ECLI:NL:RBNHO:2023:2892

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
C/15/337350 / KG ZA 23-99
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en afwijzing verhuisverbod in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2023, is een kort geding aan de orde waarin de man en de vrouw, beiden ouders van de minderjarige [de minderjarige], betrokken zijn. De man vordert dat de vrouw wordt verboden om met de minderjarige buiten de regio van [plaats] te verhuizen, dan wel dat zij terugverhuist naar deze regio. De vrouw heeft recentelijk zonder toestemming van de man met de minderjarige verhuisd naar [plaats]. De man stelt dat het in het belang van de minderjarige is om in de omgeving van [plaats] op te groeien, waar hij stabiliteit en rust kan bieden. De vrouw betwist de vordering van de man en stelt dat zij op dat moment het eenhoofdig gezag had en geen toestemming nodig had voor de verhuizing. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde maatregelen, omdat de situatie van de minderjarige voorlopig niet wezenlijk verandert. De vordering van de man wordt afgewezen, terwijl de vordering van de vrouw om een voorlopige zorgregeling vast te stellen wordt toegewezen. De voorzieningenrechter stelt een zorgregeling vast waarbij de minderjarige om de week bij beide ouders verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/337350 / KG ZA 23-99
Vonnis in kort geding van 31 maart 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Z.C.E. Houben kantoorhoudende te Velsen-Zuid,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.W.P. Mei kantoorhoudende te Hilversum .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen, van 10 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van de vrouw met bijlagen van 14 maart 2023;
  • het bericht, met bijlagen, van de man ingekomen op 16 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. Mr Houben heeft gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
De vrouw te verbieden zich met [de minderjarige] definitief te vestigen buiten de regio van [plaats] (een straal van 10 km), althans de vrouw te gebieden met [de minderjarige] terug te verhuizen naar de regio van [plaats] (een straal van 10 km) binnen een maand na afgifte van het vonnis in onderhavige zaak.
Subsidiair:
De tijdelijke hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man vast te stellen, in ieder geval totdat in de bodemprocedure (anders) is beslist.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De man stelt dat de vrouw zonder zijn toestemming met [de minderjarige] is verhuisd naar [plaats] . Volgens de man staat vast dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hij opgroeit in de omgeving van [plaats] , waar hij tot nu toe heeft gewoond. De vrouw kan ook in [plaats] wonen en werken, zoals zij tot voor kort deed. De man kan alleen als [de minderjarige] in [plaats] woont volwaardig ouder voor [de minderjarige] zijn.
Wat betreft het hoofdverblijf heeft de man gesteld dat [de minderjarige] bij hem thuis is. De man kan [de minderjarige] rust en stabiliteit bieden. De vrouw is daarentegen veelvuldig verhuisd en heeft in de afgelopen jaren in [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] gewoond. De man wil niet dat [de minderjarige] ook zo vaak moet verhuizen, dat hij van school moet wisselen en telkens nieuwe vriendjes moet maken. De man is op zoek naar een andere baan om ervoor te zorgen dat hij overdag werkt. Op die manier kan hij ‘s avonds de zorg voor [de minderjarige] vormgeven. Totdat de man een andere baan heeft gevonden, kan oma (mz) op de dagen dat hij werkt (en [de minderjarige] niet bij de vrouw verblijft) voor opvang zorgen.
3.3.
De vrouw voert verweer en stelt primair dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de primaire vordering van de man. De bevoegdheid hangt af van de woonplaats van de gedaagde en dat is in [plaats] , waardoor de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is.
Indien de rechtbank zich bevoegd acht, voert de vrouw inhoudelijk verweer. De vrouw woonde in [plaats] in een kleine studio die niet geschikt was voor verblijf met een kind. De vrouw heeft daarom gezocht naar een andere woning en heeft deze gevonden in [plaats] , waar zij lang stond ingeschreven bij de woningbouwvereniging. De vrouw betwist dat zij de verhuizing niet goed heeft doordacht en dat zij geen netwerk heeft in [plaats] . Een deel van haar familie is daar woonachtig. De vrouw heeft de keuze om te verhuizen kenbaar gemaakt aan de man, en heeft zijn toestemming verkregen. Daarnaast stelt de vrouw dat zij formeel de toestemming van de man ook niet nodig had, omdat zij op dat moment belast was met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Ook is de vrouw van mening dat het spoedeisend belang bij de vordering van de man ontbreekt. Er is geen sprake van een onomkeerbare situatie en voorlopig ondervinden geen van beide ouders nadeel van deze verhuizing. Feitelijk verandert er namelijk niet veel aan de omgang tussen [de minderjarige] en de man. Ook blijft [de minderjarige] naar het kinderdagverblijf in [plaats] gaan. De verhuizing van de vrouw kost de man ook geen extra reistijd, omdat de overdracht die de vrouw voorstelt via het kinderdagverblijf verloopt, hetgeen ook de huidige gang van zaken is. Uiteraard staat het de man vrij om in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) via een bodemprocedure een discussie te voeren over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige zorg- of omgangsregeling vaststelt, totdat partijen na overleg tot een regeling zijn gekomen middels een ouderschapsplan of totdat de bodemrechter een definitieve zorgregeling heeft vastgesteld waarbij [de minderjarige] om de week als volgt verblijft bij de aangegeven partij:
Week 1:
Maandag: bij de man;
Dinsdag: bij de man;
Woensdag: de man brengt [de minderjarige] om 09.00 uur naar het kinderdagverblijf, de vrouw haalt [de minderjarige] aldaar op en [de minderjarige] verblijft dan bij vrouw;
Donderdag: bij de vrouw;
Vrijdag: de vrouw brengt [de minderjarige] naar kinderdagverblijf, haalt [de minderjarige] op en brengt [de minderjarige] eind van de middag naar de man;
Zaterdag: bij de man;
Zondag: bij de man.
Week 2:
Maandag: bij de man;
Dinsdag: bij de man;
Woensdag: de man brengt [de minderjarige] om 09.00 uur naar het kinderdagverblijf, de vrouw haalt [de minderjarige] aldaar op en [de minderjarige] verblijft dan bij vrouw;
Donderdag: bij de vrouw;
Vrijdag: bij de vrouw (waarbij [de minderjarige] wel naar kinderdagverblijf gaat), de vrouw brengt en haalt op;
Zaterdag: bij de vrouw;
Zondag: bij de vrouw, waarbij de vrouw vervolgens [de minderjarige] naar de man brengt.
Een en ander kosten rechtens
4.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Bevoegdheid

5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat bevoegd is de voorzieningenrechter van de woonplaats van de gedaagde of van de plaats waar de voorziening moet worden getroffen.
Nu de man heeft verzocht de vrouw te verbieden met [de minderjarige] te verhuizen vanuit [plaats] , dan wel te gebieden terug te verhuizen naar [plaats] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [plaats] moet worden beschouwd als de plaats waar de voorziening moet worden getroffen. Overigens is gebleken dat de woonplaats van de vrouw en de minderjarige zeer recent is gewijzigd, dat hun maatschappelijk leven zich tot voor kort afspeelde in [plaats] en dat deze procedure juist gaat over de vraag of de vrouw de woonplaats mocht wijzigen. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter zich bevoegd.
5.2.
Gelet op de nauwe verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, zullen deze vorderingen in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
Wettelijk kader
5.3.
Op grond van artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
Toestemming verhuizing
5.4.
De man heeft gesteld dat partijen gezamenlijk dienden te beslissen over de woonplaats van [de minderjarige] . De vrouw stelt dat zij ten tijde van de verhuizing op 14 februari 2023 het eenhoofdig gezag had, zodat zij formeel geen toestemming van de man nodig had om met [de minderjarige] te verhuizen.
5.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het gezag over de minderjarige sinds 23 februari 2023 door partijen gezamenlijk wordt uitgeoefend. Dit betekent dat vanaf dat moment partijen belangrijke beslissingen, zoals een verhuizing en een (wijziging van) schoolkeuze, alleen gezamenlijk kunnen nemen en gehouden zijn om voorafgaand aan het nemen van dergelijke beslissingen met elkaar te overleggen. In ieder geval is voor een dergelijke beslissing toestemming van de andere gezaghebbende ouder nodig.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat de man en de vrouw vanaf de geboorte van [de minderjarige] beiden in [plaats] woonden, aanvankelijk in de woning van de man. Vanwege onderlinge problemen hadden zij een soort knipperlichtrelatie, reden waarom de vrouw een studio in [plaats] had gehuurd. Zij hadden de zorg over [de minderjarige] min of meer gelijk verdeeld. In december 2022 zijn partijen nog samen op vakantie gegaan en daarna heeft de vrouw definitief besloten niet verder te willen.
Evenmin is in geschil dat de man de vrouw al diverse malen had verzocht om mee te werken aan de aanvraag tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , voordat de vrouw daar mee heeft ingestemd op een moment gelegen drie dagen na de verhuizing en twee dagen na de inschrijving van [de minderjarige] in [plaats] . De aanvraag is op 17 februari 2023 gedaan. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de situatie van partijen gelijk moet worden gesteld aan een situatie van verhuizing bij gezamenlijk gezag. De vrouw had naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus toestemming van de man nodig.
5.7.
De vrouw heeft verder gesteld dat de man de toestemming voor de verhuizing eigenlijk al heeft verleend, gelet op zijn antwoord via WhatsApp:

Doe wat je moet doen zorg alleen goed [de minderjarige] ’
op haar bericht, ook via WhatsApp, met de volgende inhoud:
Goedemorgen,
‘Ik wil je even laten weten dat ik waarschijnlijk een woning heb gevonden. Ik zoek al 1,5 jaar hier een woning in [plaats] maar dat gaat gewoon niet lukken. In [plaats] sta ik al 11 jaar ingeschreven bij de woningbouw en kan nu een 4 kamer appartement krijgen met een tuin. Ik wil ook verder met me leven en een normale thuis situatie hebben voor [de minderjarige] , want dit is geen leven zo in een studio. Ik wil echt dat we beide zoveel mogelijk met [de minderjarige] zijn en dat we daar goede afspraken over maken. Laten we van de week even praten hoe jij het ziet en wat je graag wilt.’
De man heeft dit betwist en gesteld dat hij had verwacht dat de vrouw nog met hem in overleg zou treden. Ook stelt hij dat hij voor zo’n verstrekkende beslissing niet via WhatsApp zijn toestemming zou geven.
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toestemming van de man voor de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats] uit voornoemde berichten niet kan worden afgeleid. Partijen waren nog maar net uit elkaar en de vrouw heeft erkend dat zij de man niet eerder op de hoogte heeft gesteld van haar plannen om naar [plaats] te verhuizen. Aldus heeft de vrouw de man met dit bericht overvallen. Uit het voornoemde WhatsApp bericht van de vrouw is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit verband verder niet eenduidig af te leiden dat ze definitief met [de minderjarige] zou verhuizen naar de omgeving van [plaats] , en dat ze daarvoor toestemming vroeg aan de man. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat de vrouw nota bene in het bericht nog een nader overleg aankondigt.
Voor zover het voor de man al duidelijk moet zijn geweest dat de vrouw toestemming vroeg voor verhuizing met [de minderjarige] was zijn antwoord in het daaropvolgende WhatsApp bericht naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo kort en onduidelijk dat toestemming voor een dergelijk verstrekkende beslissing daaruit niet kan worden afgeleid.
5.9.
Vast is daarom komen te staan dat de vrouw zonder toestemming van de man met [de minderjarige] is verhuisd naar [plaats] . Nu de benodigde toestemming door de man niet is verleend zal de vrouw alsnog vervangende toestemming moeten verzoeken in een bodemprocedure op de voet van artikel 1:253a BW. In die procedure zal de (meervoudige kamer van de) rechtbank een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, waarbij de belangen van alle betrokkenen in aanmerking zullen worden genomen en tegen elkaar zullen worden afgewogen met inachtneming van de in de rechtspraak ontwikkelde vaste criteria.
Verhuisverbod/terugverhuisgebod
5.10.
De voorzieningenrechter moet vervolgens beoordelen of de man een dermate spoedeisend belang heeft bij het gevorderde verhuisverbod/terugverhuisgebod dat de beslissing in die procedure niet kan worden afgewacht.
5.11.
De voorzieningenrechter oordeelt dat dat niet het geval is. Daarbij is met name van belang dat er voor de minderjarige en voor het contact tussen de minderjarige en de man voorlopig betrekkelijk weinig verandert. [de minderjarige] gaat nog niet naar school, zodat partijen zijn dagen nog zelf kunnen inrichten. [de minderjarige] blijft naar het kinderdagverblijf in [plaats] gaan. De vrouw heeft in reconventie gevraagd om een zorgregeling vast te stellen op basis waarvan de zorg gelijk is verdeeld tussen partijen, de man [de minderjarige] kan wegbrengen naar en kan ophalen van het kinderdagverblijf en de vrouw in de voorkomende gevallen de afstand tussen [plaats] en [plaats] overbrugt. De man heeft tegen deze zorgregeling als zodanig geen verweer gevoerd. De man heeft gesteld dat het spoedeisend belang vooral is gelegen in het rechtscheppende karakter van de verhuizing, omdat de behandeling van een bodemprocedure lang op zich zal laten wachten en de worteling van [de minderjarige] in [plaats] dan wellicht een voldongen feit is. Wat betreft de worteling van [de minderjarige] in [plaats] in de komende periode verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hiervoor is overwogen. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de eerste belangrijke verandering voor [de minderjarige] en voor de zorgregeling van [de minderjarige] met de man zal optreden als [de minderjarige] vier jaar wordt en naar school gaat. [de minderjarige] wordt vier jaar op 19 juli van dit jaar, zodat het voor de hand ligt dat hij na de zomervakantie naar school gaat. Voor die tijd moet een bodemprocedure op grond van artikel 1:253a BW kunnen zijn behandeld. De primaire vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
5.12.
Met het oordeel dat de man geen spoedeisend belang heeft bij de door hem verzochte ordemaatregel loopt de voorzieningenrechter niet vooruit op de bodemprocedure. De voorzieningenrechter acht het niet op voorhand duidelijk dat het verzoek om vervangende toestemming van de vrouw zal worden toegewezen.
Hoofdverblijf
5.13.
De voorzieningenrechter zal evenmin het hoofdverblijf van de minderjarige voorlopig bij de man bepalen. Ook hiervoor geldt dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw voorlopig praktisch geen consequenties heeft. Ook op dit punt zal eventueel in de bodemprocedure een weloverwogen beslissing moeten worden genomen.
Zorgregeling
5.14.
De reconventionele vordering van de vrouw zal worden toegewezen, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd, met dien verstande dat de man heeft aangegeven dat hij [de minderjarige] op vrijdag zelf van het kinderdagverblijf kan halen. De voorzieningenrechter is het met de man eens dat dit een logischer en efficiëntere afspraak is en zal dit als zodanig vastleggen. De man heeft gesteld dat dit ook betekent dat de vrouw [de minderjarige] op zondagavond terugbrengt naar de man en niet op maandagochtend. De voorzieningenrechter zal het voorstel van de vrouw volgen, nu daarin ook is opgenomen dat de vrouw [de minderjarige] op zondag naar de man brengt.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.15.
Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit, kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen.
De voorzieningenrechter zal de beslissing ten aanzien van zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Kosten van het geding
5.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.17.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel bij familiezaken om de proceskosten te compenseren.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in reconventie
algemeen
6.1.
stelt de volgende voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , verblijft:
Week 1:
Maandag: bij de man;
Dinsdag: bij de man;
Woensdag: de man brengt [de minderjarige] om 09.00 uur naar het kinderdagverblijf, de vrouw haalt [de minderjarige] aldaar op en [de minderjarige] verblijft dan bij vrouw;
Donderdag: bij de vrouw;
Vrijdag: de vrouw brengt [de minderjarige] naar kinderdagverblijf, de man haalt [de minderjarige] op;
Zaterdag: bij de man;
Zondag: bij de man;
Week 2:
Maandag: bij de man;
Dinsdag: bij de man;
Woensdag: de man brengt [de minderjarige] om 09.00 uur naar het kinderdagverblijf, de vrouw haalt [de minderjarige] aldaar op en [de minderjarige] verblijft dan bij vrouw;
Donderdag: bij de vrouw;
Vrijdag: bij de vrouw (waarbij [de minderjarige] wel naar het kinderdagverblijf gaat), de vrouw brengt en haalt op;
Zaterdag: bij de vrouw;
Zondag: bij de vrouw, waarbij de vrouw vervolgens [de minderjarige] naar de man brengt;
uitvoerbaarheidsverklaring bij voorraad
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het in reconventie meer of anders gevorderde af
in conventie
6.4.
wijst het gevorderde af;
proceskosten
6.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.E. Kamer op 31 maart 2023.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.