ECLI:NL:RBNHO:2023:3048

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/15/337032 / KG ZA 23-84
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en Raadsonderzoek in kort geding betreffende omgangsregeling kinderen na beschuldigingen van seksueel gedrag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2023, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die vorderingen heeft ingediend met betrekking tot de zorgregeling voor zijn kinderen na beschuldigingen van seksueel gedrag. De vrouw, gedaagde in conventie, heeft de zorgregeling per 7 februari 2023 eenzijdig opgeschort, na te zijn geïnformeerd door een ex-vriendin van de man over vermeende seksuele activiteiten in de nabijheid van de kinderen. De man ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij nooit in strijd met de belangen van de kinderen heeft gehandeld. De voorzieningenrechter heeft besloten dat er een Raadsonderzoek moet plaatsvinden om de situatie te onderzoeken en advies te geven over de zorgregeling. De rechter heeft bepaald dat de kinderen niet meer bij de man zullen overnachten, om spanningen tussen de ouders te voorkomen en om de belangen van de kinderen te beschermen. De huidige zorgregeling wordt voortgezet, waarbij de kinderen op woensdag en donderdag na school tot na het avondeten bij de man verblijven, maar niet bij hem overnachten. De voorzieningenrechter heeft ook de vorderingen van de man om de vrouw te verbieden informatie te verspreiden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een reële dreiging bestaat dat de vrouw dit zal doen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/337032 / KG ZA 23-84
Vonnis in kort geding van 23 maart 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.C.A. Ouwens te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N. Baouch te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen 1-5;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met bijlagen 1-7.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest, welk huwelijk is geëindigd op [datum] door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2021 van de rechtbank Amsterdam.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [plaats] , en
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [plaats] .
Het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen is na de echtscheiding in stand gebleven.
2.3.
Partijen hebben op 31 december 2020 een ouderschapsplan ondertekend. Daarin hebben zij een afspraak over de zorgregeling opgenomen die inhoudt dat de kinderen elke woensdagmiddag na school tot donderdag naar school bij de man verblijven, alsmede om het weekend van zaterdagochtend 10.00 uur tot maandag naar school. In het ouderschapsplan hebben partijen ook de afspraak opgenomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert in conventie:
  • de vrouw te verplichten de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling na te komen op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel met een maximum van € 100.000;
  • de vrouw te verbieden de informatie zoals omschreven in de brief van haar advocaat aan de man van 7 februari 2023 – en daarmee verband houdende informatie – te verspreiden (aan de gemeenschap, de kinderen of anderen), op straffe van een dwangsom van € 2.000 per geuit bericht, met een maximum van € 200.000.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De vrouw heeft de zorgregeling per 7 februari 2023 eenzijdig opgeschort. Zij staat de man slechts toe om in haar aanwezigheid voor korte duur contact te hebben met de kinderen. De aanleiding hiervoor is dat zij is opgebeld door de ex-vriendin van de man, die allerlei aantijgingen jegens de man heeft gedaan. Die aantijgingen houden in dat de man seksueel actief zou zijn in het bijzijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , dat hij de kinderen zou blootstellen aan overmatig drugs- en alcoholgebruik, dat hij onder invloed van drank en/of cannabis zou rijden terwijl de kinderen in de auto zitten, en dat hij [de minderjarige 1] zou achterstellen op [de minderjarige 2] . De vrouw meent daarnaast dat de man de kinderen verwaarloost. De aantijgingen zijn onjuist en verdienen op zijn minst uitleg of nuancering. De man heeft nooit gehandeld in strijd met de belangen van de kinderen en doet er juist alles aan om hen te beschermen. Er zijn geen signalen vanuit de kinderen zelf dat zij niet veilig zouden zijn bij de man. Het lijkt de vrouw er alles aan te doen om de kinderen bij de man weg te houden. De zorgregeling dient te worden hervat om de belangen van de kinderen niet verder te schaden.
De vrouw dreigt de geuite aantijgingen binnen de gemeenschap van partijen te verspreiden. Partijen maken deel uit van een hechte, conservatieve Indiase gemeenschap in Nederland. Het is niet in het belang van de kinderen om de onderhavige kwestie groot te maken. De kinderen mogen niet de dupe worden van het feit dat de vrouw boos is op de man. De vrouw dreigt de kinderen van de aantijgingen op de hoogte te stellen zodra zij achttien jaar oud worden, maar dit zou ook buitengewoon schadelijk zijn voor hen.
3.3.
De vrouw voert verweer en vordert in reconventie:
  • de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling te schorsen dan wel op te schorten;
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij haar zal zijn;
  • te bepalen dat de man geen recht op contact met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] heeft;
  • de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
De vrouw brengt het volgende naar voren als verweer op de vorderingen van de man in conventie en ter onderbouwing van haar vorderingen in reconventie.
De vrouw heeft via een verklaring van een ex-vriendin van de man, [ex-vriendin] , vernomen dat de man stelselmatig en over een langere periode seksueel actief is in de nabijheid van de kinderen. Het is niet aannemelijk dat [ex-vriendin] dit zou verzinnen, omdat haar verklaring uitvoerig en gedetailleerd is. De man neemt willens en wetens op de koop toe dat de kinderen getuige zijn van zijn seksuele handelingen. Dit maakt dat contact met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, mede omdat dit slecht is voor hun geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. De vrouw zal een bodemprocedure aanhangig maken waarin zij zal verzoeken het contact tussen de man en de kinderen te beëindigen dan wel aanmerkelijk terug te schroeven. [ex-vriendin] verklaart ook dat de man een gewoontegebruiker van drugs en alcohol is en zich niet weet te beperken in het bijzijn van de kinderen. De vrouw ziet veranderingen in de houdingen, gedachten en gevoelens van de kinderen. [de minderjarige 2] geeft aan dat zij niet meer naar haar vader wil. Zij heeft ook geen goede band met de man. [de minderjarige 1] is vaak jaloers op [de minderjarige 2] . Zij probeert vaak de aandacht van de man te krijgen. Zij geeft aan graag een gesprek met een kindertherapeut te willen. De vrouw ziet hierin een verband met de omstandigheden gedurende het verblijf bij de man. De vrouw weet uit diverse bronnen dat de man de kinderen structureel bij zijn familieleden achterlaat tijdens de contactmomenten.
Vrouw heeft geen enkel belang om ruchtbaarheid te geven aan de verklaringen van [ex-vriendin] en heeft nooit gedreigd dat de zullen doen. De Jeugd- en zedenpolitie heeft haar geadviseerd zich discreet op te stellen, wat de vrouw ook doet.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat partijen een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen in de zin van artikel 254 Rv. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben reeds meerdere weken zeer weinig contact gehad met hun vader. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de zorgregeling moet worden hervat. Van beide partijen kan daarom niet worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwachten. Zij zijn daarom ontvankelijk in hun vorderingen.
zorgregeling
4.2.
Gebleken is dat partijen de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling, voordat de vrouw die heeft opgeschort, hebben uitgebreid, in die zin dat de kinderen iedere woensdag na school tot en met vrijdag naar school bij de man verblijven. Op de zitting heeft de man toegelicht dat hij in [plaats] in een groot huis met drie verdiepingen woont, waarin hij zelf een ruime kamer heeft op de derde verdieping, zijn ouders op de tweede verdieping wonen, en [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] ook een kamer hebben op de tweede verdieping. Beide partijen hebben gezegd dat de kinderen bijna altijd bij de man in de kamer slapen wanneer zij bij hem verblijven. Met name [de minderjarige 1] wil graag bij de man op de kamer slapen en de man laat dit toe. [de minderjarige 2] slaapt ook regelmatig bij oma op de kamer.
4.3.
De man heeft op de zitting gezegd dat hij incidenteel seksueel contact met zijn ex-vriendin heeft gehad via Facetime terwijl de kinderen bij hem op de kamer verbleven, maar dat hij dat alleen deed als hij zeker wist dat de kinderen sliepen. Dit is dan ook niet per se schadelijk voor de kinderen, aldus de man. De vrouw daarentegen vindt dit gedrag van de man zeer zorgelijk. Zij heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis en de zedenpolitie. De zedenpolitie is op dit moment bezig met een onderzoek, aldus de vrouw.
4.4.
Zoals ter zitting reeds aan partijen is medegedeeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) nodig is ter beantwoording van de vraag welke zorgregeling het meest in het belang is van de kinderen. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij een bodemprocedure aanhangig zal maken, waarin zij (onder meer) zal verzoeken het contact tussen de man en de kinderen te beëindigen of te verminderen. Vooruitlopend op de behandeling van die aanhangig te maken bodemprocedure, zal de Raad uit praktisch oogpunt alvast worden verzocht om onderzoek te doen naar en advies te geven over de zorgregeling. De Raad voor de Kinderbescherming zal worden verzocht het rapport in te dienen in de bodemprocedure, waarvan het nog aan te maken zaaknummer aan de Raad bekend zal worden gemaakt.
4.5.
Partijen hebben op de zitting geen overeenstemming kunnen bereiken over de zorgregeling die moet gelden voor de duur van het Raadsonderzoek totdat nader wordt beslist in de aanhangig te maken bodemprocedure. De man meent dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk dient te worden hervat. De vrouw meent dat de kinderen niet meer bij de man moeten overnachten, en dat het contact tussen de man en de kinderen overdag onder begeleiding moet plaatsvinden.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat ouders niet in het bijzijn van hun kinderen seksueel contact behoren te hebben. In dit geval is echter niet vast komen te staan dat de kinderen ooit bewust seksuele handelingen van de man hebben gezien. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat de vrouw heeft gezegd dat de kinderen nooit hebben aangegeven getuige te zijn geweest van seksuele handelingen van de man. Ook is niet gebleken dat de kinderen signalen geven die duidelijk erop wijzen dat zij dit hebben gezien. Nu niet is komen vast te staan dat de kinderen bewust seksuele handelingen van de man hebben gezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het contact tussen de man en de kinderen niet moet worden afgebroken of gereduceerd tot enkele uren per week in het bijzijn van de vrouw. Dit zou namelijk ook schadelijk zijn voor de band tussen de man en de kinderen.
4.7.
De vraag is wel of het verstandig is dat de kinderen de komende tijd nog bij de man overnachten. Op de zitting is de optie besproken dat de kinderen, als zij bij de man verblijven, altijd op hun eigen kamer slapen en dat opa en oma er altijd bij zijn. De vrouw heeft aangegeven hier niet mee akkoord te kunnen gaan, omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat de ouders van de man de kinderen voldoende beschermen. Gezien het wantrouwen van de vrouw, verwacht de voorzieningenrechter dat als de kinderen bij de man blijven overnachten, dit zodanige spanningen tussen partijen zal opleveren dat dit een negatieve weerslag zal hebben op de kinderen. Ook verwacht de voorzieningenrechter niet dat de man kan garanderen dat de kinderen niet bij hem in de kamer zullen slapen, omdat dit tot nu toe bijna nooit is voorgekomen en de kinderen, met name [de minderjarige 1] , zelf graag bij de man op de kamer willen slapen. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat de huidige zorgregeling, die partijen in onderling overleg hebben uitgebreid, wordt voortgezet met dien verstande dat de kinderen op de dagen dat zij bij de man verblijven na het avondeten teruggaan naar de vrouw.
4.8.
Ten aanzien van de vraag of het contact tussen de man en de kinderen onder begeleiding (van de vrouw) moet plaatsvinden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op de zitting is gebleken dat de vrouw niet zo zeer tegen het contact tussen de man en de kinderen is, maar dat zij er vooral bezwaar tegen heeft dat de kinderen bij de man overnachten. Desgevraagd heeft de vrouw ook niet gezegd dat de man niet liefdevol is jegens de kinderen. De voorzieningenrechter ziet daarom, en gelet op het voorgaande, geen grond om aan te nemen dat het beter voor de kinderen zou zijn als het contact tussen hen en de man onder begeleiding plaatsvindt. De voorzieningenrechter verwacht juist dat het de band en de hechtingsrelatie tussen de man en de kinderen geen goed zal doen als er altijd iemand bij is tijdens het contact. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat het contact tussen de man en de kinderen niet onder begeleiding plaatsvindt.
4.9.
Het door partijen ten aanzien van de zorgregeling meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. De vordering van de man om een dwangsom te bepalen zal ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet namelijk onvoldoende grond om aan te nemen dat de vrouw de vast te stellen voorlopige zorgregeling niet zal nakomen, omdat die regeling inhoudt dat de kinderen niet langer bij de man overnachten. Het grootste bezwaar van de vrouw tegen de door partijen afgesproken zorgregeling was dat de kinderen bij de man overnachten, maar dat bezwaar zal zij dus niet hebben tegen de vast te stellen voorlopige zorgregeling.
hoofdverblijfplaats
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat een vordering tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van kinderen zich niet leent voor een beslissing in kort geding. Daarnaast hebben partijen in het ouderschapsplan reeds de afspraak opgenomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is. De vrouw heeft daarom ook geen belang bij haar vordering. De vordering van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal daarom worden afgewezen.
verbod verspreiden informatie
4.11.
De man stelt dat de vrouw dreigt de hierboven genoemde aantijgingen van [ex-vriendin] te zullen verspreiden. De vrouw betwist dit. Zij voert aan dat zij nooit heeft gedreigd ruchtbaarheid te geven aan de verklaringen van [ex-vriendin] en er ook geen belang bij heeft om dit te doen. Op advies van de Jeugd- en zedenpolitie stelt zij zich discreet op, aldus de vrouw. De man heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet nader onderbouwd dat er een reële dreiging is dan wel een aanmerkelijke kans bestaat dat de vrouw de genoemde aantijgingen van [ex-vriendin] zal verspreiden. Dit is daarom niet komen vast te staan. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat er een noodzaak bestaat voor het gevorderde verbod. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
kosten van de procedure
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van deze hoofdregel bij familiezaken af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
5.1.
stelt de volgende voorlopige zorgregeling vast:
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven op welke woensdag en donderdag uit school tot na het avondeten bij de man. Zij verblijven om het weekend op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot na het avondeten bij de man. De kinderen overnachten niet bij de man. Het contact tussen de man en de kinderen vindt niet onder begeleiding (van de vrouw) of in het bijzijn van de vrouw plaats;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen naar en de rechtbank in de aanhangig te maken bodemprocedure, waarvan het zaak- en rekestnummer later aan de Raad bekend zal worden gemaakt, te adviseren over de vraag welke zorgregeling het meest in het belang is van de kinderen en de wijze waarop deze regeling dient te worden uitgevoerd;
de voorzieningenrechter verzoekt de Raad in zijn correspondentie aan de rechtbank het nog bekend te maken zaak-/rekestnummer van de bodemprocedure te vermelden;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Goedèl en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 23 maart 2023.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.