ECLI:NL:RBNHO:2023:288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5343
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.S. Hoitink, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Roos. Eiseres had een WIA-aanvraag ingediend na een ongeval op 3 november 2015, waarbij zij met haar fiets tegen een openslaand portier was aangereden. Na het ongeval is eiseres hersteld verklaard, maar later ziek gemeld. De rechtbank heeft de medische situatie van eiseres beoordeeld, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld. De deskundigen concludeerden dat eiseres per 23 november 2016 niet medisch geschikt was om haar eigen werk te verrichten, en dat de beperkingen die zij ondervond gedurende de wachttijd aanwezig zijn gebleven. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder niet op een deugdelijke medische grondslag berustte en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder moet nu een nieuw besluit nemen, waarbij wordt uitgegaan van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 23 november 2016. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.S. Hoitink),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[Bedrijfsnaam] N.V., te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. E.B. Wits).

Procesverloop

In het besluit van 24 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
In het besluit van 31 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig dr. [naam 1] (neuropsycholoog). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde een medisch deskundige opdracht te verstrekken eiseres te onderzoeken en daarvan verslag te leggen aan de rechtbank.
[naam 2] (psychiater) en [naam 3] (verzekeringsarts) hebben op 26 april 2022 gerapporteerd. Partijen hebben daarop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet te kennen gegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres was werkzaam als directiesecretaresse, voor 36 uur per week. Zij was in deze functie werkzaam voor drie managers. Dat deed zij deels vanuit huis (2 dagen per week). Op 3 november 2015 overkomt haar een ongeval, waarbij zij met de fiets tegen een openslaand portier is aangereden, ten val komt en met haar hoofd de grond terecht komt.
1.2
Per 15 februari 2016 is eiseres hersteld verklaard en hervat ze in haar werk. Als gevolg van een ingezette reorganisatie heeft een wijziging plaatsgevonden; eiseres is in haar eigen functie werkzaam voor één manager en veelal vanuit huis.
1.3
Per 1 augustus 2016 is eiseres boventallig verklaard. Van haar wordt verwacht dat ze deelneemt aan plaatsingsactiviteiten (bij het [Centrum] ). Eiseres start niet met de activiteiten, omdat deze te zwaar voor haar zijn (doordat eiseres daarvoor moet reizen en omdat de activiteiten in groepsverband plaatsvinden).
1.4
Op 23 november 2016 meldt eiseres zich ziek bij haar werkgever.
1.5
De werkgever verschuift - na overleg met de voormalige bedrijfsarts - de eerste ziektedag van eiseres naar 3 november 2015, omdat zij ten onrechte hersteld verklaard zou zijn per 15 februari 2016. Eiseres houdt vast aan de hersteld melding en vraagt een deskundigenoordeel aan bij het Uwv. De verzekeringsarts concludeert dat op basis van de verstrekte medische informatie niet kan worden gesteld dat er sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid. Weliswaar heeft eiseres volgens de verzekeringsarts beperkingen overgehouden van haar ongeval, maar zij heeft haar werk desondanks kunnen doen, ook al omdat zij in de gelegenheid was thuis te werken.
1.6
Op 12 mei 2018 wordt er, uitgaande van 1 augustus 2016 als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum, een WIA-aanvraag gedaan. Verweerder heeft daarop besloten de werkgever een loonsanctie op te leggen, omdat deze onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht. Het bezwaar van de werkgever wordt gegrond verklaard, omdat verweerder bij nader inzien tot de conclusie komt dat de wachttijd niet is doorlopen, omdat eiseres volgens de rapportage van 29 januari 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geschikt is gebleven voor haar eigen werk. Het beroep van eiseres daartegen is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
1.7
Intussen had eiseres een nieuwe WIA-aanvraag ingediend, met als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum 23 november 2016.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 16 april 2019 geconcludeerd dat (op basis van de uitkomst van de eerdere bezwaarprocedure) eiseres de wachttijd voor de WIA niet heeft doorlopen, omdat zij geschikt is gebleven voor het eigen werk. Daarop is het primaire besluit gebaseerd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het primaire oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ervan uit dat eiseres tussen 15 februari 2016 en 1 augustus 2016 geschikt was voor haar eigen werk, op basis van de eerdere medische beoordelingen
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er in de periode februari 2016 tot november 2016 geen objectieve stoornissen kunnen worden vastgesteld. Uit de verrichte neuropsychologische onderzoeken (NPO’s) kunnen geen conclusies wat betreft het cognitieve functioneren worden getrokken, omdat sprake is van inconsistente testresultaten / onderpresteren / overrapportage van klachten.
Het door eiseres in bezwaar ingebrachte NPO van mei 2019 waaruit wel cognitieve stoornissen te herleiden zouden zijn, betreft een onderzoek dat 3 jaar na de periode in geding is afgenomen. Een NPO is een momentopname waardoor de resultaten niet als uitgangspunt gebruikt kunnen worden voor de beoordeling van de belastbaarheid over de periode februari 2016 tot november 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt verder nog op dat het enkele feit dat bij een NPO cognitieve deficiënties worden weergegeven niet synoniem is aan het aannemen van op ziekte/gebrek berustende beperkingen. Cognitieve stoornissen dienen te berusten op objectief-medisch vastgestelde afwijkingen op het neurologisch vlak. Hiervoor zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eiseres geen aanwijzingen gevonden. Vervolgens heeft verweerder de beslissing op bezwaar genomen.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert in haar beroepsschrift - kort samengevat - aan dat zij als gevolg van een ongeval beperkt is geraakt. Er is sprake van niet aangeboren hersenletsel. Zij heeft ondanks haar beperkingen in aangepast werk kunnen functioneren. Wanneer zij haar eigen werk in volle omvang had moeten uitvoeren was zij al veel eerder vastgelopen.
Eiseres wijst verder op de uitkomsten van het onderzoek dat door Bartimeus is verricht en waaruit naar voren kwam dat er mogelijk sprake is van een crowding probleem. Met de uitkomsten is door verweerder niets gedaan, terwijl eiseres hierin een verklaring zag voor de uitkomsten van de eerdere NPO’s. Eiseres wijst verder op de uitkomsten van een nieuw NPO, dat is verricht door dr. [naam 1] . Daarin is volgens eiseres voor het eerst alle bekende informatie geïntegreerd. Verder benadrukt [naam 1] dat voorheen niet of te weinig melding gemaakt is van PTSS-klachten.
Eiseres stelt dat zij als gevolg van haar beperkingen het eigen werk niet meer heeft kunnen uitvoeren en vanaf 23 november 2016 onafgebroken arbeidsongeschikt geweest is.

Standpunt verweerder

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen medische redenen zijn om aan te nemen dat eiseres niet arbeidsgeschikt was per 15 februari 2016. Er zijn ook geen medische gegevens waaruit geconcludeerd kan worden dat de medische situatie tussen 15 februari 2016 en 23 november 2016 wezenlijk is verslechterd.

Beoordeling rechtbank

4. De rechtbank stelt voorop dat de vraag die voorligt is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres op en na 23 november 2016 in medisch opzicht geschikt is gebleven haar eigen werk te verrichten, waardoor zij de wachttijd voor de WIA niet heeft doorlopen. Het eigen werk van eiseres is het werk als fulltime directiesecretaresse. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd heeft de rechtbank een deskundige ingeschakeld.
Rapportage deskundigen
5.1
De deskundigen hebben het medisch dossier bestudeerd en eiseres werd op het gecombineerd spreekuur van 23 februari 2022 gezien door de klinisch neuropsycholoog, de psychiater en de verzekeringsarts. Multidisciplinair overleg tussen de drie onderzoekers vond plaats. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 26 april 2022.
5.2
Psychiater [naam 4] heeft op basis van eigen psychiatrisch onderzoek en de overige beschikbare medische gegevens geconcludeerd dat, alles overziend, duidelijk is dat het ongeval het startpunt is geweest van een cascade aan gevolgen op verschillende gebieden. Eiseres ervoer klachten die ze niet kon plaatsen, ze werd angstig, gespannen, ging slechter slapen en probeerde vat te krijgen op haar klachten door activiteiten te mijden. Dit heeft vervolgens geleid tot onderactiviteit en nog minder goed bestand zijn tegen externe prikkels en druk. Eiseres begon zich steeds meer terug te trekken uit het sociale leven, ze kon niet meer werken en werd somber. In psychiatrische zin kwalificeren de klachten voor een aanpassingsstoornis, met gemengd angstige en sombere stemming, persisterend.
Het is aannemelijk dat dit klachtenpatroon aanwezig was op en na 23 november 2016. De neurologisch aandoende klachten op het gebied van motoriek en spraak moeten volgens de psychiater gezien worden als functionele klachten (hier wordt geen neurologisch substraat voor gevonden).
5.3
Uitgaand van de resultaten van het psychiatrisch onderzoek concludeert verzekeringsarts [naam 3] dat er sprake is van een persisterende aanpassingsstoornis, volgend op een ongeval waarbij geen hersenletsel is ontstaan. Er is immers geen sprake geweest van bewustzijnsverlies langer dan enkele minuten, en bij neurologisch en beeldvormend onderzoek werden geen aanwijzingen voor intracraniële schade of letsel vastgesteld. De na het ongeval opgetreden klachten van overprikkeling en problemen met concentreren en onthouden kunnen worden gezien in het licht van de aanpassingsstoornis. Luxerend is daarbij in de eerste plaats het ongeval geweest, en vervolgens de gevoelens van angst en ontreddering vanwege het wegvallen van haar eigen functie en werkomgeving, en de onzekerheid over haar toekomstige baan. Herstel van klachten en functioneren is gestagneerd, waarbij biologische, psychologische en sociale- of omgevingsfactoren zijn aan te wijzen. Eiseres maakt melding van al na de eerste maanden na het ongeval aanwezige angstige en sombere emoties, waarbij zij op zichzelf was aangewezen en alleen behandeling kreeg voor het spreken. Re-integratiebegeleiding werd niet geboden. Vervolgens ontstond bij eiseres de overtuiging dat er hersenletsel was opgetreden, en werden alle klachten toegeschreven aan verondersteld hersenletsel, wat tevens leidde tot het vermijden van prikkels en activiteiten. Opmerkelijk is daarbij, dat het vermijden van prikkels, fysieke en cognitieve inspanning, in al die jaren geen verbetering van de ervaren klachten teweeg heeft gebracht. De toename van klachten van angst en somberheid zouden als secundair aan het ontbreken van hervatting van de normale dagelijkse routine kunnen worden gezien. Daarbij spelen de genoemde werkproblemen, en een letselschadezaak, ook een stress genererende en herstel belemmerende rol. Tevens wordt eiseres door behandelaars bevestigd in haar klachten en ervaren onvermogen, met de labels PTSS en NAH, terwijl daarvoor geen objectieve gronden zijn gebleken (er wordt niet voldaan aan de criteria van een PTSS en voor de somatische klachten wordt geen neurologisch substraat gevonden). De geëigende begeleiding en behandeling bij de klachten van overgevoeligheid voor prikkels, cognitieve klachten en moeheid is gericht op het doorbreken van vermijding, het stapsgewijs en tijdcontingent opbouwen van activiteiten en prikkels, waarbij angstige emoties en overtuigingen moeten worden geadresseerd en gerustgesteld.
5.4
Diagnostisch is er sprake van een aanpassingsstoornis, secundair aan het ongeval en de daarop volgende werkproblemen, waarbij een complex van factoren het herstel heeft belemmerd.
5.5
Ten aanzien van de belastbaarheid overweegt [naam 3] dat er geen indicatie was en is voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van concentreren of verdelen van de aandacht, of voor het herinneren. Voor het aannemen van dergelijke beperkingen ontbreekt een medische grond, aangezien er geen sprake is geweest van hersenenletsel en evenmin van ernstige psychiatrische stoornissen. Cognitieve beperkingen zijn ook niet valide gebleken uit eerder neuropsychologisch onderzoek.
Op en enige tijd na 23 november 2016 was eiseres, op grond van de klachten passend bij de gebleken aanpassingsstoornis met angstige en sombere stemming, aangewezen op specifieke voorwaarden ten aanzien van het persoonlijk functioneren in arbeid. Zij was aangewezen op werkzaamheden die in zekere mate voorspelbaar waren. Daarbij had eiseres taken kunnen uitvoeren zonder veelvuldige veranderingen of bijkomende opdrachten. Vanwege een verhoogd spannings- en angstniveau was eiseres beperkt in het omgaan met veelvuldige storingen en onderbrekingen. Hoewel opbouw van blootstelling aan normale prikkels van geluid en licht wordt aangeraden, was eiseres op dat moment nog aangewezen op een werkomgeving zonder veelvuldige indringende geluiden, in werk waarbij een goede aandachtsconcentratie vereist was. Bij een opbouw in taken en verantwoordelijkheden, en een stapsgewijze terugkeer in een gebruikelijke werkomgeving, waren deze specifieke voorwaarden ten aanzien van het persoonlijk functioneren in arbeid enkel maanden nodig, maar niet langer dan 6 maanden.
5.6
Met betrekking tot de periode van februari 2016 tot november 2016 kan volgens [naam 3] worden geconcludeerd dat, aangezien er geen aanwijzingen zijn gebleken voor een ernstige psychiatrische of neurologische aandoening waardoor het oordeelsvermogen van eiseres gestoord kon zijn geweest, eiseres in staat is geweest om, met haar klachten, haar werkzaamheden uit te voeren. Dat eiseres nu, terugkijkend, stelt dat haar huidige klachten en belemmeringen reeds in februari 2016 aanwezig waren, is niet te rijmen met het beleid van bedrijfsarts, werkgever, advocaat en revalidatiecentrum, noch met haar eerdere eigen visie op haar vermogens. Er kan dus niet op medische gronden worden getwijfeld aan de hersteld melding per 15 februari 2016. De verslechtering die heeft bijgedragen aan de ziekmelding per 23 november 2016 is waarschijnlijk ontstaan door de eerder geschetste externe factoren, die hebben bijgedragen aan een toenemende stress. Daardoor ontstonden er beperkingen in het hanteren van veelvuldige prikkels in de omgeving, veelvuldige storingen en onderbrekingen, en onvoorspelbaar werk. Deze beperkingen waren van tijdelijke aard.
5.7
Concluderend was er, aldus de deskundigen, rond 23 november 2016 sprake van een aanpassingsstoornis, met angstige en sombere stemming, secundair aan ontstane problemen. In verband met deze aanpassingsstoornis was eiseres op bepaalde punten wat beperkt te achten. Zij was gedurende enkele maanden tot een half jaar aangewezen op specifieke voorwaarden ten aanzien van het persoonlijk functioneren in arbeid.
Reactie verweerder
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt naar aanleiding van de rapportage van de deskundigen op dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij het uitgangspunt van de deskundigen dat 23 november 2016 de eerste arbeidsongeschiktheidsdatum is. Inmiddels heeft dit onderzoek 5 jaar na deze datum plaatsgehad. [naam 4] beschrijft dat er ten aanzien van de objectiveerbaarheid van de klachten gesteld kan worden dat in het verhaal en gedrag van eiseres inconsistenties aanwezig zijn, ook ten opzichte van de verwijs- en meegezonden informatie. Daarom moet met het stellen van een diagnose met betrekking tot deze datum de nodige terughoudendheid worden betracht; mede gezien er nu ook geen symptoomvaliditeitstest is verricht. Ook waar wordt aangegeven dat er tussen 15 februari 2016 en 23 november 2016 niet zozeer een medische verslechtering is opgetreden maakt dat er twijfel rijst aan of er per 23 november 2016 wel sprake is van een gewijzigde medische situatie cq toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van 15 februari 2016. Mede gezien rond november 2016 de diagnose aanpassingsstoornis niet door de behandelende sector cq niet naar voren kwam uit de onderzoeken. Terwijl toen bij de NPO al wel werd beschreven dat er aanwijzingen waren voor onderpresteren en inconsistenties.
Maar als toch wordt uitgegaan van de nieuwe 1e arbeidsongeschiktheidsdatum van 23 november 2016 dan kan het besluit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep toch worden gehandhaafd, omdat door de deskundigen is aangegeven dat de toen bestaande beperkingen hoogstens een half jaar aan de orde zouden zijn.
Reactie eiseres
7. Eiseres merkt naar aanleiding van de rapportage op dat zij betwijfelt of met een andere aanpak de klachten al na een paar maanden zouden zijn verdwenen. Feit is dat die andere aanpak niet plaatsvond en dat er vanuit moet worden gegaan dat eiseres op 23 november 2016 arbeidsongeschikt was voor het eigen werk en dat de beperkingen niet door opbouw in taken en verantwoordelijkheden en terugkeer in het werk zijn verdwenen. Eiseres heeft verder een reactie van dr. [naam 1] en van Triage ingebracht. [naam 1] stelt – kort samengevat – dat wel aan de criteria voor PTSS is voldaan en dat de behandeling wel degelijk gericht is geweest op doorbreken van vermijding, stapsgewijs opbouwen en tijdcontingent opbouwen van activiteiten en prikkels, etc. Het feit dat er nog klachten zijn, aldus [naam 1] , wil niet zeggen dat deze behandeling foutief is en niet heeft plaatsgevonden.
Reactie deskundige op opmerkingen
8. De opmerkingen van partijen zijn voor de deskundigen geen aanleiding geweest voor aanpassing van de conclusies in hun rapportage.
Overwegingen rechtbank
9.1
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor met betrekking tot het rapport van de deskundigen. Het onderzoek van de deskundigen is zorgvuldig geweest. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van eiseres, de wijze waarop de informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en dat betekent dat eiseres per 23 november 2016 niet medisch geschikt was om haar eigen werkzaamheden te verrichten.
9.2
De gevolgtrekking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat eiseres de wachttijd niet heeft doorgemaakt, omdat de beperkingen niet langer dan een half jaar aan de orde zouden zijn geweest, volgt de rechtbank niet. Uit de rapportage van de deskundigen kan weliswaar worden opgemaakt dat eiseres met een volgens de deskundigen juiste begeleiding na ten hoogste zes maanden weer volledig in het eigen werk had kunnen hervatten, maar dat leidt niet tot de conclusie dat eiseres sowieso hersteld geacht kan worden binnen de wachttijd. De enkele verwijzing naar de vermelde zes maanden is daartoe onvoldoende. De bedoelde begeleiding is immers uitgebleven, althans deze heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De deskundigen concluderen voorts dat er na 23 november 2016 geen relevante medische ontwikkelingen zijn geweest. Uit de rapportage komt helder naar voren dat sprake is (geweest) van een complex aan factoren die het herstel belemmerd heeft. De beperkingen die eiseres belemmerden haar eigen werk te verrichten op 23 november 2016 zijn dan ook gedurende de wachttijd aanwezig gebleven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag.

Conclusies en gevolgen

10.1
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat eiseres per 23 november 2016 arbeidsongeschikt was en de wachttijd voor de WIA heeft doorgemaakt.
10.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 6 weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
10.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen.
10.4
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, heeft een reactie op de rapportage van de deskundigen ingebracht en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.092,50. Voor de kosten van de deskundige [naam 1] krijgt eiseres de door hem in rekening gebrachte kosten, € 1.250,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 oktober 2019;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.342,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.