ECLI:NL:RBNHO:2023:2814

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
15/142481-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de uitvoer van cocaïne met betrokkenheid van minderjarigen

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de uitvoer van cocaïne. De zaak betreft de aanhouding van twee minderjarige meisjes, van 14 en 19 jaar, op Schiphol, die cocaïne in hun lichaam hadden. De verdachte, een familielid van de meisjes, speelde een aansturende rol in deze drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, en het medeplegen van deze uitvoer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 183 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de betrokkenheid van minderjarigen en de schadelijkheid van cocaïne. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/142481-22 (P)
Uitspraakdatum: 6 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. J. Sietsma, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. P.J. Jurgen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 juni 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met 5 juni 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 5 van de Opiumwet),
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne (te weten 248 gram, onder [medeverdachte 1], 14 jaar, in beslag genomen en/of 196.3 gram, onder [medeverdachte 2], 19 jaar, in beslag genomen), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of haar mededader(s), daartoe
- die koeriers gemotiveerd en/of bewogen om cocaïne uit te voeren en/of
- contact gehouden met die koerier(s) en/of
- afspraken gemaakt en/of inlichtingen verstrekt aan die koerier(s) met betrekking tot de uitvoer van de cocaïne en/of
- uitleg gegeven omtrent het in het lichaam brengen van de cocaïne en/of
- de cocaïne aan die koeriers verstrekt, dan wel laten verstrekken en/of
- het vliegticket van die koeriers bekostigd/geboekt en/of aan die koeriers verstrekt en/of
- het nummer van een taxi aan die koeriers verstrekt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (medeplegen van de opzettelijke uitvoer van cocaïne).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking noch van voorbereidingshandelingen of uitlokking. Dit blijkt ook uit de verklaring van de getuige [medeverdachte 1] die het verhaal van de verdachte ondersteunt. De verklaring van de getuige [medeverdachte 2] is ongeloofwaardig. Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat er enkel sprake van medeplichtigheid, aangezien de verdachte slechts tips heeft gegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
BewijsmiddelenDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, als vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
In de onderhavige zaak houden de bewijsmiddelen het volgende in.
De medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), beiden nichtjes van de verdachte, zijn op 5 juni 2022 op Schiphol aangehouden. Zij hadden beiden een duwersbol met cocaïne in het lichaam en wilden de drugs uitvoeren naar IJsland.
[medeverdachte 2] verklaart dat de verdachte haar voor deze smokkel heeft benaderd en haar in contact heeft gebracht met de man die de drugs heeft gebracht. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar, nu die consistent zijn en steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Op 3, 4 en 5 juni 2022 heeft de verdachte, die op dat moment in IJsland is, veelvuldig Whatsapp contact met [medeverdachte 2] over de uitvoer van de drugs. De verdachte geeft [medeverdachte 2] instructies over de locatie in Amsterdam waar zij het geld moet ophalen waarmee de tickets naar IJsland gefinancierd kunnen worden, over de hoogte van het bedrag dat [medeverdachte 2] voor de tickets en handgeld moet krijgen, hoe laat beide medeverdachten van huis moesten vertrekken om tijdig op Schiphol te kunnen zijn en wat zij moeten vertellen als de douane op Schiphol vragen zou stellen over hun reis. De verdachte verstrekt contactgegevens van een man die de medeverdachten naar Schiphol zal brengen en is degene die contact opneemt met en een betaling doet aan Icelandair om de vlucht te wijzigen naar 5 juni 2022, nadat de medeverdachten op 4 juni 2022 hun vlucht hebben gemist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus zodanig nauw en bewust met de medeverdachten samengewerkt, dat zij als medepleger is aan te merken. Haar rol is aanzienlijk groter geweest dan louter het geven tips aan haar nichtjes. De verdachte had een aansturende rol en leverde een substantiële bijdrage om de cocaïne buiten het Nederlandse grondgebied te brengen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 5 juni 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 183 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en om aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te verbinden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 725,00 aan de verdachte wordt teruggegeven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en een geheel voorwaardelijke werkstraf. In dat kader heeft de raadsman verzocht om de opheffing van de voorlopige hechtenis. Het inbeslaggenomen geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) uitvoer van 444 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid was van dien aard, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten. Daar komt bij dat de verdachte haar nichtjes van 19 en 14 jaar heeft ingezet voor het smokkelen van de cocaïne door middel van een duwersbol. Zij heeft haar zeer jonge medeverdachten aangestuurd en aan grote risico’s blootgesteld. De verdachte heeft ter zitting geen inzicht getoond in de laakbaarheid van haar handelen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in 2018 ter zake van Opiumwetdelicten
onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 10 februari 2023 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een gedragsinterventie en dagbesteding op te leggen, zoals beschreven in dat rapport.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd aan personen die een vergelijkbare hoeveelheid harddrugs in Nederland hebben in- of uitgevoerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van € 725,- dient te worden teruggegeven aan de verdachte nu niet blijkt dat dit goed voldoet aan een van de in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht genoemde criteria.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
- 2 en 10 van de Opiumwet

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
93dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht: de verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, Amsterdam. Zij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • gedragsinterventie cognitieve vaardigheden:de verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
  • dagbesteding:de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van een dagbesteding, met een vaste structuur. Dit draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
50dagen hechtenis.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen en nog niet teruggeven goederen:
725 EUR
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2023.