ECLI:NL:RBNHO:2023:2818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
10067953 \ CV EXPL 22-5056
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebreken in gevelrenovatie

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, gedaagde, een aannemer, aangesproken voor gebreken in de uitvoering van werkzaamheden aan de gevel van zijn woning. De werkzaamheden, die in juni 2021 zijn uitgevoerd, omvatten uithak-, reinigings-, voeg- en impregneerwerkzaamheden. Eiser vorderde schadevergoeding van € 22.675,56, omdat hij stelde dat de werkzaamheden niet deugdelijk waren uitgevoerd en dat dit leidde tot aanzienlijke schade aan de gevel en andere goederen. Gedaagde betwistte de vordering en voerde een tegenvordering in, waarbij hij betaling van € 5.100,00 eiste voor de niet-betaalde werkzaamheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op enkele punten tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, maar dat niet is komen vast te staan dat de gehele gevel moest worden vernieuwd. De kantonrechter heeft de schade voor herstel van de gevel begroot op € 1.300,00 en heeft eiser € 500,00 toegewezen voor schade aan andere goederen. De vordering van eiser is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de tegenvordering van gedaagde ook gedeeltelijk is toegewezen. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.300,00 aan eiser, en eiser tot betaling van € 3.859,51 aan gedaagde, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10067953 \ CV EXPL 22-5056
Uitspraakdatum: 15 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser sub 1]

2.
[eiseres sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers in de vordering, verweerders in de tegenvordering
verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. D. van Loo (DAS)
tegen

1.1de vennootschap onder firma [vof]2. [gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 13. [gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1

gevestigd en wonende te [plaats]
gedaagden in de vordering, eisers in de tegenvordering
verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D.J. Posthuma

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 april 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld bij de kantonrechter in Alkmaar. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. Op 20 juli 2022 heeft de kantonrechter in Alkmaar de zaak verwezen naar de kantonrechter in Haarlem.
1.2.
Op 17 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] schriftelijk op de tegenvordering van [gedaagde] gereageerd. [gedaagde] heeft per brief van 10 januari 2023 nog stukken toegezonden. [eiser] heeft op 18 januari 2023, zoals op de zitting afgesproken, een kleurenkopie toegestuurd van het door hem in het geding gebrachte expertiserapport.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een woning aan [adres] in [woonplaats] . De woning is gebouwd in 1966.
2.2.
In juni 2021 heeft [gedaagde] in opdracht van [eiser] uithak-, reinigings-, voeg- en impregneerwerkzaamheden uitgevoerd. Voor de voorgevel zijn partijen voor deze werkzaamheden (en levering van een steiger) een totaalbedrag van € 5.600,00 overeengekomen.
2.3.
Als gevolg van die werkzaamheden zijn verschillende goederen van [eiser] beschadigd. De verzekeraar van [gedaagde] heeft de schade aan [eiser] vergoed, met uitzondering van een bedrag van € 500,00 aan eigen risico.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] er op enig moment op aangesproken dat de werkzaamheden aan de voorgevel niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Op 28 juni 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer geschreven:
Hierbij bieden we je alsnog de mogelijkheid correctiewerkzaamheden uit te voeren en de werkzaamheden af te maken.- De stenen correct in de gevel te plaatsen, zodat deze niet uitsteken of dieper in de gevel zitten.- De stenen nog vervangen waar een scheur in zit. (waar je ook dat gele spul op had gedaan)- De scheur bij de regenpijp vervangen (…)-
De rode stenen alsnog volledig stralen en de voeg er overal uithalen.
- De gescheurde rode steen in de hoek bovenaan zou je repareren (…)
- en dan uiteraard voegen en impregneren.
2.5.
Op 30 juni 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven:
Ik wil zeker de werkzaamheden afronden en zodoende de onderkant van de gevel doen zoals jullie zeggen en eventueel de 2 stenen vervangen naast de regenpijp maar bovenste gedeelte ben ik klaar en dan eventueel afrekenen op € 4.850,00 inclusief btw (…)
2.6.
Op 2 juli 2021 heeft [gedaagde] [eiser] voorgesteld het werk af te maken op voorwaarde dat [eiser] eerst 70% van de totaalsom betaalt.
2.7.
Op 14 juli 2021 heeft [gedaagde] [eiser] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 3.395,01 (met specificatie: totale kosten van de werkzaamheden inclusief geleverde materialen vermeerderd met btw) en vermelding: “
totale kosten voor het project”.
2.8.
Op 1 december 2021 heeft advies- en expertisebureau Jabjo in opdracht van [eiser] een onderzoek uitgevoerd naar de metsel-/ en voegwerkzaamheden van [gedaagde] . Jabjo heeft op 19 februari 2022 een rapport uitgebracht. De conclusie van dat rapport luidt:
Al met al zeer slecht uitgevoerd herstelwerk. De gevel had men niet mogen stralen hierdoor is de steen beschadigd. Het metselwerk is terug en over de het huidige metselwerk aangebracht. De voegen zijn plaatselijk te dik met veel kleurverschillen verwerkt. Voor herstel zal men een nieuwe gevel moeten plaatsen. Kosten hiervoor zijn beraamt op, € 23.595,00 incl. btw.
2.9.
Op 15 februari 2022 heeft [gedaagde] [eiser] gesommeerd tot betaling van € 6.402,68.
2.10.
Per brief van 21 februari 2022 heeft [eiser] op zijn beurt [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 25.078,73.
2.11.
Per brief van 9 maart 2022 heeft [gedaagde] de bevindingen van Jabjo betwist en de vordering van de hand gewezen. Hij sommeert [eiser] opnieuw tot betaling van € 6.402,68.
2.12.
Op 27 mei 2022 heeft in opdracht van [gedaagde] ook [deskundige] , directeur van TCKI onderzoek gedaan naar de werkzaamheden aan de gevel. De conclusie van TCKI luidt:
Op basis van de richtlijnen kan het metselwerk (met enkele kleine aanpassingen) niet als onacceptabel worden beoordeeld.
2.13.
Op 29 juni 2022 heeft [gedaagde] aangeboden om de “kleine aanpassingen” uit het rapport van TCKI alsnog te verrichten. [eiser] heeft dit van de hand gewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 22.675,56, te vermeerderen met wettelijke rente over € 21.683,72 vanaf 4 maart 2022. De vordering bestaat uit:
  • € 23.595,00 aan schade aan de gevel,
  • € 500,00 aan schade aan overige goederen,
  • € 983,73 aan expertisekosten,
  • € 991,84 aan buitengerechtelijke incassokosten,
waarop de factuur van [gedaagde] van 14 juli 2021 van € 3.395,01 in mindering is gebracht.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen. Volgens [eiser] is het metsel- en voegwerk ondeugdelijk uitgevoerd en kost het € 23.595,00 om dat te herstellen. Daarnaast moet [gedaagde] nog € 500,00 betalen aangezien dit deel niet door de verzekering is vergoed. De expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2, onder b en c, van het Burgerlijk Wetboek voor rekening van [gedaagde] . De factuur van [gedaagde] van € 3.395,01 strekt op die bedragen in mindering omdat die ook had moeten worden betaald indien het werk aldus [eiser] wel goed was opgeleverd.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij beroept zich daarbij op het rapport van TCKI. Daaruit blijkt volgens hem dat de klachten van [eiser] niet terecht zijn en het becijferde schadebedrag evenmin. Verder betwist [gedaagde] dat hij de kosten voor het rapport van Jabjo en buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] verschuldigd is.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.100,00, te vermeerderen met wettelijke rente en € 792,55 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
[gedaagde] legt aan die vordering ten grondslag dat partijen hebben afgesproken dat voor de werkzaamheden aan de voorgevel € 5.600,00 inclusief btw zou worden gerekend. [eiser] heeft daar nog niets van betaald. Er staat dus nog steeds € 5.600,00 open, waarop het bedrag van € 500,00 dat niet door de verzekering is vergoed in mindering strekt.
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De kantonrechter zal eerst de vordering van [eiser] beoordelen.
Schade aan de gevel[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden omdat [gedaagde] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Volgens [eiser] bedraagt zijn schade € 23.595,00 omdat een nieuwe gevel moet worden geplaatst.
5.2.
De kantonrechter zal dat bedrag niet toewijzen. De kantonrechter vindt namelijk dat [eiser] , in reactie op de onderbouwde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende heeft gesteld waarom de gevel volledig zou moeten worden vernieuwd. Wel is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] op een enkel onderdeel te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. [eiser] lijdt daardoor schade die voor rekening van [gedaagde] komt. Het gaat dan echter om een veel lager bedrag dan [eiser] vordert. De kantonrechter licht dat hieronder toe.
Welke gebreken zijn er volgens [eiser] ?
5.3.
[eiser] baseert zijn vordering op het rapport van Jabjo, Volgens dat rapport vertoont het werk van [gedaagde] verschillende gebreken. Het gaat daarbij om (1) een kleurverschil in het metselwerk na straalwerkzaamheden, (2) herstelde stenen die niet gelijk zijn aan het bestaande metselwerk, (3) stenen die terugvallen of naar voren komen, plaatselijk te dik voegwerk en (4) kleurverschil in het voegwerk.
5.4.
[gedaagde] betwist dat sprake is van gebreken. Hij heeft een rapport van deskundige TCKI in het geding gebracht waarin zijn werk (kort gezegd) als ‘niet onacceptabel’ wordt beoordeeld. In het rapport van TCKI worden voor het metselwerk, het voegwerk en de reiniging van de gevel afzonderlijke beoordelingscriteria gebruikt. In het rapport van Jabjo worden geen richtlijnen genoemd of (zichtbaar) gehanteerd. [eiser] heeft de juistheid van de beoordelingscriteria die in het rapport van TCKI worden genoemd echter niet (gemotiveerd) betwist, zodat deze als uitgangspunt hebben te gelden.
5.5.
De kantonrechter zal de gestelde gebreken hieronder afzonderlijk bespreken.
(1)
kleurverschil in het metselwerk
5.6.
[eiser] stelt dat [gedaagde] straalwerkzaamheden heeft verricht waardoor de stenen beschadigd zijn en kleurverschillen zijn ontstaan. Volgens [eiser] hadden de betreffende (strengpers)stenen nooit gestraald mogen worden. In het rapport van Jabjo staat daarover: “
Wanneer deze steen vervuild is, dan is stralen vaak geen optie, omdat hiermee het oppervlak wordt aangetast zoals in deze kwestie. Het mooiste resultaat krijgt men door de gevel chemisch te reinigen een combinatie van reinigingsmiddel en heet water onder hoe druk. Echter door het stralen is de steen beschadigd en krijgt men kleurverschillen.”
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter niet worden gezegd dat de straalwerkzaamheden als ondeugdelijk moeten worden aangemerkt. In het rapport van TCKI wordt over de straalwerkzaamheden namelijk opgemerkt:
De aannemer heeft gekozen voor softstralen in combinatie met water. Op basis van richtlijn BRL2826-08, de KOMO uitvoeringsrichtlijn voor reiniging van gevels van steenachtige materialen kan deze techniek hiervoor worden toegepast. Deze manier van reinigen wordt veel toegepast. (…) Daarnaast is door de aannemer aangegeven dat voor deze renovatie chemisch reinigen in de gemeente niet uitgevoerd mag worden. (…) Er is geen sprake van een sterke achteruitgang van het steenoppervlak, wel komt de nuancering van de stenen zelf duidelijker naar voren. Dit is echter een intrinsieke eigenschap van de stenen, dat te maken heeft met de type kleireceptuur die hierbij is toegepast in combinatie met het gekozen aanmaakproces.TCKI concludeert:
Ten aanzien van het reinigen van het metselwerk is er geen sprake van een onacceptabele aantasting van de gereinigde stenen. Tevens is de inschatting dat de stenen er voor wat betreft functionaliteit niet op zijn achteruit gegaan. Aangezien de stenen zijn geïmpregneerd is de verwachting dat de stenen minder vatbaar zijn voor verkleuringen in de toekomst. (…)
(2)
herstelde stenen zijn niet gelijk aan het bestaand metselwerk
5.8.
Een volgend punt dat in het rapport van Jabjo wordt genoemd is dat de herstelde stenen niet gelijk zijn aan het bestaande metselwerk. Vaststaat dat [gedaagde] voor het herstel van het metselwerk deels gebruik heeft gemaakt van nog beschikbare originele stenen en deels van nieuwe stenen, die door [eiser] zijn goedgekeurd. [eiser] heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat hij wist dat dat de gebruikte stenen niet geheel hetzelfde zouden zijn en dat hij hier ook geen problemen mee heeft. De kantonrechter stelt dan ook vast dat ten aanzien van dit punt geen sprake is van een tekortkoming.
(3) uitstekende of terugvallende stenen en te dik voegwerk
5.9.
Wel heeft [eiser] klachten over de plaatsing van de stenen. In het rapport van Jabjo staat daarover het volgende: “
Tevens zijn de stenen, althans het partieel herstel slecht uitgevoerd. Enerzijds vallen de stenen terug van het bestaand metselwerk. Anderzijds springen de stenen voor het bestaande metselwerk. (…) Verder is vastgesteld dat er veel dikke voegen aanwezig zijn dit is oorzakelijk door dat de stenen naar voren komen of terug vallen. Echter is ver beneden de maat gepresteerd.”Ook in het rapport van TCKI wordt vermeld dat het metselwerk en voegwerk niet volledig voldoen aan de richtlijnen. In het rapport staat namelijk:
(…) Ten aanzien van de 6 aspecten waarop metselwerk wordt beoordeeld conform BRL 2826-01 (vlakheid, stootvoegbreedte, aan de draad metselen, waterpasheid, lintvoegdikte, regelmatigheid) zijn in twee gevallen, meer dan vanuit de richtlijn voor nieuw metselwerk toegestane, incidenten vastgesteld. Het betreft een te ver naar voren uitstekende steen op een hoogte van ongeveer 5 meter. Daarnaast betreft het een te dikke lintvoeg op een hoogte van ongeveer 4 meter. Beide punten zijn door de aannemer op te lossen door de te ver uitstekende steen opnieuw in te metselen, en de dikke lintvoeg qua dikte gelijk te maken met de lintvoegdiktes in de buurt van dat gerenoveerde deel.
5.10.
[eiser] betwist dat het alleen om de incidenten gaat die in het rapport van TCKI genoemd worden. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding aan te nemen dat er meer incidenten zijn. Weliswaar heeft alleen een visuele inspectie plaatsgevonden en geen meting, maar dit betekent nog niet dat de constatering van TCKI niet klopt. Zoals in het rapport wordt vermeld wordt in richtlijn BRL 2826-01 beschreven dat de algemene oppervlaktebeoordeling van het metselwerk dient plaats te vinden op een afstand van 3-5 meter en dat indien bij de visuele beoordeling twijfel bestaat over de uitvoeringsprestatie een meting kan worden uitgevoerd. Verwacht mag worden dat TCKI bij twijfel hierover zou hebben gerapporteerd. Er is echter geen voorbehoud gemaakt. Daarbij komt dat TCKI op de foto’s (met name foto 5) bij het rapport duidelijk heeft aangegeven waar de onregelmatigheden in het voegwerk zich bevinden. [eiser] heeft het bij een algemene betwisting gehouden en onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat bij een nadere meting meer incidenten zouden worden vastgesteld.
5.11.
Ten aanzien van dit onderdeel is de conclusie dat voldoende vaststaat dat sprake is van een tekortkoming door [gedaagde] .
(4) kleurverschil in het voegwerk
5.12.
Ten slotte is volgens [eiser] sprake van een onacceptabel kleurverschil in het voegwerk. In het rapport van Jabjo staat daarover het volgende: “
Ten aanzien van het voegwerk, mijns inziens heeft men de voeg te nat of bij nat weer aangebracht. De voeg is enerzijds plaatselijk glad en donker, anderzijds grof en licht, de aanmaakverhouding is niet gelijk geweest. Echter is dit te wijten aan een te natte voeg.”
In het rapport van TCKI wordt over de kleur van de voegen het volgende opgemerkt:
Ten aanzien van de criteria die worden gehanteerd bij het voegen wordt het door de bewoners ingeschatte kleurverschil van het voegwerk met name veroorzaakt door subtiele vlakheidsverschillen in het metselwerk, in combinatie met schaduwwerking van de stenen. Op het moment dat het metselwerk van 3 – 5 m wordt beoordeeld en minder sterk vanuit de onderkant wordt bekeken, worden eventuele beperkte kleurverschillen in het voegwerk als acceptabel geacht.
5.13.
Gelet op de gemotiveerde betwisting staat wat betreft dit onderdeel onvoldoende vast dat sprake is van een tekortkoming door [gedaagde] .
Geen benoeming van een derde deskundige
5.14.
[eiser] heeft ter zitting nog voorgesteld om nog een derde-deskundige te benoemen om het werk van [gedaagde] te beoordelen. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding toe. [eiser] heeft in dit verband in reactie op het rapport van TCKI onvoldoende toegelicht op welke onderdelen er nog nader onderzoek gewenst zou zijn.
De omvang van de schade
5.15.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat de tekortkomingen van [gedaagde] zodanig zijn dat de gehele gevel moet worden vervangen. De kantonrechter volgt het rapport van TCKI waarin wordt aangegeven dat plaatselijk herstel mogelijk is. Het gaat daarbij om het herstel van enkele stenen en voegwerk. [eiser] heeft er ter zitting nog op gewezen dat [gedaagde] zelf zou hebben meegedeeld dat herstel niet mogelijk was. [gedaagde] heeft in reactie hierop meegedeeld dat door tijdsverloop als gevolg van weersomstandigheden een nuanceverschil zou kunnen ontstaan, maar dat dit niet hoeft te gebeuren. Dat herstel niet (meer) mogelijk is gelet op het voorgaande onvoldoende komen vast te staan. De kosten van herstel zal de kantonrechter om proceseconomische redenen zelf begroten op € 1.300,00. Dit bedrag dient [gedaagde] als schade aan [eiser] te vergoeden.
Het eigen risico
5.16.
[eiser] vordert verder € 500,00 wegens schade aan haar goederen die door de verzekering niet is vergoed. [gedaagde] heeft dat onderdeel van de vordering erkend. Daarmee staat vast dat [eiser] recht heeft op betaling van dat bedrag.
Expertisekosten
5.17.
[eiser] vordert expertisekosten. De kantonrechter stelt voorop dat op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking komen. In de gegeven omstandigheden mocht [eiser] de gevel door een derde laten beoordelen omdat [gedaagde] , ondanks de klachten van [eiser] , op 30 juni 2021 heeft meegedeeld niets meer aan het gele metselwerk te willen doen. Alhoewel een groot deel van het onderzoek betrekking heeft op schade die door het expertiserapport van [gedaagde] is weerlegd, is hiervoor vastgesteld dat het gele metselwerk enkele tekortkomingen heeft en dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is jegens [eiser] . Al met al is de kantonrechter van oordeel dat voor de schadebeoordeling een totaalbedrag van € 200,00 redelijk is. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[eiser] vordert buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hoort bij de toegewezen hoofdsom van € 2.000,00, te weten € 300,00.
Conclusie
5.19.
De conclusie is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 2.300,00, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 maart 2022.
de tegenvordering
5.20.
[gedaagde] vordert betaling van € 5.600,00, waarop € 500,00 in mindering strekt. Partijen zijn voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden aan de voorgevel een bedrag van € 5.600,00 overeengekomen. [eiser] voert aan dat het bedrag voor de tot dat moment door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden, gelet op de door [gedaagde] gestuurde factuur, € 3.395,01 inclusief btw zou moeten zijn. [gedaagde] stelt dat het in de factuur zou gaan om 70% van een bedrag ad € 4.850,00 waarnaar [gedaagde] verwees in zijn e-mail van 30 juni 2021. De kantonrechter overweegt als volgt. Bij e-mail van 28 juni 2021 vraagt [eiser] [gedaagde] om correctiewerkzaamheden uit te voeren én werkzaamheden af te maken. In zijn reactie van 30 juni 2021 erkent [gedaagde] dat er nog werkzaamheden (aan de onderkant van de gevel) moeten worden afgemaakt en dat hij die wil afmaken. Hij deelt verder mee dat hij geen werkzaamheden meer gaat uitvoeren aan het bovenste deel van de gevel en stelt voor om vervolgens af te afrekenen voor een bedrag ad € 4.850,00 inclusief btw. Op 14 juli 2021 stuurt [gedaagde] een factuur (met specificatie: totale kosten van de werkzaamheden inclusief geleverde materialen vermeerderd met btw)voor een bedrag van € 3.395,01 met vermelding: “
totale kosten voor het project”. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] na 28 juni 2021 nog werkzaamheden heeft verricht. Verder blijkt ook uit het rapport van TCKI dat een deel van de opdracht (wat betreft het rode metselwerk, vanaf het maaiveld tot ongeveer 3 m hoogte) niet is afgemaakt. De kantonrechter is dan ook met [eiser] van oordeel dat hij in de gegeven omstandigheden uit de factuur mocht afleiden dat dit het bedrag was dat hij voor de uitgevoerde werkzaamheden verschuldigd was. Het verweer van [gedaagde] wordt verworpen. Dat maakt dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.395,01 aan hoofdsom. Ook de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 over dat bedrag is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
[gedaagde] vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. De kantonrechter zal de vordering toewijzen tot het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hoort bij de toegewezen hoofdsom van € 3.395,01, te weten € 464,50.
de vordering en de tegenvordering
Proceskosten
5.22.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen zowel in de zaak van de vordering als in de zaak van de tegenvordering ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 2.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 4 maart 2022;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.4.
veroordeelt [eiser] hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde] van € 3.859,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.395,01 bedrag vanaf 11 februari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter