ECLI:NL:RBNHO:2023:2776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
15.199800.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, mishandeling en bedreiging, met toepassing van jeugdstrafrecht en bijzondere voorwaarden

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 augustus 2021 tot en met 9 augustus 2022, samen met anderen, betrokken was bij het witwassen van geldbedragen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Daarnaast heeft hij anderen door bedreiging gedwongen om geldbedragen over te maken naar zijn rekening. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2022 tot en met 20 september 2022 zijn vriendin heeft mishandeld.

De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, maar voor de bewezenverklaarde feiten is hij veroordeeld tot een jeugddetentie van 280 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een internetverbod, elektronisch toezicht, een avondklok en een contactverbod met een van de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een taakstraf opgelegd van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.

De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de jeugdstrafrechtelijke context, gezien de leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, ondanks de ernst van de feiten, het jeugdstrafrecht het meest passend is, maar dat er wel strenge voorwaarden aan de vrijheidsbenemende straf zijn verbonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/199800-22, 15/295635-20 (tul), 15/179771-21 (tul) en 15/248065-22
(ttz gev.)
Uitspraakdatum: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 9 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in de Basisregistratie Personen ingeschreven te [adres] ,
feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter zitting van 9 maart 2023 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, kantoorhoudende te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder parketnummer 15/199800-22, na ter terechtzitting van 7 februari 2023 toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en na de ter terechtzitting van 9 maart 2023 toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat:

1.(hierna: feit 1)

hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2021 tot en met 9 augustus 2022, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(van) een of meer geldbedragen, van in totaal ongeveer 16.300 euro en/of
een geldbedrag van € 430,- (van aangever [benadeelde partij 1] ) en/of
een geldbedrag van € 500,-- (van aangever [benadeelde partij 2] ) en/of
een geldbedrag van € 3900,- (van aangever [benadeelde partij 3] ) en/of
een geldbedrag van € 900,-, (van aangever [benadeelde partij 4] ) ,
althans een of meer voorwerp(en)
Sub a
  • de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
  • Sub b
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedrag(en), althans voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2021 tot en met 9 augustus 2022, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer € 16.300 en/of een geldbedrag van € 430,- (van aangever [benadeelde partij 1] ) en/of een geldbedrag van € 500,- (van aangever [benadeelde partij 2] ) en/of een geldbedrag van € 3900,- (van aangever [benadeelde partij 3] ) en/of een geldbedrag van € 900,- (van aangever [benadeelde partij 4] ), althans een of meer voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf

2.(hierna: feit 2)

hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2021 tot en met 31 juli 2022, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of één of meer andere personen, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten voornoemde [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of één of meer andere personen, wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
  • één of meer geldbedragen van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s)en/of slachtoffers, op hun bankrekeningnummers te (blijven) ontvangen en/of
  • van hun bankrekeningnummers over te maken naar hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of een ander,
  • en/of geen aangifte te doen tegen verdachte en/of zijn mededaders door onder meer
  • die [benadeelde partij 5] (via social media) onder meer dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je moet voor 18.00 uur ’s avonds 100,00 euro overmaken naar mijn bankrekening anders kom ik je opzoeken’ en/of ‘Ik stuur mannen met een busje naar je toe en dan wordt achter in het busje gegooid’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of;
  • die [benadeelde partij 6] (via social media) onder meer dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je wilt me nakke. Ik ga je dood maken’ en/of ‘Ik ga je kapot slaan’ en/of ‘Ik ga je steke. Jij heb kkkk groot probleem’ en/of ‘Als je terug bent. Zometeen. Gaat iemand je osso opblazen’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of;
  • die [benadeelde partij 7] te zeggen dat hij dood gemaakt zou worden als hij het geld niet direct zou doorstorten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks de periode van 29 oktober 2021 tot en met 31 juli 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met gijzeling en/of brandstichting door
  • die [benadeelde partij 5] (via social media) onder meer dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je moet voor 18.00 uur ’s avonds 100,00 euro overmaken naar mijn bankrekening anders kom ik je opzoeken’ en/of ‘Ik stuur mannen met een busje naar je toe en dan wordt achter in het busje gegooid’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of;
  • die [benadeelde partij 6] (via social media) onder meer dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je wilt me nakke. Ik ga je dood maken’ en/of ‘Ik ga je kapot slaan’ en/of ‘Ik ga je steke. Jij heb kkkk groot probleem’ en/of ‘Als je terug bent. Zometeen. Gaat iemand je osso opblazen’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of;

3.(hierna: feit 3)

hij op of omstreeks de periode van 22 februari 2022 tot en met 1 juni 2022 te Zaandam, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de identiteit, telefoonnummer en bankrekeningnummer van [benadeelde partij 8] , geboren [geboortedatum] , heeft gebruikt door (op diens naam)
  • meerdere bankrekeningen te openen en/of
  • een email-account aan te maken en/of
  • (online) aankopen te doen en/of
  • telefoonabonnementen af te sluiten
met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;

4.(hierna: feit 4)

hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2022 tot en met 22 april 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim
  • [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 430 euro, althans enig geldbedrag,
  • [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 12.253 euro, althans enig geldbedrag,
  • [benadeelde partij 4] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 1700 euro,
althans enig geld bedrag, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] en/of aan een derde toebehoorde, door te dreigen met het openbaar maken en/of verspreiden van (seksueel getinte) foto’s en/of filmpjes van
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2022 tot en met 22 april 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, een ander, te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 4] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten geldbedragen over te maken, door te dreigen met het openbaar maken en/of verspreiden van seksueel getinte foto's en/of filmpjes van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] ;

5.(hierna: feit 5)

hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met 20 september 2022 te Krommenie en/of te Zaandijk, gemeente Zaanstad, althans in Nederland [benadeelde partij 9] heeft mishandeld door haar een of meermalen te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of tegen de deur en/of op de grond te gooien;
Aan verdachte is onder parketnummer 15/248065-22 ten laste gelegd dat:
(hierna:
feit 6)
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad,
[benadeelde partij 10] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 10] dreigend de woorden toe te voegen "ik shank je tussen je ribben" en/of "als je nu mee loopt, dan laat ik je zien dat je bang moet zijn",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid van de dagvaardingen
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat verdachte in de tenlastelegging wordt verweten dat hij – kort gezegd – gebruik heeft gemaakt van identificerende persoonsgegevens van een ander, namelijk [benadeelde partij 8] , door (op diens naam) meerdere bankrekeningen te openen en/of een email-account aan te maken en/of (online) aankopen te doen en/of telefoonabonnementen af te sluiten.
Deze bankrekeningen, dit email-account, deze (online) aankopen en telefoonabonnementen worden in de tenlastelegging niet nader gespecificeerd.
Uit het procesdossier is voldoende helder af te leiden op welk email-account in de tenlastelegging specifiek wordt gedoeld, namelijk [email-account] .
Daarentegen valt uit het omvangrijke en op onderdelen onoverzichtelijke dossier niet zonder meer af te leiden op welke bankrekeningen, (online) aankopen en telefoonabonnementen in de tenlastelegging specifiek wordt gedoeld. In het dossier passeren immers vele bankrekeningen, geldoverschrijvingen en telefoonnummers de revue.
De rechtbank is daarom van oordeel dat door deze algemene bewoordingen het voor verdachte onduidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging op dit onderdeel niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Sv.
De dagvaarding met parketnummer 15/199800-22 zal ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 3 voorkomende zinsneden “meerdere bankrekeningen te openen en/of” en “(online) aankopen te doen en/of telefoonabonnementen af te sluiten”, dan ook partieel nietig worden verklaard. Voor het overige is de dagvaarding met voornoemd parketnummer geldig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat (ook) de dagvaarding met parketnummer 15/248065-22 geldig is.
2.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat ze bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle zes (primair) ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair is door de verdediging vrijspraak bepleit van het totaalbedrag van € 16.300,-, nu niet vastgesteld kan worden dat dit gehele bedrag afkomstig is uit misdrijf. Ten aanzien van de overige bedragen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 2 is door de verdediging vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De verdediging heeft tevens vrijspraak bepleit van feit 3, feit 4 primair en subsidiair, feit 5 en feit 6.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte als feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vast te stellen is dat verdachte wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres [email-account] , nu niet is gebleken wanneer en door wie dit e-mailadres is aangemaakt en wie hier gebruik van heeft/hebben gemaakt.
3.3.2.
Vrijspraak feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte als feit 4 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte ten aanzien van personen de primair ten laste gelegde afdreiging of de subsidiair ten laste gelegde dwang heeft gepleegd, zijn die aanwijzingen – ook in onderlinge samenhang bezien – onvoldoende om buiten gerede twijfel vast te stellen dat verdachte dit feit heeft gepleegd ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde personen. Daarbij is van belang dat de handelingen die aan dit feit ten grondslag liggen zijn gepleegd met (prepaid) telefoonnummers, die niet te linken zijn aan verdachte. Het ten laste gelegde kan dus niet bewezen worden verklaard.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de als feit 1 primair, feit 2 primair, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsmotivering feit 1 primair
Uit de bankgegevens van verdachte blijkt dat er in de periode van 15 augustus 2021 tot en met 15 augustus 2022 een bedrag van € 16.303,- is bijgeschreven op zijn rekening en dat er in die periode een bedrag van € 16.300,- is afgeschreven. Voornoemd bijgeschreven bedrag kan niet worden verklaard uit legale inkomsten, nu is gebleken dat verdachte gedurende deze periode vrijwel geen legale inkomsten heeft gegenereerd. De verklaring van verdachte ter zitting dat een deel van zijn inkomsten heeft bestaan uit de verkoop van legale seksueel getinte content, acht de rechtbank op voorhand onaannemelijk. Deze verklaring is verder niet geconcretiseerd, vindt geen steun in het strafdossier en is bovendien niet verifieerbaar, mede gelet op het feit dat verdachte hier niet eerder dan ter zitting van 9 maart 2023 over heeft verklaard. Verdachte heeft meermaals verklaard, waaronder ter zitting, dat hij wist dat een gedeelte van de inkomsten afkomstig was uit misdrijf. Gelet op het voorgaande, kan de rechtbank dan ook geen andere conclusie trekken dan dat het bedrag van ongeveer € 16.300,- afkomstig is uit misdrijf.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van witwassen van de overige in de tenlastelegging genoemde bedragen heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De rechtbank vindt in het dossier evenwel geen bewijs voor een bedrag van € 900,- van aangever [benadeelde partij 4] dat (mede) door verdachte zou zijn witgewassen maar voor witwassen (mede) door verdachte van een bedrag van € 850,- van deze aangever. Er is door aangever [benadeelde partij 4] op 10 januari 2022 namelijk een bedrag van € 350,- en van € 500,- overgemaakt op de rekening van [benadeelde partij 7] , die die bedragen dezelfde dag weer heeft overgemaakt naar verdachte.
3.3.5
Bewijsmotivering feit 2 primair
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [benadeelde partij 6] door verdachte is benaderd met de vraag of hij voor enkele dagen gebruik kon maken van zijn bankrekening, waarbij het contact met verdachte voornamelijk via telefoonnummer [telefoonnummer] is verlopen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad gebruik maakte van dit nummer en dat de berichten die zijn verzonden vanaf dit nummer van hem afkomstig zijn. [benadeelde partij 6] heeft vervolgens in de periode van 24 juli 2022 tot 5 augustus 2022 meermaals betaalverzoeken, waaronder tikkies, moeten sturen en betalen van verdachte. Verdachte instrueerde [benadeelde partij 6] via snapchat of voornoemd telefoonnummer. De bankafschriften en screenshots van de telefoon van [benadeelde partij 6] bevestigen deze gang van zaken. In de genoemde periode kreeg [benadeelde partij 6] meerdere bedragen op zijn rekening gestort, afkomstig van diverse bankrekeningnummers, welke bedragen hij vervolgens weer over diende te maken naar voor hem onbekende rekeningnummers. Nadat [benadeelde partij 6] op enig moment aan verdachte kenbaar had gemaakt hiermee te willen stoppen, heeft verdachte dreigende berichten verzonden. De screenshots van die berichten zijn opgenomen in het dossier.
Uit de aangiftes van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] is gebleken dat verdachte in hun geval dezelfde modus operandi heeft gevolgd. Ook zij verklaren dat ze door verdachte zijn benaderd met de vraag of hij gebruik kon maken van hun rekeningnummer, waarbij het contact met verdachte is verlopen via hetzelfde telefoonnummer [telefoonnummer] . Ook ontvingen deze aangevers meerdere bedragen op hun rekening, die zij vervolgens middels betaalverzoeken afkomstig van de telefoon van verdachte dienden door te betalen. Als de aangevers niet betaalden of kenbaar maakten hiermee te willen stoppen, ontvingen zij naar hun zeggen dreigende berichten vanaf het telefoonnummer van verdachte. Gezien de grote overeenkomsten tussen de verklaringen van [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan hun aangiftes. Alle drie de aangevers verklaren immers los van elkaar over een vergelijkbare handelswijze van verdachte, waardoor het in onderling verband en samenhang bezien aannemelijk is dat – al bevat het dossier daarvan geen screenshots – de bedreigingen jegens [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] zijn geuit en dat dit door verdachte is gedaan om medewerking van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 7] af te dwingen. Daarbij is nog van belang dat de vader van [benadeelde partij 7] de verklaring van aangever [benadeelde partij 7] over de angst die hij voelde vanwege de bedreiging, beaamt. De verklaring van verdachte dat de aangevers hem hebben benaderd en (voortdurend) vrijwillig hun medewerking hebben verleend, volgt de rechtbank dus niet. Het dossier bevat overigens geen enkele indicatie voor de aanname dat de aangevers verdachte hebben benaderd en vrijwillig hebben meegewerkt en vrijwillig zijn blijven meewerken. Het tegendeel is het geval. Zo heeft [benadeelde partij 6] in ieder geval na de geuite bedreiging op 28 juli 2022 nog, zonder zijn toestemming, een geldbedrag ontvangen op zijn rekening. Ook ligt een vrijwillige medewerking niet voor de hand nu uit het dossier niet blijkt dat aangevers zelf geld hebben ‘verdiend’ met hun rol, terwijl verdachte daarvan wel heeft geprofiteerd. Sterker nog, van de rekening van [benadeelde partij 7] is meer geld afgeschreven dan daarop is bijgeschreven. Tenslotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat het dossier op meerdere plaatsen aanwijzingen bevat dat verdachte bedreiging en dwang niet schuwt. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de aangevers door verdachte middels bedreiging met geweld zijn gedwongen om hun rekening beschikbaar te (blijven) stellen en bedragen te (blijven) ontvangen en overmaken.
3.3.6
Bewijsmotivering feit 5
In meerdere whatsappgesprekken tussen verdachte en [benadeelde partij 9] wordt door haar ( [benadeelde partij 9] ) naar voren gebracht dat verdachte blauwe plekken bij haar heeft veroorzaakt. Er worden verschillende handelingen genoemd door [benadeelde partij 9] , zoals dat verdachte haar heeft geslagen en geduwd. Van de blauwe plekken zijn foto’s aangetroffen op haar telefoon, die zijn gemaakt op 1 juli 2022. De moeder van [benadeelde partij 9] heeft in chatberichten aan haar dochter haar zorgen geuit over de herkomst van die blauwe plekken. Daarnaast heeft de moeder van [benadeelde partij 9] een bericht naar verdachte gestuurd, waaruit onder andere blijkt dat zij hem beschuldigt van het fysiek mishandelen van [benadeelde partij 9] . Verdachte heeft hierop niet ontkennend geantwoord maar aangegeven dat hij dit zelf ook niet wil en dat hij spijt heeft van alles. Verder blijkt uit een tapgesprek, dat verdachte tegen [benadeelde partij 9] heeft gezegd dat er niets met de berichten en foto’s omtrent de blauwe plekken bij haar gedaan kan worden, omdat zij hier geen aangifte van heeft gedaan en zij een groot probleem zou hebben, indien zij dit wel zou doen. De rechtbank concludeert dan ook dat uit de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is gebleken dat verdachte [benadeelde partij 9] in de periode van 1 juli 2022 tot en met 20 september 2022, heeft mishandeld door haar tegen de deur en op de grond te gooien en meermaals te slaan en duwen.
3.3.7
Bewijsmotivering feit 6
Op grond van de camerabeelden, de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De aangifte en getuigenverklaringen komen in grote lijnen overeen, maar zijn niet eenduidig over de geuite bedreigingen. Dit maakt ze nog authentieker. Daarbij vinden zij steun in de camerabeelden. De andersluidende verklaring van getuige [getuige 3] , vriend van verdachte, lijkt daarentegen wél te zijn gestuurd. De rechtbank hecht aan die verklaring en aan de ontkennende verklaring van verdachte dan ook geen waarde.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/199800-22 onder 1 primair, 2 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in periode van 16 augustus 2021 tot en met 9 augustus 2022, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen, van in totaal ongeveer € 16.300,-, en/of
een geldbedrag van € 430,- (van aangever [benadeelde partij 1] ) en
een geldbedrag van € 500,- (van aangever [benadeelde partij 2] ) en
een geldbedrag van € 3900,- (van aangever [benadeelde partij 3] ) en
een geldbedrag van € 850,- (van aangever [benadeelde partij 4] ),
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en
  • daar gebruik van heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedragen, afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
hij in de periode van 29 oktober 2021 tot en met 31 juli 2022, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, anderen, te weten [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] , door bedreiging met geweld gericht tegen die anderen, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, te weten
  • geldbedragen van zijn mededader(s) en/of slachtoffers, op hun bankrekeningnummers te (blijven) ontvangen en
  • van hun bankrekeningnummers over te maken naar hem, verdachte, zijn mededader(s) en/of (een) ander(en),
door onder meer
  • die [benadeelde partij 5] via social media dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je moet voor 18.00 uur ’s avonds 100,00 euro overmaken naar mijn bankrekening anders kom ik je opzoeken’ en ‘Ik stuur mannen met een busje naar je toe en dan wordt achter in het busje gegooid’ en
  • die [benadeelde partij 6] via social media dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je wilt me nakke. Ik ga je dood maken’ en ‘Ik ga je kapot slaan’ en ‘Ik ga je steke. Jij heb kkkk groot probleem’ en ‘Als je terug bent. Zometeen. Gaat iemand je osso opblazen’ en
  • die [benadeelde partij 7] te zeggen dat hij dood gemaakt zou worden als hij het geld niet direct zou doorstorten.
5.
hij in de periode van 1 juli 2022 tot en met 20 september 2022 in Nederland [benadeelde partij 9] heeft mishandeld door haar een of meermalen te duwen, te slaan en tegen de deur en op de grond te gooien.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15/248065-22 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde partij 10] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 10] dreigend de woorden toe te voegen “ik shank je tussen je ribben" en "als je nu mee loopt, dan laat ik je zien dat je bang moet zijn.”
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15/199800-22 onder 1 primair: medeplegen van witwassen;
15/199800-22 onder 2 primair: een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden;
15/199800-22 onder 5: mishandeling;
15/248065-22: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de leeftijd van verdachte het jeugdstrafrecht het uitgangspunt is en (ook) in dit geval toegepast dient te worden, nu er geen overtuigende en doorslaggevende argumenten zijn om hiervan af te wijken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 280 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 205 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de algemene en de bijzondere, dadelijke uitvoerbare, voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), in het bijzonder dat verdachte zich dient te houden aan een internetverbod voor de duur van maximaal vier maanden, elektronisch toezicht voor maximaal zes maanden, een avondklok en een locatiegebod voor de duur van maximaal negen maanden en een contactverbod met [benadeelde partij 7] .
De officier van justitie acht de door de Raad geadviseerde gedragsbeïnvloedende maatregel niet passend en is van mening dat verdachte binnen het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie met strikte voorwaarden de allerlaatste kans dient te worden geboden.
Daarnaast heeft de officier gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. De verdediging kan zich net als de Raad en de Jeugdbescherming, niet vinden in de conclusies in de Pro Justitia onderzoeksrapportages van 27 en 28 februari 2023 en is van mening dat in dit geval niet voldaan is aan de criteria voor toepassing van het commune sanctierecht. Volgens de verdediging is een passende straf jeugddetentie met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijk deel met een pakket aan voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, al dan niet met oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de rechtbank dat verdachte zich in de loop van een lange periode schuldig heeft gemaakt aan een viertal ernstige strafbare feiten, te weten witwassen, dwang, mishandeling en bedreiging. Verdachte heeft geldbedragen waarvan hij wist dat die met afdreiging en oplichting zijn verkregen, witgewassen. Daarbij heeft hij meerdere personen benaderd en gedwongen om hun rekening beschikbaar te (blijven) stellen voor het ontvangen van dat wederrechtelijk verkregen geld en die bedragen vervolgens over te maken naar andere rekeningen. De rechtbank rekent het verdachte extra aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en de vergaande gevolgen die het voor de slachtoffers heeft gehad. De ervaring leert dat slachtoffers van vermogens- en geweldsdelicten nog lang de negatieve gevolgen ervan ervaren. Dit soort feiten zorgt ook voor maatschappelijke onrust en versterkt de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte had bij het plegen van het witwassen, slechts oog voor het eigen financiële gewin en had kennelijk geen moeite om bedreiging/dwang toe te passen om dat te bereiken. De rechtbank rekent het verdachte ook (zwaar) aan dat hij daarbij berekenend te werk is gegaan, wat niet enkel blijkt uit het dossier maar ook uit zijn houding ter zitting. Verder heeft hij laten zien dat hij, ook als geen sprake is van financieel gewin, geweld of bedreiging met geweld niet schuwt, zoals ten aanzien van zijn (toenmalige) vriendin [benadeelde partij 9] en aangeefster [benadeelde partij 10] . Aldus heeft verdachte meerdere strafbare feiten gepleegd met meerdere slachtoffers, voor wie het handelen van verdachte grote gevolgen heeft gehad.
Verdachte heeft de feiten bovendien gepleegd over een lange periode en terwijl hij in het kader van eerdere (deels) voorwaardelijke veroordelingen voor geweldsdelicten in proeftijden liep en toezicht, begeleiding en behandeling ontving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank nog in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 februari 2023, waaruit blijkt dat hij vaak is veroordeeld terzake van geweldsdelicten;
  • het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport, gedateerd 27 februari 2023, van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
  • het Pro Justitia psychiatrisch onderzoeksrapport, gedateerd 28 februari 2023, van [kinder- en jeugdpsychiater] onder supervisie van [kinder- en jeugdpsychiater] , beiden kinder- en jeugdpsychiater;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, met bijlagen, gedateerd 3 maart 2023, van [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder verbonden aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 4 maart 2023, van de Raad.
Het psychologisch rapport van 27 februari 2023 houdt – zakelijke weergegeven – onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, die tijdens de onder parketnummer 15/199800-22 ten laste gelegde feiten aanwezig was, maar zijn gedragskeuzes en gedragingen niet beïnvloedde. Binnen het handelen en denken van verdachte staat een redelijk egocentrische grondhouding centraal. Er is sprake van een gebrekkige coping en afweer, waardoor hij voornamelijk denkt aan de gevolgen van zijn handelen op korte termijn. Er wordt op dit moment geen stoornis gezien op het gebied van angst, stress of trauma en er zijn geen tekenen van een reële dreiging, al zou hij dit wel zo kunnen ervaren door zijn gebrekkige emotieregulatie.
Nu de als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten zien op langdurig doelgericht, opportunistisch en proactief handelen, waarbij geen sprake was van een reactie op angst of bedreiging, wordt dan ook geadviseerd om die aan verdachte volledig toe te rekenen. Ten aanzien van het als feit 5 ten laste gelegde feit kan geen advies gegeven worden.
Er is sprake van een hoog recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag op korte termijn. Al lijkt hij over voldoende kwaliteiten en mogelijkheden te beschikken binnen zichzelf en zijn omgeving om op den duur verstandige en prosociale keuzes te maken voor zijn ontwikkeling.
Verdachte heeft een lange periode toezicht, begeleiding en behandeling gekregen binnen het jeugdkader. Dat heeft niet tot een gewenste gedragsverandering geleid. Er worden dan ook geen passende mogelijkheden meer gezien om binnen dit kader zijn gedrag positief te beïnvloeden. Dit maakt, samen met zijn verharding en zowel zorgelijke als redelijk uitgerijpte persoonlijkheid, toepassing van het volwassenenstrafrecht meer passend. Daarnaast zijn er geen gronden om begeleiding en/of behandeling binnen het strafrechtelijk kader te adviseren.
Het psychiatrisch rapport van 28 februari 2023 houdt – zakelijke weergegeven – onder meer het volgende in.
Bij verdachte was er ten tijde van de onder parketnummer 15-199800-22 ten laste gelegde feiten sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en cannabismisbruik in remissie, maar dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen niet beïnvloed. Er wordt geadviseerd om de als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten verdachte volledig toe te rekenen. Ten aanzien van feit 5 kan geen uitspraak gedaan worden nu daar te weinig informatie over beschikbaar is. Verdachte is sociaal-emotioneel voldoende en zodanig uitgerijpt dat hij in staat wordt geacht de gevolgen en impact van zijn handelen te overzien en daarover afwegingen te maken. Desondanks heeft verdachte op verschillende momenten besloten om door te gaan met het plegen van de ten laste gelegde feiten en, indien bewezen, zelfs anderen geprobeerd te verleiden om hier ook toe over te gaan. Hij geeft dan ook blijk van willens en wetens met het volle verstand de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, waarbij hij ook in staat was om andere keuzes te maken.
Het recidiverisico van gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Er zijn geen beschermende functies in de persoonlijkheid of het functioneren. Er wordt gezien dat verdachte vanuit de antisociale stoornis weinig remming bezit, weinig spijtgevoelens kent en een beperkt ontwikkeld geweten heeft, waardoor hij geneigd is zijn eigen gewin voorop te stellen. Hij wordt vanuit de pathologie niet emotioneel gedreven tot dergelijk gedrag, waardoor hij hier dus ook van kan afzien. Het is passender om hem volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Er wordt niet verwacht dat behandeling en begeleiding binnen een jeugdkader de ontwikkeling van verdachte gunstig zullen beïnvloeden en het hoge recidiverisico zullen verlagen. Verdachte heeft een zeer ambivalente houding ten aanzien van hulpverlening om een ander pad op te gaan en het delinquente gedrag achter zich te laten. Hij heeft een relatief sterke neiging om zich bezig te houden met criminele activiteiten voor zijn eigen gewin. Hij is eerder al snel gerecidiveerd na een veroordeling, waarbij begeleiding en behandeling hem ook niet hebben weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Er wordt dan ook gemeend dat afstraffing, niet bestaande uit een forensisch behandelkader, de enige mogelijkheid is om verdachte vanuit zijn winst- en verliesgedachte, in de toekomst meer prosociale keuzes te laten maken.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de rapporten van 27 en 28 februari 2023 in die zin dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, dat deze aanwezig was ten tijde van de onder parketnummer 15/199800-22 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten, dat deze stoornis de gedragskeuzes of gedragingen van verdachte ten tijde van die feiten niet beïnvloedde en dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig dient te worden toegerekend.
De rechtbank kan zich ook verenigen met de actuele recidiverisico-inschatting van deze rapporteurs, waarbij het recidiverisico van gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat.
De rechtbank maakt deze conclusies dan ook tot de hare.
Het raadsrapport van 4 maart 2023 houdt – zakelijke weergegeven – onder meer het volgende in.
De Raad onderschrijft de zorg dat verdachte ondanks eerdere ingezette trajecten blijft recidiveren en dat er een strafrechtelijke reactie dient te volgen op het antisociale gedrag en de criminele keuzes. Desondanks kan de Raad zich niet vinden in het advies van de rapporteurs van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) ten aanzien van het toepassen van volwassenenstrafrecht en de stelling dat behandeling geen invloed heeft op het verlagen van het recidiverisico. Hoewel toepassing van het volwassenenstrafrecht op korte termijn passend lijkt, heeft dit volgens de Raad niet het gewenste effect op langere termijn. Indien er minder op resocialisatie en herstel wordt ingezet en meer op vergelding, neemt het recidiverisico toe. Er wordt niet betwist dat er ten tijde van de ten last gelegde delicten sprake was van een criminele identiteit en denkwijze, met een egocentrische inslag gericht op winst, zonder rekening te houden met anderen. Behandeling en begeleiding binnen het jeugdstrafrecht zijn echter (nog) mogelijk en zelfs wenselijk voor de ontwikkeling van verdachte en het verlagen van het recidiverisico. Er wordt gezien dat verdachte (nu) een intrinsieke motivatie heeft, profiteert van behandeling en zowel leerbaar als stuurbaar is. Gelet op het pedagogische kader, de focus op gedragsbeïnvloeding, het lik-op-stuk beleid en de mogelijkheid tot time-outs, acht de Raad een gedragsbeïnvloedende maatregel passend. Binnen dat kader kan sturing gegeven worden aan de groei die verdachte op dit moment doormaakt en die langer voortgezet moet worden om duurzaam stabiel te zijn, waarbij verdachte gereguleerd en stapsgewijs meer vrijheden krijgt. Het kader van een voorwaardelijke detentie is hiervoor niet passend, omdat er dan minder snel ingegrepen kan worden bij een terugval of verlies van motivatie. Daarnaast zal het behandel- en begeleidingskader wegvallen indien verdachte een vrijheidsbenemende straf moet uitzitten. Binnen het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel kunnen er daarentegen middels een time-out nieuwe voorwaarden gesteld worden en wordt de behandeling voortgezet.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad om het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van twaalf maanden bestaande uit:
  • het verblijf in het netwerkgezin [netwerkgezin] op het adres [adres] , zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • het meewerken aan de overgang naar een passende vervolgplek, zodra de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • het hebben van een zinvolle en gestructureerde dagbesteding, waaronder een baan voor meerdere dagen per week, sporten en met ingang van het schooljaar 2023-2024 een opleiding;
  • een verbod op het zonder toezicht gebruiken van internet (waaronder sociale media) voor de duur van ten minste twee maanden en daarna voor zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • het volgen van behandeling bij de Forensische Formatie of een vergelijkbare organisatie, zolang als het behandelteam en de jeugdreclasseerder dit in onderling overleg nodig achten, waarbij verdachte meewerkt aan gezamenlijke behandelgesprekken met zijn
  • (ex-)vriendin [benadeelde partij 9] , indien zij beiden het voortzetten van hun onderlinge contact ambiëren;
  • het opvolgen van de weekschema’s zoals door de jeugdreclasseerder opgesteld en waar een avondklok onderdeel van is, zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • het meewerken aan elektronisch toezicht ter controle van de weekschema’s en de avondklok , voor de duur van ten minste vier maanden en daarna voor zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • het verbod op gebruik van cannabis en het meewerken aan urineonderzoek ter controle hiervan, zolang en zo vaak als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tevens adviseert de Raad om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd houdt aan de weekschema’s zoals door de jeugdreclasseerder opgesteld en waar een avondklok onderdeel van is, zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
  • zich inzet voor zijn behandeling bij de Forensische Formatie, onderdeel van Levvel, of een vergelijkbare organisatie, zolang als de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten, aangevers en slachtoffers,
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Verdachte is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Ter zitting van 9 maart 2023 heeft de Raad het advies gehandhaafd en aangegeven dat het ook van toepassing is op het onder parketnummer 15/248065-22 ten laste gelegde feit.
De jeugdreclassering heeft zich ter zitting geschaard achter het advies van de Raad. De jeugdreclasseerder heeft nog wel opgemerkt dat de houding van verdachte ter zitting haar zorgen baart en zij begrijpt dat die houding, mogelijk ook bij de rechtbank, twijfels oproept over de beïnvloedingsmogelijkheden die door de Raad en jeugdreclassering in hun rapporten van 3 en 4 maart 2023 bij verdachte werden gezien. Toch handhaaft zij het gegeven advies.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het toepasselijke sanctierecht dat bij een minderjarige verdachte als uitgangspunt geldt dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en daarvan enkel bij uitzondering kan worden afgeweken. De rechtbank volgt de voornoemde adviezen van de Pro Justitia rapporteur dat toepassing van het volwassenenstrafrecht de voorkeur verdient, niet. De rechtbank vindt in dit geval in de ernst van het bewezenverklaarde, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, onvoldoende grond voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank weegt daarbij enerzijds mee de lange periode waarin de feiten zijn gepleegd, de ernst van de feiten, de berekenende houding en wijze waarop verdachte te werk is gegaan, het niet nemen van verantwoordelijkheid voor zijn handelen en het strakke hulpverlenings- en toezichtkader dat er was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Daartegenover staat echter dat de aard van de bewezen verklaarde feiten niet maakt dat volwassenenstrafrecht zondermeer geïndiceerd is. Daar komt bij dat uit het advies van de Raad en de jeugdreclassering nog voldoende mogelijkheden blijken voor (psychologische) groei. De afgelopen maanden is verdachte in een strak gecontroleerd gezinsverband bevattelijk gebleken voor het zetten van positieve stappen. Verdachte is dus gebaat bij een dergelijk kader, wat hem binnen het jeugdstrafrecht geboden kan worden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
Ten aanzien van de op te leggen sancties is de rechtbank van oordeel dat verdachte, bij wijze van allerlaatste kans, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte vijfenzeventig dagen gedetineerd is geweest in het kader van de voorlopige hechtenis. Ook houdt de rechtbank rekening met het advies van de Raad om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, zodat toezicht, begeleiding en behandeling kunnen voortduren. De rechtbank zal dan ook een deel van de vrijheidsbenemende straf opleggen in voorwaardelijke vorm en aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de algemene voorwaarden en de na te noemen, uit het advies van de Raad voortvloeiende bijzondere voorwaarden, waaronder een internet- en sociale mediaverbod van maximaal vier maanden, het elektronisch toezicht van maximaal zes maanden, een locatiegebod en avondklok van maximaal negen maanden en een contactverbod met slachtoffer [benadeelde partij 7] . Zo krijgt verdachte een allerlaatste kans aangereikt om positieve stappen te zetten binnen een zeer strak kader en met een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. Pakt hij die kans niet, dan rest volgens de rechtbank niets anders dan afstraffing middels jeugddetentie om verdachte vanuit zijn (kennelijk dominante) winst- en verliesgedachte, in de toekomst meer prosociale keuzes te laten maken. De rechtbank volgt in zoverre de redenering van de rapporteurs van het NIFP. Oplegging van een door de Raad geadviseerde gedragsbeïnvloedende maatregel past niet in deze redenering en acht de rechtbank overigens niet passend en niet geboden.
Gezien het verloop van het eerder opgelegde jeugdreclasseringstoezicht, de leeftijd van verdachte tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten en het advies van de Raad, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam, opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank zal bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan (onder andere) mishandeling en daarmee aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de justitiële documentatie van verdachte en de omstandigheid dat verdachte tijdens een meervoudige proeftijd opnieuw een geweldsdelict heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om het aantal uren van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen, nu verdachte voor een deel van de ten laste gelegde feiten is vrijgesproken.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze taakstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.700,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de onder parketnummer 15-199800-22 onder 1. en 4. ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit vergoeding van de door hem overgemaakte bedragen van in totaal € 1.700,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van die vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat die vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gezien de bepleite vrijspraak van voornoemde feiten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de schadevergoeding te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 850,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 850,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van witwassen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 430,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. en 4. laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit vergoeding van het door hem overgemaakte bedrag van € 430,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van die vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat die vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gezien de bepleite vrijspraak van voornoemde feiten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de schadevergoeding te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen tot een bedrag van € 430,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van witwassen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.3
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 13.553,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. en 4. ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit vergoeding van de overgemaakte bedragen van in totaal € 12.053,- en de gestelde immateriële schade bedraagt € 1.500,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van die vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat die vordering afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gezien de bepleite vrijspraak van voornoemde feiten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de schadevergoeding te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 500,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade en de gestelde immateriële schade niet in aanmerking komen voor vergoeding, gelet op de bewezenverklaring van feit 1 primair en vrijspraak van feit 4. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen witwassen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
Parketnummer 15/179771-21
Bij vonnis van 30 augustus 2021 in de zaak met parketnummer 15/179771-21 heeft de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van deze rechtbank verdachte ter zake van onder andere mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 64 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 1 september 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis van 30 augustus 2021 vastgestelde proeftijd is ingegaan op 14 september 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van de kinderrechter van 14 februari 2022 is – voor zover hier van belang – een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelast, te weten van een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen.
Bij vonnis van de kinderrechter van 20 januari 2022 is – voor zover hier van belang – de bij vonnis van 30 augustus 2021 bepaalde proeftijd met één jaar verlengd.
Bij vonnis van de kinderrechter van 10 mei 2022 is opnieuw een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelast, te weten van een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.
Bij vonnis van de kinderrechter van 19 september 2022 is – voor zover hier van belang –opnieuw een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de resterende voorwaardelijk opgelegde straf gelast, te weten van een jeugddetentie voor de duur van 6 dagen.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de nog resterende onder parketnummer 15/179771-21 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 7 dagen, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd en in een werkstraf van 30 uren zal worden omgezet.
Door de verdediging is geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering en tot omzetting van de jeugddetentie van 7 dagen in een werkstraf.
De Raad heeft geadviseerd om de onder parketnummer 15-179771-21 voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen, maar de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden te wijzigen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onder parketnummer 15/179771-21 dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, maar zal daarbij bepalen dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren.
8.2
Parketnummer 15/295635-20
Bij vonnis van 1 februari 2021 in de zaak met parketnummer 15/295635-20 heeft de kinderrechter verdachte ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 22 februari 2021 aan de verdachte toegezonden
Bij vonnis van 30 augustus 2021 van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van deze rechtbank is de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelast, te weten van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft bij vordering van 15 februari 2023 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de nog onder parketnummer 15/295635-20 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie heeft die vordering ter zitting van 9 maart 2023 niet gehandhaafd.
De verdediging heeft geconcludeerd dat de volledige tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 15/295635-20 voorwaardelijk opgelegde straf reeds eerder is gelast.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen, maar dat de officier van justitie daarin niet-ontvankelijk is omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf reeds bij vonnis van 30 augustus 2021 is gelast.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 284, 285, 300, 420bis Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding met parketnummer 15/199800-22 nietig voor zover het betreft de zinsneden “meerdere bankrekeningen te openen en/of” en “(online) aankopen te doen en/of telefoonabonnementen af te sluiten” van het onder 3. ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/199800-22 onder 3. en 4. ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/199800-22 onder 1. primair, 2. primair en 5. en onder parketnummer 15/248065-22 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hiervoor onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
tweehonderdtachtig (280) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot tweehonderdvijf (205) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • gedurende de proeftijd zal verblijven bij het netwerkgezin [netwerkgezin] op het adres [adres] zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan de overgang naar een passende vervolgplek, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende maximaal negen maanden houdt aan een locatiegebod, inclusief avondklok, inhoudende dat hij zich iedere dag van de week (met uitzondering van werkdagen) van 19.00 uur tot 07.00 uur en op werkdagen, van 19.00 uur tot 05.15 uur bij het netwerkgezin [netwerkgezin] op voornoemd adres bevindt. Uitzondering op en/of aanpassing van het locatiegebod en de avondklok zijn te bepalen door de jeugdreclassering;
  • gedurende maximaal zes maanden meewerkt aan controle op voornoemd locatiegebod, inclusief avondklok, middels elektronische monitoring;
  • zich gedurende maximaal vier maanden houdt aan een verbod op het gebruik van internet, waarbij verdachte ook alleen onder toezicht van een volwassene gebruik mag maken van een telefoon;
  • zich gedurende de proeftijd inzet voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan en zich inzet voor behandeling bij de Forensische Formatie, onderdeel van Levvel, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd houdt aan het gebruiksverbod van cannabis en ten behoeve van controle op de naleving van dit verbod meewerkt aan urinecontroles, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 7] , geboren op [geboortedatum] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming, gevestigd aan [adres] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van die wet uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderd (100) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 850,-en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 430,-, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 430,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 500,-, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot
tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 15/279771-21, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van zeven (7) dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 30 augustus 2021, wordt opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertien (14) uren, subsidiair zeven (7) dagen jeugddetentie.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15/295635-20.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. S. Ok, rechter tevens kinderrechter, en mr. M.M. Rademaker, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2023.
Mr. Rademaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.