ECLI:NL:RBNHO:2023:2888

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326962 / FA RK 22-1682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en verdeling van de gemeenschap met betrekking tot schulden en financiële verplichtingen

In deze zaak verzoekt de vrouw de rechtbank om te bepalen dat zij niet draagplichtig is voor de schulden van de man die zijn ontstaan tijdens hun geregistreerd partnerschap. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de vrouw op artikel 1:100 lid 2 BW niet slaagt, omdat er geen sprake is van een negatieve boedel. Echter, het beroep op redelijkheid en billijkheid wordt wel gehonoreerd, aangezien de man nalatig is geweest in het nakomen van zijn financiële verplichtingen en de vrouw niet tijdig heeft geïnformeerd over de oplopende schuldenlast. De rechtbank stelt vast dat de man de gemeenschap heeft benadeeld door een aanzienlijk bedrag van de bankrekening van de vrouw op te nemen en dit te verspillen. De vrouw heeft recht op een vergoeding van de helft van dit bedrag. De rechtbank spreekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit en gelast de wijze van verdeling van de bankrekeningen. De man wordt verantwoordelijk gehouden voor de schulden die hij tijdens het partnerschap op zijn naam heeft gemaakt, en de vrouw wordt vrijgesteld van draagplicht voor deze schulden. De man moet bovendien een bedrag van € 6.769 aan de gemeenschap vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326962 / FA RK 22-1682 en C/15/330436 / FA RK 22-35039 (verdeling)
Beschikking van 31 maart 2023 betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de verdeling van de gemeenschap
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.E. Oud, gevestigd te Wormerveer,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn, gevestigd te Zutphen,
en
[bewindvoerder] ,handelend onder de naam
[bewindvoering] BEWINDVOERING,
gevestigd te [plaats] , handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder van de man.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 7 april 2022;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken en met bijlagen, van de man, ingekomen op 5 juli 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 11 november 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 1 maart 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 2 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Verder zijn verschenen de bewindvoerder [bewindvoerder] en de persoonlijke begeleider van de man, [persoonlijke begeleider] , verbonden aan BasicMe, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
1.3.
Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw de verzoeken onder II, VI, VII,VIII en IX van haar verzoekschrift van 7 april 2022 ingetrokken. De verzoeken onder III en IV zijn aangepast aldus dat de rechtbank wordt verzocht de wijze van verdeling te gelasten terzake de bankrekeningen.
1.4.
Ter zitting heeft de advocaat van de man de verzoeken van 5 juli 2022 aangepast aldus dat de rechtbank wordt verzocht de wijze van verdeling te gelasten.
1.5.
Partijen zijn over en weer akkoord met voornoemde intrekkingen en aanpassingen van de verzoeken.
1.6.
Op verzoek van de rechtbank hebben partijen bij berichten van 13 maart 2023 een recent overzicht van de schuldenlast toegezonden. Dit overzicht is daarna door partijen nog aangepast. De definitieve versie van het overzicht van de schuldenlast hebben partijen bij bericht van 16 maart 2023 aan de rechtbank gezonden. Een kopie van dit overzicht is aan deze beschikking gehecht en maakt daar onderdeel vanuit. Het overzicht is door de bewindvoerder opgesteld in het kader van haar wettelijke taak aan de hand van de haar beschikbare informatie.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum] te [plaats] in wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van 31 maart 2022 van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland zijn de goederen, die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld.
Ontbinding geregistreerd partnerschap
2.3.
Partijen verzoeken ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Zij stellen dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
2.4.
Tussen partijen staat vast dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is dan ook toewijsbaar.
Verdeling
2.5.
Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt, anders dan de vrouw verzoekt, de datum van indiening van het verzoek tot ontbinding van geregistreerd partnerschap, dit tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Van dit laatste is geen sprake zodat de rechtbank zal uitgaan van 7 april 2022 als peildatum.
2.6.
Partijen zijn op [datum] een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden. Reeds voor het aangaan van het partnerschap waren partijen eigenaar van de woning staande en gelegen te [adres] . De woning is verkocht en geleverd aan derden op 10 juni 2022. Uit de verkoopopbrengst is de hypotheekschuld van partijen afgelost. Voorts zijn uit de verkoopopbrengst schulden op naam van de man afgelost. Partijen hebben na die aflossingen ontvangen een bedrag van € 168.344,54 totaal. Ieder heeft inmiddels ontvangen € 84.172. Terzake de woning behoeft de rechtbank geen beslissingen meer te nemen.
2.7.
De vrouw heeft, na wijziging van haar verzoeken, onder III en IV verzocht om als wijze van verdeling te gelasten dat de bankrekeningen en saldi op haar naam aan haar worden toegedeeld en dat de bankrekeningen en saldi op naam van de man aan hem worden toegedeeld. Het gaat om de navolgende rekeningen:
- [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw;
- [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw;
- [rekeningnummer] t.n.v. de man;
- [rekeningnummer] t.n.v. de man.
Het bestaan van andere bankrekeningen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Voorts heeft de rechtbank de stand van de saldi per peildatum 7 april 2022 niet kunnen vaststellen.
2.8.
De man heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw toewijzen.
Schuldenproblematiek
2.9.
Zowel voor als tijdens het geregistreerd partnerschap heeft de man schulden gemaakt. Verder hebben partijen gezamenlijke schulden. De schulden zijn te verdelen in drie categorieën:
A) privé schulden van de man ontstaan voor aanvang van het geregistreerd partnerschap;
B) gemeenschappelijke schulden van partijen op beider naam ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap;
C) gemeenschappelijk schulden van partijen op naam van de man ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap.
Naast de schulden in categorie A t/m C zouden er volgens partijen mogelijk ook nog financiële verplichtingen in de familiesfeer bestaan, zoals leningen van de zus van de man aan partijen, van zijn ouders en van [naam] . Van het bestaan van deze verplichtingen is de rechtbank in het kader van deze procedure echter niet gebleken zodat de rechtbank deze posten buiten beschouwing zal laten. Het gaat hier om de schulden genoemd in het overzicht onder 34 t/m 38.
A) privé schulden van de man ontstaan voor het geregistreerd partnerschap
2.11.
Het gaat hier om de schulden genoemd in het overzicht onder A 1 t/m 3. Partijen zijn het er over eens dat het in deze categorie met name gaat om de schuld van € 80.000 van de man aan [naam] . De man is deze schuld aangegaan ter financiering van de overname door hem van de onderneming van [naam] . De overname door de man van deze onderneming is op of rond 4 januari 2020 gerealiseerd. De vrouw is contractueel niet betrokken bij deze overname noch bij de financiering ervan. Partijen zijn het er over eens dat de schuld van de man van € 80.000 een privéschuld van de man is en dat deze schuld niet in de wettelijke gemeenschap is gevallen. Naar de mening van partijen geldt dit ook voor de twee andere schulden in deze categorie. De rechtbank volgt partijen daarin.
B) gemeenschappelijke schulden van partijen ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap
2.12.
In deze categorie vallen de schulden die partijen gezamenlijk op hun beider naam zijn aangegaan. Het gaat om de schulden genoemd in het overzicht onder B 4 t/m 13. Uit het systeem van de wet volgt dat deze schulden aangemerkt dienen te worden als gemeenschapsschulden. De draagplicht voor deze schulden rust gedurende het bestaan van de gemeenschap op de partners gemeenschappelijk. Uit artikel 1:100 lid 1 BW volgt dat beide partners na de ontbinding van de gemeenschap in beginsel voor de helft van deze gemeenschapsschulden draagplichtig blijven. De rechtbank stelt vast dat beide partijen voor de schulden in categorie B, indien deze ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap nog bestaan, in gelijke mate draagplichtig zijn.
C) schulden op naam van de man ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap
2.13.
In deze categorie vallen de door de man gedurende het bestaan van de wettelijke gemeenschap op zijn naam gemaakte schulden. Het gaat in deze categorie om de schulden genoemd onder C 14 t/m 33.
2.14.
Uit het systeem van de wet volgt dat de schulden in categorie C – evenals de schulden in categorie B – aangemerkt dienen te worden als gemeenschapsschulden. De draagplicht voor deze schulden rust gedurende het bestaan van de gemeenschap op de partners gemeenschappelijk. Uit artikel 1:100 lid 1 BW volgt dat beide partners na de ontbinding van de gemeenschap in beginsel voor de helft van de gemeenschapsschulden draagplichtig blijven.
2.15.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet draagplichtig kan worden gehouden voor de schulden welke de man tijdens het bestaan van de wettelijke gemeenschap enkel op zijn naam is aangegaan. Alhoewel de vrouw dit na intrekking van haar verzoeken onder II, VI, VII,VIII en IX niet meer met zoveel woorden verzoekt, begrijpt de rechtbank dat de vrouw de rechtbank verzoekt te bepalen dat zij voor deze schulden niet draagplichtig is, althans niet in gelijke mate als de man. De vrouw beroept zich daarbij primair op artikel 1:100 lid 2 BW zoals dat geldt vanaf 1 januari 2018.
2.16.
Voor een geslaagd beroep op artikel 1:100 lid 2 BW (nieuw) is in ieder geval vereist dat bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, met andere woorden de boedel moet negatief zijn. De vrouw heeft in haar verzoekschrift niet, althans onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een negatieve boedel. Het gegeven dat de woning van partijen is verkocht met een overwaarde van € 168.344 waar tegenover een lager bedrag aan gemeenschapsschulden staat, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van een negatieve boedel. Het beroep van de vrouw op artikel 1:100 lid 2 BW kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
2.17.
Subsidiair beroept de vrouw zich op de redelijkheid en billijkheid en op de jurisprudentie welke is gevormd met betrekking tot artikel 1: 100 BW zoals dat gold tot 1 januari 2018. De vrouw onderbouwt een en ander als volgt.
2.18.
Op 29 januari 2022 heeft de vrouw kennis genomen van een brief van een deurwaarder waaruit het haar bleek dat de man zonder haar medeweten torenhoge schulden heeft doen ontstaan. In voornoemde brief werd door de deurwaarder aangekondigd dat er tot beslaglegging op eigendommen van partijen zou worden overgegaan. Naar aanleiding van deze brief is de vrouw in gesprek gegaan met de man. De vrouw heeft van de man moeten vernemen dat hij maandenlang zijn dramatische financiële positie voor haar heeft verzwegen. De vrouw heeft vervolgens in de woning, voor haar verstopt, een boodschappentas aangetroffen vol met niet geopende poststukken van schuldeisers, deurwaarders en belastingdienst. Naast vele andere formele stukken, nam de vrouw onder meer kennis van een brief van de hypotheekbank NIBC van 16 juni 2021 waaruit blijkt dat er voor deze bank aanleiding bestond om een melding te maken in het incidentenregister vanwege het vermoeden dat partijen mogelijk betrokken zijn bij een incident op het vlak van het benadelen van financiële instellingen.
2.19.
Verder heeft de vrouw moeten constateren dat de man in ieder geval vanaf 24 maart 2021 structureel geld heeft opgenomen van de op naam van de vrouw gestelde bankrekening bij de ASN bank met nummer [rekeningnummer] . Daarbij wijst de vrouw op een vast patroon waarbij de man steeds nadat het salaris van de vrouw op de rekening werd gestort, bedragen overboekte naar de enkel op zijn naam gestelde ING rekening met nummer [rekeningnummer] . In de periode van 24 maart 2021 tot 25 januari 2022 gaat het om een bedrag van € 21.638.
2.20.
Ter zitting heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat ten tijde van het geregistreerd partnerschap er tussen partijen een duidelijke taakverdeling was wat betreft de financiën. De man bewaakte de gang van zaken rondom de financiering van de kosten van het huishouden, hij regelde de belastingen en hij droeg zorg voor het betalen van rekeningen en facturen. De vrouw liet haar salaris op haar ASN rekening overmaken, welke rekening de man ook kon gebruiken. De vrouw vertrouwde de man en zij keek verder niet om naar de gang van zaken rondom de financiering van de kosten van het huishouden.
2.21.
Ter zitting heeft de man verklaard en erkend dat hij de vrouw gedurende het partnerschap niet heeft betrokken bij de gang van zaken rondom de financiering en bewaking van de kosten van het huishouden. Verder heeft de man verklaard dat hij tijdens het partnerschap werkzaam was als ondernemer. Hij heeft altijd een behoorlijke omzet behaald en daarmee een behoorlijk inkomen om te kunnen voorzien in de kosten van het huishouden. In de praktijk heeft de man zijn inkomsten uit onderneming echter niet besteed aan het huishouden. De man heeft zijn inkomsten vergokt. Om zijn onderneming wel actief te kunnen houden is de man schulden aangegaan bij leveranciers en geldverstrekkers. De man heeft gedurende het partnerschap de vrouw hier niet over geïnformeerd en hij heeft richting de vrouw de schone schijn opgehouden. Het klopt aldus de man dat hij op een gegeven moment de poststukken van schuldeisers, deurwaarders en belastingdienst niet meer heeft geopend en in een grote boodschappentas heeft gedaan.
2.22.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij te kampen heeft met een ernstige gokverslaving. In ieder geval sinds juli 2022 verblijft de man in een “safehouse”, dit is een voorziening voor begeleid wonen. De man wordt enerzijds middels therapie begeleid om zijn gokverslaving aan te pakken en anderzijds wordt de man begeleid bij praktische zaken zoals het re-integreren naar arbeid in loondienst en het aanpakken van de problematische schuldenlast. In dat kader is de man onder bewind gesteld en zal door de bewindvoerder naar verwachting een verzoek worden ingediend om de man toe te laten tot het traject van de wettelijke schuldsanering.
2.23.
Wat betreft het bedrag van totaal € 21.638 dat van de ASN rekening van de vrouw is overgemaakt naar de ING rekening van de man, heeft de man ter zitting erkend dat hij in de loop der tijd inderdaad steeds bedragen heeft overgemaakt van de rekening van de vrouw naar zijn eigen rekening. In totaal gaat het inderdaad om een bedrag van € 21.638. De man heeft ter zitting erkend dat hij dit bedrag heeft besteed aan gokken.
2.24.
Ter zitting heeft de begeleider van de man bij BasicMe, instelling voor geestelijke gezondheidszorg, bevestigd dat de man in ieder geval sinds juli 2022 onder behandeling staat voor zijn gokverslaving en dat er sprake is van een ernstige verslaving waarvoor de man therapieën heeft gevolgd en nog zal volgen.
2.25.
De rechtbank stelt vast dat de man de stelling van de vrouw dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat zij niet draagplichtig is voor de schulden in categorie C. , niet heeft bestreden. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en verklaard en uit hetgeen de man ter zitting heeft erkend, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de man tijdens het bestaan van de partnerschapsgemeenschap structureel nalatig is geweest in het nakomen van de door hem aangegane financiële verplichtingen. De man heeft de schuldenlast enkel laten oplopen en hij is nalatig geweest om de vrouw tijdig te informeren zodat de vrouw ook niet de mogelijkheid heeft gehad om gepaste maatregelen te nemen. Het gevolg hiervan is dat de vrouw is geconfronteerd met een hoge schuldenlast met bijkomende incasso- en proceskosten.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw draagplichtig is ter zake de schulden in categorie C. De rechtbank zal dan ook aldus beslissen.
Verzoek van de vrouw onder V.
2.26.
Onder V. van haar verzoekschrift heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de man te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 21.638 ter zake het door de man van haar ASN bankrekening ontvreemde bedrag.
Ter zake dit punt verwijst de rechtbank naar de feiten hierboven genoemd onder punt 2.19 en 2.23.
2.27.
De man heeft ter zitting als verweer aangevoerd dat er geen formele grond is om het verzoek toe te wijzen. Mogelijk is er sprake van benadeling van de gemeenschap ex artikel 1:164 BW. Hierbij geldt dan echter dat de periode waarover schadevergoeding kan worden gevorderd zich in duur beperkt tot zes maanden voorafgaande aan het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Voorts dient de schade te worden vergoed aan de gemeenschap en niet aan de vrouw, aldus de man.
2.28.
Namens de vrouw is de grondslag van het verzoek niet nader onderbouwd. Haar stelling dat met betrekking tot het bedrag van € 21.638 hetzelfde geldt als hetgeen zij over de schulden heeft gesteld, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op omdat het geen schuld van de gemeenschap betreft. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de vrouw wel dat zij haar verzoek thans heeft gegrond op artikel 1:164 BW.
2.29.
De rechtbank is van oordeel dat de man met zijn handelwijze als genoemd onder punt 2.19. en 2.23. de gemeenschap van goederen heeft benadeeld, dit heeft hij ook erkend. De man heeft binnen zes maanden voor aanvang van het geschil goederen van de gemeenschap verspild. Het geschil is aangevangen met het verzoekschrift van de vrouw van 6 april 2022 en de termijn van zes maanden vangt aan op 6 oktober 2021. Uit de door de vrouw als productie 12 overgelegde bankafschriften blijkt dat de man in deze periode een bedrag van afgerond € 6.769 van de rekening van de vrouw heeft opgenomen. De man dient dit bedrag aan de gemeenschap te vergoeden. Hieruit volgt dat de vrouw aanspraak heeft op een bedrag van € 3.384.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te [plaats] op [datum] ;
3.2.
gelast de wijze van verdeling van de bankrekeningen
- [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw;
- [rekeningnummer] t.n.v. de vrouw;
- [rekeningnummer] t.n.v. de man;
- [rekeningnummer] t.n.v. de man, op de wijze als geformuleerd onder punt 2.7.;
3.3.
bepaalt dat de schulden die door de man gedurende het bestaan van de partnerschapsgemeenschap op zijn naam aangegaan, welke schulden blijken uit bijgaand overzicht onder C. 14 t/m 33, voor rekening en risico van de man komen en blijven waarbij hij deze schulden als zijn eigen schulden dient te dragen en dient te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de vrouw ter zake de schulden genoemd onder 3.3. geen draagplicht heeft;
3.5.
bepaalt onder verwijzing naar punt 2.29. dat de man een bedrag van € 6.769 aan de gemeenschap dient te vergoeden;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing onder 3.1.;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 31 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.