ECLI:NL:RBNHO:2023:2971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
15/311735-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol leidt tot dodelijk verkeersongeval

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 november 2021 in Hoofddorp een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol was (515 microgram), reed met een snelheid van 193 kilometer per uur op de A4 en botste tegen een voor hem rijdende auto, waarin een vierjarig kind zat dat om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 30 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate had geschonden en dat zijn gedrag levensgevaarlijk was voor andere weggebruikers. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere schone strafblad. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 20 maart 2023, waar de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/311735-21
Uitspraakdatum: 3 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken
[kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden en (met grote impact) op te botsen en/of aan te rijden tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ), waardoor een inzittende van die personenauto (genaamd [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de A4, met een niet toegestane en/of zodanig hoge snelheid dat hij niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en (met grote impact) is opgebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 515 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De gedragingen van de verdachte kunnen volgens de officier van justitie worden aangemerkt als het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Dit verkeersgedrag kan worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en daarmee kan, gelet op artikel 175, tweede lid, WVW, worden bewezen dat de verdachte de zwaarste mate van schuld aan het verkeersongeval heeft gehad, te weten roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
3.2
Standpunt van de verdediging
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt heeft gesteld dat de gedragingen van de verdachte niet als roekeloos kunnen worden aangemerkt, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft betoogd dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte vlak voor het verkeersongeval veel te hard heeft gereden en dat hij ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde. Niet kan worden bewezen dat hij andere verkeersregels heeft overtreden of ander verkeersgevaarlijk gedrag heeft vertoond voorafgaand aan of tijdens het ongeval. De verdachte heeft een verkeerde inschatting gemaakt, hetgeen geen schending van de verkeersregels in ernstige mate oplevert. Het rijgedrag van de verdachte kan daarom hooguit als aanmerkelijk onvoorzichtig worden aangemerkt.
Verder heeft de raadsman betoogd dat bij de beoordeling van de causaliteit rekening moet worden gehouden met de zeer reële mogelijkheid dat het overleden slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op het moment van het ongeval geen gordel droeg. Uit het schouwverslag blijkt dat bij hem alleen schedel/hersenletsel is vastgesteld dat fataal is geweest. De overige betrokkenen bij het ongeval hadden last van hun schouders of armen, waarschijnlijk door de impact van de autogordel. Bij [slachtoffer] is dergelijk letsel niet vastgesteld. Bovendien hadden de overige inzittenden van de zilvergrijze Golf geen of veel minder ernstig letsel dan [slachtoffer] , mogelijk dankzij het dragen van een autogordel. Zo heeft het destijds veertien maanden oude zusje van [slachtoffer] , dat naast hem op de achterbank zat, geen enkel letsel opgelopen. Ook kon de politie [slachtoffer] zo uit zijn autostoeltje tillen en hoefde (dus) geen autogordel los te maken. Het is onvoldoende onderzocht of [slachtoffer] een gordel droeg, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 november 2021 omstreeks 01.10 uur vindt op de snelweg A4 bij Hoofddorp in de richting van Leiden/Den Haag een kopstaartaanrijding plaats. Ter plaatse is de rijbaan verdeeld in vier rijstroken. De verdachte rijdt in een witte Volkswagen Golf e-TSI voorzien van kenteken [kenteken 1] vanuit Amsterdam in zuidelijke richting over de A4. Een vriend van hem zit als bijrijder naast hem in de auto. Op de tweede rijstrook, in dezelfde richting als de verdachte, rijdt een andere personenauto, te weten een zilvergrijze Volkswagen Golf station met kenteken [kenteken 2] . In dit voertuig zit de familie [achternaam] , bestaande uit de ouders, hun vierjarige zoon [slachtoffer] en hun dochter van veertien maanden. Ter hoogte van hectometerpaal 10.7 rechts, op het punt waar de A5 zich voegt bij de A4 in zuidelijke richting, rijdt de verdachte de zilvergrijze Golf met hoge snelheid van achter aan, waardoor deze zilvergrijze Golf gaat tollen en tweehonderd meter verder op de vluchtstrook tot stilstand komt in tegenovergestelde richting. De Volkswagen Golf van de verdachte komt ongeveer 200 meter na het vermoedelijke botspunt tegen de midden geleider tot stilstand. Ten gevolge van het ongeluk komt [slachtoffer] te overlijden. Zijn ouders en de verdachte en zijn bijrijder lopen ook verwondingen op.
Er is onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee de verdachte reed, aan de hand van de Event Data Recorder (EDR) die in de witte Golf aanwezig was. Op basis van dit onderzoek en de analyse van de EDR-gegevens door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan worden vastgesteld dat de snelheid van de witte Golf in de vijf seconden voorafgaand aan de botsing toenam van 187 kilometer per uur tot 193 kilometer per uur en dat de verdachte zonder te remmen met een snelheid van 193 kilometer per uur tegen de grijze Volkswagen van de familie [achternaam] is aangereden. Ter plaatse gold op dat moment net weer een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur. Iets meer dan 20 meter voor het botspunt was de toegestane maximumsnelheid 100 kilometer per uur.
Het resultaat van het na het verkeersongeval bij de verdachte verrichte ademanalyse onderzoek was 515 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl de grens ligt op 220 microgram.
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel op grond van het voorgaande dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol was en met een zeer onverantwoord hoge snelheid heeft gereden.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. De verdachte is onder invloed van alcohol en met een zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid, zonder te remmen, tegen de achterzijde van de zilvergrijze Golf station aangereden waarin [slachtoffer] en zijn ouders en zusje zaten. Hierdoor is de Golf station gaan tollen en tweehonderd meter verderop op de vluchtstrook aan de rechterzijde van de snelweg tot stilstand gekomen.
Voor zover de raadsman in dit verband heeft aangevoerd dat [slachtoffer] ten tijde van het ongeval mogelijk geen gordel droeg, overweegt de rechtbank als volgt. Op foto’s van na het ongeval is te zien dat de gordel naast het autostoeltje hangt. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij bij vertrek vanaf Schiphol heeft gecontroleerd of [slachtoffer] goed vastzat in zijn autostoeltje. Nu er vrijwel direct na het ongeval hulpverlening heeft plaatsgevonden, eerst door de moeder en daarna door de politie, zou dit kunnen verklaren dat de gordel niet meer vastzat. Maar zelfs als [slachtoffer] geen autogordel zou hebben gedragen ten tijde van de botsing - wat niet inhoudt dat de rechtbank twijfelt aan de verklaring van de moeder - is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van het door hem veroorzaakte ongeval aan de verdachte kan worden toegerekend.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van het geheel van gedragingen van een verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en overweegt daartoe als volgt. De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 WVW, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als schending van de verkeersregels.
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. In deze zaak heeft de verdachte niet op een enkel moment de maximumsnelheid overtreden, maar gedurende een langere periode. Daarnaast wordt, op grond van het tweede lid van artikel 5a WVW, in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. Uit een ademanalyse is gebleken dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van meer dan de dubbele toegestane hoeveelheid alcohol. Voorts heeft de verdachte, volgens zijn eigen verklaring, wetende dat er veel verkeer was op de snelweg met een aanzienlijke snelheid onvoldoende op het overig verkeer gelet. Daardoor heeft hij niet gezien dat de zilvergrijze Golf voor hem reed en dus ook niet geremd.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
b) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet gericht zijn geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het beantwoorden van de vraag of hiervan sprake was, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet de rechtbank kunnen afleiden dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Uit het dossier volgt dat de verdachte in de circa 9,5 kilometer voorafgaand aan het ongeval, op een deel van de A4 waar een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur is toegestaan, heeft gereden met een indicatieve gemiddelde snelheid van 153 kilometer per uur. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard kort voor het ongeval, bij de Schipholtunnel, inderdaad tussen de 130 en 150 kilometer per uur te hebben gereden. In de vijf seconden voorafgaand aan de botsing is de snelheid van de auto van de verdachte toegenomen van 187 tot 193 kilometer per uur. De botsing heeft plaatsgevonden op slechts 23,58 meter voorbij het punt waar de maximumsnelheid van 100 kilometer per uur eindigde en een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur was toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat het zo aanzienlijk overschrijden van de maximum toegestane snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij is van belang dat de verdachte eerder op het afgelegde traject vanuit Amsterdam ook al gedurende langere tijd veel te hard reed. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag, te weten het in aanzienlijke mate overschrijden van de maximumsnelheid en het onder invloed van teveel alcohol besturen van een voertuig. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij de vierjarige [slachtoffer] , die in de zilvergrijze Golf zat, om het leven is gekomen en meerdere personen gewond zijn geraakt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, moeten worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 14 november 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- roekeloos, met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden en met grote impact op te botsen tegen een voor hem rijdende personenauto (kenteken [kenteken 2] ), waardoor een inzittende van die personenauto (genaamd [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 14 november 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 515 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
Feit 2
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (515 microgram).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie onder meer gewicht toegekend aan het feit dat de verdachte aanvankelijk heeft geprobeerd zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval te ontlopen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het voetbalcontract van de verdachte in Rusland. Hoewel dit aan zijn eigen handelen te wijten is, zal het leven van de verdachte ook nooit meer hetzelfde zijn. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor wat er is gebeurd. Dat blijkt mede uit het feit dat hij ter terechtzitting is verschenen. De raadsman heeft verzocht de verdachte geen (lange) gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met een (maximale) taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte is onder invloed van alcohol en met een zeer hoge snelheid met zijn auto tegen een andere auto aangereden, waarin een gezin met twee jonge kinderen zat. Als gevolg van het roekeloze rijgedrag van de verdachte is het toen vierjarige jongetje [slachtoffer] overleden. Ook zijn de ouders van [slachtoffer] en de bijrijder van de verdachte gewond geraakt. De rechtbank acht het uiterst onverantwoord dat de verdachte met te veel drank op is gaan rijden. Vervolgens heeft hij ontzettend hard gereden en onvoldoende op de weg gelet, waardoor hij met die hoge snelheid zonder remmen tegen een andere auto is aangereden. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies en immens leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] . De nabestaanden zullen een kind dat hen zeer dierbaar was voor altijd moeten missen. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn dat het overlijden [slachtoffer] heeft veroorzaakt, kan wegnemen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 9 maart 2023 en opgemaakt door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag en adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van de verdachte. Hoewel de verdachte op de plaats van het ongeval aanvankelijk heeft verklaard dat hij niet de witte Golf had bestuurd, heeft hij later die dag bekend dat hij de bestuurder is geweest. De verdachte heeft in zoverre verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Tevens heeft de verdachte ter terechtzitting berouw getoond, wat op de rechtbank oprecht overkwam. De media-aandacht naar aanleiding van het door de verdachte veroorzaakte ongeval heeft daarnaast gevolgen (gehad) voor zijn loopbaan als professioneel voetballer. Ook dat weegt de rechtbank mee.
De op te leggen straf
De rechtbank acht de ernst van het verkeersongeval, de gevolgen hiervan en de mate van verwijtbaarheid van de verdachte zo ernstig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Naast de op te leggen gevangenisstraf acht de rechtbank een lange ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk, zoals hierna onder 7 wordt toegelicht.
De rechtbank ziet in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en in de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van dertig maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Bijkomende straf
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om die verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57 en 60 van het Wetboek van Strafrecht;
6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (zegge: dertig) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 (zegge: vier) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2023.