.000,- d.d. 8 februari 2013 aan [eiser] te verstrekken,
en dit stuk gelijktijdig in de hoofdzaak in het geding te brengen,
6.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 maart 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2023 [10]

Voetnoten

1.Zie productie 21 bij dagvaarding
2.Zie productie 25 bij dagvaarding
3.Zie productie 2 van de executeurss
4.Zie productie 26 van [eiser]
5.Zie productie 4 van de executeurs
6.Zie productie 33 van [eiser]
7.Zie productie 34 van [eiser]
8.Zie productie 35 van [eiser]
9.Zie productie 36 van [eiser]
10.type: WD