In deze zaak heeft de man verzocht om wijziging van de voorlopige voorzieningen, specifiek om de partnerbijdrage op nihil te stellen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 27 oktober 2022, waarin de man werd verplicht een partnerbijdrage van € 4.560 bruto per maand te betalen, in overweging genomen. De man stelde dat hij feitelijk niet in staat was deze bijdrage te betalen en dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht niet met de juiste gegevens had gerekend. De vrouw daarentegen verzocht om verhoging van de partnerbijdrage naar € 14.635 bruto per maand, onder verwijzing naar een accountantadvies over het inkomen van de man. Tijdens de zitting trok de vrouw echter deze productie in, waardoor de rechtbank deze niet in haar beoordeling kon meenemen.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de man, ondanks zijn verzoek om vermindering van de partnerbijdrage, niet kon aantonen dat zijn financiële situatie zodanig was veranderd dat een verlaging gerechtvaardigd was. Integendeel, de rechtbank had in een eerdere bodemprocedure al vastgesteld dat de man een hogere partnerbijdrage moest betalen dan oorspronkelijk was vastgesteld. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de man afgewezen.
Wat betreft het verzoek van de vrouw, oordeelde de rechtbank dat zij haar verzoek onvoldoende had onderbouwd, vooral omdat zij de relevante bijlage had ingetrokken. Hierdoor werd de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2023. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.