ECLI:NL:RBNHO:2023:2721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
336868
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige in het kader van DKTP-vaccinatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om vervangende toestemming te verlenen voor de DKTP-vaccinatie van een minderjarige. De ouders van de minderjarige, die onder toezicht staat, zijn belast met het ouderlijk gezag. De vader heeft toestemming voor de vaccinatie geweigerd, terwijl de moeder dit wel wenst. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De vader was afwezig en had aangegeven niet te zullen verschijnen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI bevoegd is om het verzoek in te dienen op basis van artikel 1:265h BW, dat vervangende toestemming voor medische behandelingen van minderjarigen regelt. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de vaccinatie noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden. Hierdoor kon het verzoek niet op basis van artikel 1:265h BW worden toegewezen.

De kinderrechter heeft vervolgens overwogen dat het verzoek in deze specifieke situatie moet worden getoetst aan artikel 1:253a BW, dat geschillen omtrent het gezag regelt. De moeder heeft gemotiveerd waarom zij vindt dat de vaccinatie in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma in het belang van de minderjarige is en heeft vervangende toestemming verleend voor de DKTP-vaccinatie, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/336868 / JU RK 23-243
Datum uitspraak: 16 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 16 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2023.
1.2.
Op 16 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De vader is, zonder bericht van afwezigheid aan de rechtbank, niet verschenen. De vader heeft aan de GI laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 juni 2020 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd en loopt tot 29 juni 2023.
2.4.
De vader heeft toestemming geweigerd voor een medische behandeling van [de minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [de minderjarige] . Deze medische behandeling betreft een DKTP vaccinatie vanuit het Rijksvaccinatieprogramma. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek schrijft de GI dat [de minderjarige] bijna vier jaar oud is en dat hij vanuit het Rijksvaccinatieprogramma een DKTP prik mag krijgen. De moeder wil graag dat [de minderjarige] deze vaccinatie krijgt. De vader geeft geen toestemming voor de vaccinatie. De vader is van mening dat het DKTP vaccin gif is en wil daarom niet dat zijn zoon dit in zich krijgt. De jeugdzorgwerker en de gezinsondersteuner van de SIG zijn met de vader in gesprek gegaan over het belang van het Rijksvaccinatieprogramma. De vader is hierdoor niet van mening veranderd. De ouders hebben gedurende twee weken geprobeerd om samen tot een oplossing te komen. Dat is niet gelukt. [de minderjarige] wordt op korte termijn vier jaar oud en dit is volgens het Rijksvaccinatieprogramma de leeftijd voor het DKTP vaccin. De GI ziet daarom geen andere oplossing dan het indienen van een verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling voor de DKTP vaccinatie van [de minderjarige] . De medische behandeling is volgens de GI noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van [de minderjarige] af te wenden.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat vanuit de moeder en de GI veel is gedaan om de vader in te lichten over het belang van de vaccinatie. De vader blijft bij zijn standpunt. Met de vaccinatie wil de GI voorkomen dat [de minderjarige] ernstig ziek wordt. Desgevraagd heeft de GI verklaard dat er geen sprake is van speciale bijzondere omstandigheden, dat [de minderjarige] geen kwetsbare gezondheid heeft en dat hij ook geen specifiek risico loopt. De GI ziet dat de ouders niet in staat zijn om dit onderling te regelen en dat het veel strijd oplevert. Recent nog heeft de vader zich dreigend uitgelaten richting de moeder en de GI. Daarnaast kampt de moeder met haar eigen problematiek en zal het de relatie met de vader nog meer onder spanning zetten, wanneer zij zelf het verzoek indient.
Omdat de GI ook het belang van vaccinatie inziet en de moeder hier niet te veel mee wil belasten, is besloten om het verzoek in te dienen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij het belangrijk vindt dat [de minderjarige] zijn vaccinaties krijgt. De vaccinatie biedt bescherming tegen ernstige ziektes. Na vaccinatie kan [de minderjarige] nog altijd ziek worden, maar dit zal in mindere mate ernstig zijn. Omdat de vader niet instemt met de vaccinatie, heeft de moeder gekeken of er alternatieven zijn. Die heeft zij niet gevonden. Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat zij heeft overwogen om zelf een verzoek bij de rechtbank in te dienen. De moeder heeft echter geen geld voor een advocaat. Daarnaast is het voor de moeder belangrijk om in goed contact met de vader te blijven.
4.2.
De vader is ter zitting niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Uit het verzoekschrift en hetgeen de GI en de moeder tijdens de zitting naar voren hebben gebracht, leidt de kinderrechter af dat de vader geen toestemming geeft voor de DKTP vaccinatie van [de minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de GI kan worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.2.
De GI verzoekt vervangende toestemming voor deelname van [de minderjarige] aan het Rijksvaccinatieprogramma. Vaststaat dat inenting op basis van het Rijksvaccinatieprogramma een medische behandeling is als bedoeld in artikel 1:265h BW is. De GI is daarom bevoegd om dit verzoek in te dienen.
5.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de inenting met het DKTP vaccin noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [de minderjarige] af te wenden. In de stukken en tijdens de zitting zijn geen specifieke of verhoogde risico’s naar voren gebracht, die [de minderjarige] zou lopen als hij niet wordt gevaccineerd. Ook is niet gesteld of gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbare gezondheid heeft. Naar het oordeel van de kinderrechter kan daarom niet worden vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, die maken dat de vaccinatie nodig is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [de minderjarige] af te wenden. Aan dit noodzakelijkheidscriterium van artikel 1:265h BW is dus niet voldaan. Vervangende toestemming op grond van artikel 1:256h BW kan daarom niet worden verleend.
5.4.
De GI heeft tijdens de zitting uitgelegd waarom het verzoek door de GI is ingediend en niet door de moeder zelf. De kinderrechter acht het aannemelijk dat de onderlinge communicatie en verhouding tussen de ouders onder druk staat. Het indienen van onderhavig verzoek door de moeder zou de situatie tussen de ouders in grote mate kunnen verslechteren. Daarnaast heeft de moeder tijdens de zitting verklaard dat zij wel heeft overwogen om het verzoek zelf in te dienen, omdat zij het grote belang ervan inziet. De moeder heeft echter beperkte financiële middelen en zij wil graag met de vader in gesprek blijven. Ter voorkoming van een verdere escalatie met de vader heeft de moeder na overleg met de GI, besloten dat het beter is om de GI het verzoek te laten indienen. Had de GI dit niet gedaan dan overweegt de moeder het verzoek in het belang van [de minderjarige] zelf in te dienen. In dat geval was het verzoek door de moeder ingediend op grond van artikel 1:253a BW. In dit artikel staat dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen omtrent het gezag (dus ook over een medische behandeling) op verzoek van de ouders of een van hen kunnen worden voorgelegd aan de rechter. De rechter neemt dan een beslissing die in het belang van het kind wenselijk is.
5.5.
De kinderrechter stelt vast dat afwijzing van het door de GI ingediende verzoek ertoe zou leiden dat de moeder zelf door middel van een advocaat een afzonderlijke procedure zou opstarten. Dit zou tot gevolg hebben dat opnieuw een gerechtelijke procedure wordt gevoerd, wat naar verwachting de verhouding tussen de ouders nog meer onder spanning zet. De kinderrechter acht dat niet wenselijk.
5.6.
De kinderrechter is daarom, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het verzoek van de GI in deze specifieke situatie moet worden getoetst aan het criterium genoemd in artikel 1:253a BW. De kinderrechter zal daarom beoordelen of de vaccinatie in het belang van [de minderjarige] wenselijk is.
5.7.
De moeder heeft tijdens de zitting gemotiveerd onderbouwd waarom zij van mening is dat [de minderjarige] wel gevaccineerd zou moeten worden. Daarnaast heeft [de minderjarige] volgens de moeder tijdens of na een eerdere vaccinatie geen bijwerkingen vertoond. Uit de stukken leidt de kinderrechter af dat de vader van mening is dat de vaccinatie gif is. De vader heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd.
5.8.
De kinderrechter overweegt dat [de minderjarige] al eerder gevaccineerd is volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Niet gesteld of gebleken is dat hij hier nadeel van heeft ondervonden. De kinderrechter volgt de moeder in haar stelling dat de DKTP-vaccinatie nodig en in het belang van [de minderjarige] is. De kans dat [de minderjarige] ernstig ziek wordt, als hij in aanraking zou komen met één van de besmettelijke ziektes, wordt door deze vaccinatie immers aanzienlijk verkleind.
5.9.
In het algemeen kan daarnaast worden gezegd dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma door kinderen, onder een grote meerderheid van de bevolking gangbaar is omdat dit in het belang van de kinderen wordt geacht. Het programma is vanuit de overheid opgesteld ter bescherming van kinderen tegen ernstige aandoeningen. Deelname aan het programma brengt geen wezenlijke risico’s met zich mee.
5.10.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma in het belang van [de minderjarige] en zal daarom vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling, inhoudende de DKTP-vaccinatie van het Rijksvaccinatieprogramma.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent vervangende toestemming voor de medische behandeling van [de minderjarige] , inhoudende: de DKTP-vaccinatie van het Rijksvaccinatieprogramma;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.D. de Jong, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023, in tegenwoordigheid van mr. N. van Lede-Terhaar sive Droste als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en getekend op 24 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.