ECLI:NL:RBNHO:2023:2816

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
014904-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot machtiging gijzeling in het kader van ontnemingsmaatregel

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlemmermeer, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot machtiging gijzeling. De veroordeelde, die in 2017 door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft tot 15 februari 2023 slechts een deel van het ontnemingsbedrag betaald. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot gijzeling beoordeeld, waarbij de officier van justitie aanvoerde dat de veroordeelde onvoldoende had aangetoond in betalingsonmacht te verkeren. De veroordeelde heeft weliswaar een inkomen, maar dit is laag en hij heeft een periode van dakloosheid gekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet volledig heeft voldaan aan de betalingsverplichting en dat verhaal op zijn vermogen niet mogelijk is gebleken. Ondanks dat de rechtbank de vordering in beginsel toewijsbaar achtte, heeft zij besloten de gijzeling slechts gedeeltelijk toe te wijzen, met een machtiging voor 30 dagen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Haarlemmermeer
Raadkamernummer : 014904-21
Uitspraakdatum : 6 maart 2023
Beslissing op vordering tot machtiging gijzeling ex artikel 6:6:25 lid 1 onder b Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.Feiten

Bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 22 mei 2017 is de veroordeelde veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van
€ 167.725,00aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Na het cassatieberoep is de ontnemingsmaatregel op 26 juni 2018 onherroepelijk geworden.
Blijkens de informatie van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) heeft de veroordeelde tot 15 februari 2023 € 1.475,00 betaald. Het restant van het ontnemingsbedrag bedraagt zodoende
€ 166.250,00.

2.Procedure

De vordering is op 20 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De raadkamer van de rechtbank heeft de vordering op 16 mei 2022 ter openbare zitting behandeld, in aanwezigheid van de gemachtigde raadsman van de veroordeelde. Op 7 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aangehouden voor de duur van zes maanden, om de veroordeelde de kans te geven om alsnog een betalingsregeling te treffen met het CJIB, aan te tonen dat hij betalingen verricht en alle relevante stukken te overleggen aan de rechtbank.
De rechtbank heeft de vordering vervolgens op 20 februari 2023 in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn advocaat, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. H. Tillart, in raadkamer gehoord.

3.Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de veroordeelde onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in betalingsonmacht verkeert. Hij zou, nu er tegenwoordig sprake is van veel werkgelegenheid, in staat moeten zijn om een hoger inkomen te verdienen dan wat hij stelt.

4.Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is te betalen. De veroordeelde heeft door zijn detentieperiode een groot gat in zijn CV en kan door zijn strafblad geen VOG krijgen. Daarnaast is hij een periode dakloos geweest en was er geen sprake van enig inkomen. Inmiddels in de situatie enigszins verbeterd. De veroordeelde heeft sinds november 2021 een baan en een kamer. De veroordeelde heeft een inkomen dat wisselt van ongeveer € 150,- tot € 600,- per maand. Ondanks dit lage inkomen heeft hij sinds december 2021 betalingen gedaan aan het CJIB. De betalingen variëren van € 50,- tot € 150,- per maand. Hij draagt dus maandelijks ongeveer een derde van zijn inkomen af aan het CJIB. Indien de vordering wordt toegewezen, zal dit ertoe leiden dat de veroordeelde zijn baan verliest en niet meer in staat zal zijn om af te lossen op de ontnemingsvordering.

5.Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 6:6:25 Sv kan - indien de veroordeelde niet aan de hem
opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 6:6:4 tot en met 6:4:6 Sv op diens vermogen niet mogelijk is gebleken - de rechter op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde tot op heden niet
(volledig) heeft voldaan aan het arrest waarbij hem de verplichting is opgelegd tot betaling
van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In totaal heeft het CJIB voor de onderhavige zaak € 1.475,- geïncasseerd. Verder is (volledig) verhaal op grond van de artikelen 6:6:4 tot en met 6:4:6 Sv niet mogelijk
gebleken.
Uit artikel 6:6:25, zesde lid, Sv volgt dat een veroordeelde niet wordt onderworpen aan gijzeling, indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de
verplichting tot betaling, oftewel dat sprake is van betalingsonmacht. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van betalingsonmacht bij de veroordeelde. De veroordeelde heeft ter onderbouwing van zijn financiële situatie slechts een overzicht overgelegd van het door hem ontvangen inkomen, met de bijbehorende loonspecificaties. Ondanks daartoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld door het CJIB en de rechtbank heeft de veroordeelde geen andere (financiële) stukken overgelegd. De rechtbank acht dit onvoldoende om een volledig inzicht te kunnen krijgen in de inkomsten en uitgaven van de veroordeelde en de (on)mogelijkheden om meer inkomen te genereren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van betalingsonmacht. Dit maakt dat de vordering van de officier van justitie in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank ziet in het doel van de gijzeling, te weten betaling van het ontnemingsbedrag, en de persoonlijke belangen van de veroordeelde echter aanleiding de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen, met machtiging aan de officier van justitie het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde toe te passen, te weten voor de duur van 30 dagen.

6.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 30 dagen en wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer,
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
mr. M. van Splunter, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.