In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende en zaakdoende te [woonplaats 2], met betrekking tot de uitvoering van installatiewerkzaamheden in zijn woning. Eiser heeft gedaagde opdracht gegeven voor diverse werkzaamheden, maar na een reeks van ergernissen heeft eiser besloten om de samenwerking te beëindigen. Eiser vordert een schadevergoeding van € 15.688,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij stelt dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd en gedaagde in verzuim is. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser niet aantoont op basis van welke overeenkomst de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat er geen sprake is van tekortkomingen aan zijn zijde.
Tijdens de zitting op 2 februari 2023 zijn beide partijen verschenen, vergezeld door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de vordering en de voorwaardelijke tegenvordering gezamenlijk behandeld. De rechter concludeert dat door het ontbreken van een bestek en enige schriftelijke verslaglegging, het moeilijk is vast te stellen wat de precieze inhoud van de overeenkomst was en of er sprake is van tekortkomingen. Eiser heeft verschillende gebreken gesteld, maar de kantonrechter oordeelt dat het bestaan van deze gebreken niet is komen vast te staan. Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen en wordt hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van eiser wordt afgewezen en dat hij de proceskosten moet vergoeden, vastgesteld op € 746,00. De voorwaardelijke tegenvordering van gedaagde wordt eveneens afgewezen, met de proceskosten voor deze tegenvordering op nihil begroot.