ECLI:NL:RBNHO:2023:3083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
HAA 21/5003
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een opgelegde boete wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen een boete van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) beoordeeld. De boete is opgelegd omdat eiser geen zorgverzekering heeft afgesloten, ondanks een aanmaning van het CAK. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waarbij eiser in bezwaar ging tegen de boete en het CAK zijn standpunt verdedigde. De rechtbank concludeert dat eiser, als ingezetene van Nederland, verplicht is een zorgverzekering af te sluiten op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser heeft niet voldaan aan de aanmaning en heeft geen zorgverzekering afgesloten binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht de boete heeft opgelegd en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de overtreding. Eiser's argumenten, waaronder de onduidelijkheid over de boete en zijn financiële situatie, worden verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de boete, zonder terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5003

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Centraal Administratie Kantoor, het CAK

(gemachtigde: M. Knoester).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit waarin een boete is opgelegd wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 september 2021 op het bezwaar van eiser is het CAK bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CAK.

Totstandkoming van het besluit

2. Het CAK heeft eiser bij brief van 2 april 2021 aangemaand om een zorgverzekering af te sluiten binnen drie maanden. In de brief is verder onder meer het volgende vermeld:
“- Als u over 3 maanden niet verzekerd bent, krijgt u een boete. Die bedraagt € 426,24.
- Heeft u daarna nog geen Nederlandse zorgverzekering? Dan krijgt u een tweede boete.
- Als u na 2 boetes nog steeds geen Nederlandse zorgverzekering heeft, dan melden wij u bij een zorgverzekeraar aan.”
2.1.
Eiser heeft in de drie maanden die hierop volgden geen zorgverzekering afgesloten. Bij het primaire besluit van 9 juli 2021 heeft het CAK aan eiser een boete opgelegd van € 426,24. Tegen dit besluit is eiser in bezwaar gegaan.
2.2.
Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 april 2021. Dit bezwaar is bij besluit van 7 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat bezwaar maken tegen een aanmaning is uitgesloten (op grond van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).
2.3.
Bij het bestreden besluit van 15 september 2021 heeft het CAK het bezwaar van eiser tegen de boete ongegrond verklaard. Volgens het CAK moet eiser een Nederlandse zorgverzekering hebben, omdat hij ingezetene van Nederland is en daarmee verplicht is een zorgverzekering af te sluiten. Het CAK wijst hierbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Eiser had tot 2 juli 2021 de tijd om een zorgverzekering af te sluiten, zie de brief van 2 april 2021. Dat heeft eiser niet gedaan en daarom krijgt hij een boete. Een bezwaar of beroep schort de verplichting om de boete te betalen niet op. Het feit dat eiser een verplichte bijdrage Zvw (Zorgverzekeringswet) heeft betaald aan de Belastingdienst, maakt niet dat hij een zorgverzekering heeft afgesloten. Er is geen reden om het besluit van 9 juli 2021 te herzien. Eiser moet voor 14 oktober 2021 een zorgverzekering afsluiten, anders kan het CAK een tweede boete opleggen.

Standpunt eiser

3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens eiser speelt het CAK voor eigen rechter door een boete op te leggen en een deurwaarder in te schakelen zonder gerechtelijke uitspraak. Het CAK bedreigt eiser door het sturen van aanmaningen en brieven van de deurwaarder. Het is niet aan het CAK om te bepalen dat een boete niet wordt opgeschort tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure. De deurwaarder vordert onterecht btw, want over een verzekering is geen btw verschuldigd. Ook is onduidelijk welk bedrag open staat en of alle boetes en aanmaningen bij elkaar opgeteld moeten worden. Eiser stelt ook niet verplicht te zijn een commerciële zorgverzekering af te sluiten. Hij heeft geen zorgverzekering nodig en wil niet voor een verzekering betalen doordat hij niet meer kon werken in verband met de corona-maatregelen. Hij kan geen zorgtoeslag krijgen, omdat zijn inkomen te hoog zou zijn volgens de Belastingdienst. Eiser heeft al voldaan aan verplichtingen door de bijdrage Zvw te betalen aan de Belastingdienst. Eiser begrijpt de codes (artikelen) in het bestreden besluit niet. Ten slotte verzoekt eiser om een schadevergoeding van € 45.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het CAK terecht een boete heeft opgelegd aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
Het staat vast dat eiser in [woonplaats] woont. Eiser is daarmee een ingezetene in de zin van de Wet langdurige zorg (Wlz) en overeenkomstig de bepalingen van die wet verzekerd. [2] Dit brengt mee dat eiser op grond van artikel 2 van de Zvw verplicht is een zorgverzekering af te sluiten.
5.3.
Niet in geschil is dat eiser geen zorgverzekering heeft afgesloten in de periode tussen 2 april 2021 en 2 juli 2021. Ook heeft hij niet voldaan aan de aanmaning van het CAK om dit te doen. Het standpunt van eiser dat hij premie Zvw heeft betaald aan de Belastingdienst maakt dit niet anders, want dat is niet hetzelfde als het afsluiten van een zorgverzekering.
5.4.
Als iemand geen zorgverzekering afsluit en niet voldoet aan een aanmaning om dit te doen, dan vloeit uit artikel 9b van de Zvw voort dat het CAK aan de overtreder een bestuurlijke boete oplegt die gelijk is aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Het CAK was daarmee op grond van de wet gehouden om de boete op te leggen, zoals hij gedaan heeft in het besluit van 9 juli 2021. Het CAK heeft dus niet ‘voor eigen rechter gespeeld’, maar zijn wettelijke plicht uitgevoerd. Uit de wet volgt ook dat het CAK de boete mag invorderen via een dwangbevel (art. 9b lid 4 Zvw). Aangezien sprake is van de uitoefening van een wettelijke plicht is dus geen sprake van bedreiging (zoals eiser de aanmaning en het dwangbevel noemt).
5.5.
Wat eiser heeft aangevoerd, maakt dat wat hiervoor staat niet anders. Hoewel het eiser vrij staat om zijn bedenkingen te hebben bij de (commerciële) zorgverzekeraars, ontslaat hem dit niet van de plicht om een zorgverzekering af te sluiten. Dat eiser zich een bepaalde periode heeft kunnen redden zonder een zorgverzekering, betekent evenmin dat hij zich aan de plicht om zich te verzekeren kan onttrekken. Deze plicht vloeit immers rechtstreeks voort uit de wet. Ook blijkt uit vaste rechtspraak [3] en de wetsgeschiedenis dat het niet de bedoeling is dat mensen zich aan het afsluiten van zorgverzekering kunnen onttrekken. [4] De gedachte hierachter is, zo is in de memorie van toelichting uiteengezet, in de eerste plaats dat onverzekerden geconfronteerd kunnen worden met een ernstige ziekte of een ongeval. Veelal zal de onverzekerde niet in staat zijn om de kosten van die zorg zelf te betalen. In de tweede plaats gaat het om de solidariteit die ten grondslag ligt aan het verzekeringsstelsel. In de derde plaats wordt een verzekeringsplicht door de wetgever aangewezen geacht omdat onverzekerd zijn er mogelijk toe leidt dat onverzekerden zorg zouden kunnen mijden, wat een negatief effect heeft op de volksgezondheid.
5.6.
De wet voorziet (voor niet-militairen) in één uitzondering op de verzekeringsplicht. Om onder die uitzondering te kunnen vallen, is echter vereist dat de Sociale Verzekeringsbank op verzoek ontheffing heeft verleend wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen van de verplichtingen die zijn opgelegd op grond van die wetten. Eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat deze situatie zich niet voordoet.
5.7.
Verder is niet gebleken dat er voor de beboete gedraging – zich niet verzekeren bij een zorgverzekeraar – een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5:5 van de Awb bestond of dat de overtreding niet aan eiser kan worden verweten als bedoeld in artikel 5:41 van de Awb. Ook bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb zijn niet naar voren gebracht, zodat het CAK geen aanleiding heeft hoeven zien lagere boetes op te leggen dan voortvloeit uit de artikelen 9b en 9c van de Zvw. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de boete wel kon betalen, maar hij niet wilde betalen en hij zijn (spaar)geld anders wilde besteden. Daaruit leidt de rechtbank ook af dat geen sprake is van een van de voornoemde situaties.
5.8.
Over de overige standpunten van eiser overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het CAK niet mocht bepalen dat de boete niet werd opgeschort tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure. Uit de wet volgt namelijk dat een bezwaar- of beroepsprocedure de betalingsverplichting van een boete niet opschort. [5] Eiser stelt dat hij de codes in het bestreden besluit niet begrijpt. In de bijlage bij deze uitspraak staat het wettelijk kader uiteengezet dat van belang is voor deze zaak. Daarin staan ook de artikelen (door eiser codes genoemd) die in het bestreden besluit staan. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de opgelegde boetes inmiddels betaald heeft, dus van onduidelijkheid over de openstaande boetes is geen sprake meer.
Tot slot maakt de brief waarmee de deurwaarder eiser heeft bericht over de incasso van de boete geen onderdeel uit van het bestreden besluit, zodat het bezwaar van eiser van heffing van btw door de deurwaarder (over zijn werkzaamheden) al daarom niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Ter informatie van eiser merkt de rechtbank hierover nog wel op dat een deurwaarder wettelijk verplicht is btw te heffen over de incassokosten.
5.9.
Gelet op het voorgaand heeft het CAK terecht een boete opgelegd aan eiser in verband met het niet afsluiten van een zorgverzekering
5.10.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij alleen om schadevergoeding heeft verzocht vanwege zijn boosheid richting de overheid. Aangezien er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, of anderszins onrechtmatig handelen vanuit het CAK richting eiser als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, kan het verzoek om schadevergoeding niet worden toegewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CAK terecht een boete heeft opgelegd en eiser deze moet betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.E. Voorberg, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt onder een bestraffende sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Op grond van artikel 5:5 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.
Ingevolge artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
In artikel 6:16 van de Awb is bepaald dat tet bezwaar of beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Bijzondere wetten
Wet langdurige zorg (Wlz)
Op grond van artikel 2.1.1. van de Wlz is overeenkomstig die wet verzekerd degene die ingezetene is.
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Op grond van artikel 2 van de Zvw is, voor zover van belang, degene die ingevolge de Wlz en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat CAK op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Zvw, zendt CAK een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog te verzekeren of te laten verzekeren.
Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt CAK, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, een bestuurlijke boete op. Ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw, is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Ingevolge artikel 9b, vijfde lid, van de Zvw deelt CAK tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.

Voetnoten

1.CRvB 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3135.
2.Artikel 2.1.1. Wlz.
3.CRvB 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3135.
4.Kamerstukken II 2003/04, nr. 29 763, nr. 3.
5.Artikel 6:16 Awb.