3.3.2Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 november 2021 omstreeks 01.10 uur vindt op de snelweg A4 bij Hoofddorp in de richting van Leiden/Den Haag een kopstaartaanrijding plaats. Ter plaatse is de rijbaan verdeeld in vier rijstroken. De verdachte rijdt in een witte Volkswagen Golf e-TSI voorzien van kenteken [kenteken 1] vanuit Amsterdam in zuidelijke richting over de A4. Een vriend van hem zit als bijrijder naast hem in de auto. Op de tweede rijstrook, in dezelfde richting als de verdachte, rijdt een andere personenauto, te weten een zilvergrijze Volkswagen Golf station met kenteken [kenteken 2] . In dit voertuig zit de familie [achternaam] , bestaande uit de ouders, hun vierjarige zoon [slachtoffer] en hun dochter van veertien maanden. Ter hoogte van hectometerpaal 10.7 rechts, op het punt waar de A5 zich voegt bij de A4 in zuidelijke richting, rijdt de verdachte de zilvergrijze Golf met hoge snelheid van achter aan, waardoor deze zilvergrijze Golf gaat tollen en tweehonderd meter verder op de vluchtstrook tot stilstand komt in tegenovergestelde richting. De Volkswagen Golf van de verdachte komt ongeveer 200 meter na het vermoedelijke botspunt tegen de midden geleider tot stilstand. Ten gevolge van het ongeluk komt [slachtoffer] te overlijden. Zijn ouders en de verdachte en zijn bijrijder lopen ook verwondingen op.
Er is onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee de verdachte reed, aan de hand van de Event Data Recorder (EDR) die in de witte Golf aanwezig was. Op basis van dit onderzoek en de analyse van de EDR-gegevens door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan worden vastgesteld dat de snelheid van de witte Golf in de vijf seconden voorafgaand aan de botsing toenam van 187 kilometer per uur tot 193 kilometer per uur en dat de verdachte zonder te remmen met een snelheid van 193 kilometer per uur tegen de grijze Volkswagen van de familie [achternaam] is aangereden. Ter plaatse gold op dat moment net weer een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur. Iets meer dan 20 meter voor het botspunt was de toegestane maximumsnelheid 100 kilometer per uur.
Het resultaat van het na het verkeersongeval bij de verdachte verrichte ademanalyse onderzoek was 515 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl de grens ligt op 220 microgram.
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel op grond van het voorgaande dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was en met een zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. De verdachte is onder invloed van alcohol en met een zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid, zonder te remmen, tegen de achterzijde van de zilvergrijze Golf station aangereden waarin [slachtoffer] en zijn ouders en zusje zaten. Hierdoor is de Golf station gaan tollen en tweehonderd meter verderop op de vluchtstrook aan de rechterzijde van de snelweg tot stilstand gekomen.
Voor zover de raadsman in dit verband heeft aangevoerd dat [slachtoffer] ten tijde van het ongeval mogelijk geen gordel droeg, overweegt de rechtbank als volgt. Op foto’s van na het ongeval is te zien dat de gordel naast het autostoeltje hangt. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij bij vertrek vanaf Schiphol heeft gecontroleerd of [slachtoffer] goed vastzat in zijn autostoeltje. Nu er vrijwel direct na het ongeval hulpverlening heeft plaatsgevonden, eerst door de moeder en daarna door de politie, zou dit kunnen verklaren dat de gordel niet meer vastzat. Maar zelfs als [slachtoffer] geen autogordel zou hebben gedragen ten tijde van de botsing - wat niet inhoudt dat de rechtbank twijfelt aan de verklaring van de moeder - is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van het door hem veroorzaakte ongeval aan de verdachte kan worden toegerekend.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van het geheel van gedragingen van een verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en overweegt daartoe als volgt. De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 WVW, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als schending van de verkeersregels.
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. In deze zaak heeft de verdachte niet op een enkel moment de maximumsnelheid overtreden, maar gedurende een langere periode. Daarnaast wordt, op grond van het tweede lid van artikel 5a WVW, in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. Uit een ademanalyse is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van meer dan de dubbele toegestane hoeveelheid alcohol. Voorts heeft de verdachte, volgens zijn eigen verklaring, wetende dat er veel verkeer was op de snelweg met een aanzienlijke snelheid onvoldoende op het overig verkeer gelet. Daardoor heeft hij niet gezien dat de zilvergrijze Golf voor hem reed en dus ook niet geremd.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
b) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet gericht zijn geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het beantwoorden van de vraag of hiervan sprake was, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet de rechtbank kunnen afleiden dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Uit het dossier volgt dat de verdachte in de circa 9,5 kilometer voorafgaand aan het ongeval, op een deel van de A4 waar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur is toegestaan, heeft gereden met een indicatieve gemiddelde snelheid van 153 kilometer per uur. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard kort voor het ongeval, bij de Schipholtunnel, inderdaad tussen de 130 en 150 kilometer per uur te hebben gereden. In de vijf seconden voorafgaand aan de botsing is de snelheid van de auto van de verdachte toegenomen van 187 tot 193 kilometer per uur. De botsing heeft plaatsgevonden op slechts 23,58 meter voorbij het punt waar de maximumsnelheid van 100 kilometer per uur eindigde en een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur was toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat het zo aanzienlijk overschrijden van de maximum toegestane snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij is van belang dat de verdachte eerder op het afgelegde traject vanuit Amsterdam ook al gedurende langere tijd veel te hard reed. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag, te weten het in aanzienlijke mate overschrijden van de maximumsnelheid en het onder invloed van teveel alcohol besturen van een voertuig. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij de vierjarige [slachtoffer] , die in de zilvergrijze Golf zat, om het leven is gekomen en meerdere personen gewond zijn geraakt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, moeten worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.