ECLI:NL:RBNHO:2023:2693

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/15/334393 / JU RK 22-1806
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijf van minderjarigen in pleegzorg

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van het verblijf van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting. De kinderrechter heeft toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van de kinderen naar een perspectiefbiedend pleeggezin, na een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen en de betrokken partijen. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht en specifiek het familie- en jeugdrecht.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al bijna drie jaar in een crisispleeggezin verblijven en dat het in hun belang is om snel duidelijkheid te krijgen over hun toekomst. De GI heeft aangegeven dat de moeder niet in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat eerdere pogingen om een Afghaans pleeggezin te vinden niet succesvol zijn geweest. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder, die pleit voor een pleeggezin met een Afghaanse achtergrond, meegewogen, maar uiteindelijk geconcludeerd dat de kinderen nu een stabiele en veilige omgeving nodig hebben.

De rechtbank heeft de GI toestemming verleend om de kinderen over te plaatsen naar een pleeggezin dat ervaring heeft met hechtingsproblematiek en dat openstaat voor de culturele achtergrond van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de wijziging van verblijf direct kan plaatsvinden, ondanks mogelijke bezwaren van andere betrokkenen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen in een omgeving komen waar zij de zorg en aandacht krijgen die zij nodig hebben.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/334393 / JU RK 22-1806
Datum uitspraak: 6 februari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer voor jeugdzaken over toestemming wijziging verblijf
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. L. Scheffer, kantoorhoudende te Amsterdam,
[de pleegmoeder van de minderjarige 2],
hierna te noemen: de pleegmoeder van [de minderjarige 2] ,
wonende te [plaats] ,
[de pleegouders van de minderjarige 1],
hierna te noemen: de pleegouders van [de minderjarige 1] ,
wonende te [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 1 december 2022;
- het e-mailbericht, met bijlage, van de GI van 29 december 2022;
- het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter van 2 januari 2023;
- het e-mailbericht, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 12 januari 2023;
- het e-mailbericht, met bijlagen, van de GI van 20 januari 2023;
- het e-mailbericht, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 20 januari 2023.
1.2.
Op de zitting van 2 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer van 23 januari 2023.
1.3.
Op 23 januari 2023 heeft de meervoudige kamer voor jeugdzaken de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de grootouders (mz);
- de pleegmoeder van [de minderjarige 2] , bijgestaan door [pleegzorgwerker] , pleegzorgwerker bij William Schrikker Gezinsvormen;
- de pleegvader van [de minderjarige 1] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
De GI heeft ter zitting aantekeningen overgelegd.
1.4.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/334847 / JU RK 22-1885), welk verzoek bij beschikking van 6 februari 2023 is toegewezen.

2.De feiten

2.1.
Hoewel de ouders volgens de huwelijksakte van het consulaat-generaal van Afghanistan te [plaats] (Duitsland) van [datum] op [datum] in [plaats] (Duitsland) met elkaar zijn gehuwd, is het huwelijk tussen hen tot op heden niet rechtsgeldig (geworden) en kan als zodanig in Nederland niet worden erkend op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.2.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven apart van elkaar in een crisispleeggezin.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 maart 2020 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en voor het laatst (bij beschikking van 6 februari 2023) is verlengd tot 17 maart 2024.
2.5.
De kinderrechter heeft op 9 maart 2020 tevens een (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging bij beschikkingen van 17 maart 2020 en 5 juni 2020 telkens is verlengd.
2.6.
Bij beschikking van 18 september 2020 (hersteld bij beschikking van 21 oktober 2020) is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten een moeder-kindhuis, verlengd tot 17 maart 2021.
2.7.
Op 5 januari 2021 heeft de kinderrechter opnieuw een (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging steeds is verlengd en nu, zoals blijkt uit de beschikking van 6 februari 2023, nog voortduurt tot 17 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , in die zin dat zij gezamenlijk zullen verblijven in een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.2.
De GI heef het verzoek als volgt toegelicht. Uit het traject bij het moeder-kindhuis is geconcludeerd dat de moeder niet in staat is voor de kinderen te zorgen en daarom is negatief geadviseerd over thuisplaatsing bij de moeder. Verder heeft William Schrikker Gezinsvormen, na een perspectiefonderzoek, op 9 november 2021 negatief geadviseerd over plaatsing bij de grootouders. Vervolgens is door Timon een tweede perspectiefonderzoek verricht om te onderzoeken of plaatsing bij de grootouders een mogelijkheid is. Timon heeft hier op 29 november 2022 eveneens negatief over geadviseerd en geconcludeerd dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] het beste kunnen opgroeien in een neutraal pleeggezin. De GI volgt dit advies en is op zoek gegaan naar een neutraal pleeggezin. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij [de minderjarige 2] sprake is van een gedesorganiseerde hechtingsstijl. Daarnaast is sprake van een spraak- en taalachterstand, waarvoor zij is aangemeld bij Kentalis. De opvoedpoli acht het nodig dat wordt ingezet op de gehechtheidsrelatie van [de minderjarige 2] met haar opvoeders. Hiervoor is het van belang dat zij op een stabiele en perspectiefbiedende plek woont. Zowel [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] hebben gelet op hun verleden en hun problematiek opvoeders nodig die sensitief en responsief op hen kunnen reageren en aan hen de hulp kunnen bieden die zij nodig hebben. Er is een pleeggezin in [plaats] gevonden waar [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] samen kunnen opgroeien tot hun volwassenheid. Dit pleeggezin heeft ervaring met hulpverlening omtrent gehechtheid en staat open voor de islamitische cultuur en het Afghaanse netwerk, wat zeer belangrijk is voor de kinderen. Zodra de kinderen zijn overgeplaatst zal gekeken worden naar een voor de kinderen passende omgangsregeling met de ouders en de grootouders.
[de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] wonen nu al tweeëneenhalf jaar apart van elkaar in een crisispleeggezin. Het crisispleeggezin van [de minderjarige 2] is eigenlijk bedoeld voor baby’s en [de minderjarige 1] is volledig gehecht aan zijn crisispleegouders, waardoor een overplaatsing op korte termijn noodzakelijk is.
3.3.
Ter zitting van 2 januari 2023 heeft de GI aangegeven dat de kinderen de (beoogde) nieuwe pleegouders in [plaats] inmiddels hebben ontmoet en daar ook individueel op bezoek zijn geweest.
3.4.
De GI heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 20 januari 2023 een tweetal brieven van het door de GI beoogde pleeggezin in [plaats] gestuurd waarin zij toelichten waarom zij zichzelf geschikt achten als pleeggezin voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] en dat zij op korte termijn uitsluitsel willen hierover.
3.5.
Ter zitting van 23 januari 2023 heeft de GI naar voren gebracht dat de GI vanaf februari 2022 op zoek is geweest naar een passende plek voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] samen en allereerst (tevergeefs) is gezocht naar een Afghaanse pleeggezin. De GI heeft hiervoor social media, een gezinshuisplatform en een islamitische pleegzorgorganisatie ingezet. Eerst nadat het vinden van een Afghaans pleeggezin niet is gelukt, is naar een ander pleeggezin gezocht en is het door de GI beoogde pleeggezin in [plaats] gevonden. Dat pleeggezin is in september 2022 door William Schrikker Gezinsvormen gescreend en positief bevonden. Bij deze screening is naast de aandacht voor de problematiek bij de kinderen (die bij [de minderjarige 2] ernstig is), ook aandacht geweest voor de Afghaanse achtergrond van de kinderen. Zoals blijkt uit de brief van 13 januari 2023 van dit pleeggezin, vindt dit gezin het ook belangrijk om die achtergrond aan de kinderen mee te geven. Gelet op de ernst van de problematiek bij [de minderjarige 2] , is verder een groot pluspunt van het pleeggezin in [plaats] dat zij binnenkort een gezinshuis zullen worden en daarmee fulltime voor de kinderen beschikbaar zullen zijn. Ook hebben de beoogde pleegouders een training voor hechtingsproblematiek gevolgd en hebben zij als pleegouders al veel ervaring met kinderen met hechtingsproblematiek. Dit maakt dat de kans klein is dat [de minderjarige 2] , met haar hechtingsproblematiek, hier niet op haar plek zal zijn en dat de plaatsing mislukt.
De GI is van mening dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat de kinderen het recht hebben om duidelijkheid te krijgen waar zij na bijna drie jaar gaan opgroeien. Daar komt bij dat de huidige situatie voor de pleegmoeder van [de minderjarige 2] onhoudbaar is en ten aanzien van [de minderjarige 1] geldt dat hij weet dat hij niet in het huidige pleeggezin kan blijven wonen en vragen stelt over waar hij gaat opgroeien. [de minderjarige 1] heeft zelfs al gevraagd of hij niet bij personen uit het netwerk van zijn huidige pleegouders kan wonen. In dit licht bezien acht de GI het niet in het belang van deze kinderen om de door de moeder aangedragen pleeggezinnen te screenen. Dit screeningsproces zou namelijk zeker drie tot zes maanden duren. Dit is niet in het belang van de kinderen.
De GI verzoekt, gelet op het voorgaande, om het verzoek toe te wijzen en toestemming te verlenen om de kinderen zo snel als mogelijk naar het pleeggezin in [plaats] over te plaatsen. De GI zal – in geval van toewijzing – de overgang naar het pleeggezin gefaseerd en met oog voor de draagkracht van de kinderen vormgeven.

4.Het standpunt van de belanghebbenden/informant

de moeder
4.1.
De advocaat van de moeder heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 12 januari 2023 twee brieven gestuurd waarin twee gezinnen (van Afghaanse afkomst) zich voorstellen als mogelijke pleeggezinnen voor de kinderen. Ook is een e-mail toegestuurd waarin deze brieven aan de GI worden verzonden. De moeder heeft de GI verzocht deze gezinnen te screenen op hun mogelijkheden om als pleeggezin voor de kinderen te worden aangewezen.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 20 januari 2023 een brief gestuurd van een derde echtpaar (van deels Afghaanse afkomst) die de kinderen in hun gezin zouden kunnen en willen opnemen.
4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting van 23 januari 2023 aangegeven dat zij het – anders dan op de zitting van 2 januari 2023 aangegeven – toch niet met het verzoek eens is. Dat de kinderen naar een perspectiefbiedend pleeggezin overgeplaatst moeten worden staat vast, aldus de moeder, maar zij is het niet eens met het door de GI beoogde perspectiefbiedende pleeggezin in [plaats] . De moeder wil namelijk dat de kinderen in een pleeggezin met Afghaanse achtergrond opgroeien en verzoekt de GI de door haar aangedragen gezinnen met spoed te screenen. De moeder wijst er daartoe op dat de keuze voor het pleeggezin grote gevolgen heeft voor de toekomst van de kinderen. Het is, ter voorkoming van frictie bij de moeder en de grootouders, van belang dat zij achter het pleeggezin staan. Daarbij is van belang dat de moeder voor de contactmomenten met [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] afhankelijk van de grootvader is, die haar naar de contactmomenten rijdt. Ook wijst de moeder erop dat de screening van de aangedragen gezinnen direct kan worden afgebroken indien in een fase van het screeningsproces blijkt dat een gezin niet geschikt is. Tot slot heeft de moeder aangegeven dat zij het door de GI beoogde pleeggezin nog niet heeft ontmoet en dat de grootouders het initiatief voor de zoektocht naar een pleeggezin met Afghaanse afkomst hebben genomen.
de pleegouders van [de minderjarige 1]
4.4.
De pleegvader van [de minderjarige 1] heeft ter zitting van 23 januari 2023 aangegeven dat [de minderjarige 1] snel duidelijkheid nodig heeft over zijn definitieve plek. [de minderjarige 1] weet dat hij niet in het huidige pleeggezin kan blijven en stelt vragen over waar hij gaat opgroeien. Hij vraagt zich zelfs (hardop) af of hij niet bij personen uit het netwerk van het huidige pleeggezin, zoals de zoon van pleegvader, kan opgroeien. Hij is de laatste tijd dus onrustiger en ongeduriger. Ook heeft hij last van buikpijn en houdt hij ontlasting op. [de minderjarige 1] heeft kennisgemaakt met het door de GI beoogde pleeggezin in [plaats] . Er is een klik met de andere kinderen in dat gezin en hij is na de ontmoeting vrolijk teruggekomen. De pleegvader is – net als op de zitting van 2 januari 2023 – van mening dat het belangrijk is dat [de minderjarige 1] zo snel mogelijk naar een stabiel en veilig gezin kan waar hij goed kan opgroeien. De pleegvader denkt dat voor de overgang naar het pleeggezin in [plaats] een korte gewenningsperiode nodig is. Een periode van drie of vier weken is te lang voor [de minderjarige 1] , aldus de pleegvader.
de pleegmoeder van [de minderjarige 2]
4.5.
De pleegmoeder van [de minderjarige 2] heeft ter zitting van 23 januari 2023 aangegeven dat de situatie en haar standpunt ten opzichte van de zitting van 2 januari 2023 onveranderd is. [de minderjarige 2] woont sinds haar geboorte bij haar en is erg aan haar gehecht. Zij heeft door haar afwijkende gedrag meer zorg nodig dan een normaal kind en dat kan de pleegmoeder haar niet geven. De pleegmoeder wil graag dat [de minderjarige 2] vanaf haar naar haar definitieve plek gaat en is van mening dat het voor [de minderjarige 2] van belang is dat deze overgang snel plaatsvindt nu [de minderjarige 2] dan de voor haar benodigde behandeling(en) kan krijgen. De overgang van [de minderjarige 2] naar het definitieve pleeggezin zal voorzichtig en in fases moeten gebeuren. Stap voor stap zal bekeken moeten worden of [de minderjarige 2] een uitbreiding aan kan. Dit zal, gelet op de zware problematiek van [de minderjarige 2] , wel enige tijd in beslag nemen.
de vader
4.6.
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het, net als de moeder, belangrijk vindt dat de kinderen in een Afghaans gezin opgroeien.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265i, eerste lid, BW heeft de GI de toestemming van de kinderrechter nodig voor wijziging van het verblijf van een minderjarige die ten minste één jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. In het tweede lid van dit artikel staat dat deze toestemming op verzoek van de GI wordt verleend en slechts wordt afgewezen als de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.2.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende ten minste één jaar door de pleegouders worden opgevoed en verzorgd. Daarmee ligt de vraag voor of de wijziging van het verblijf van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] bij het perspectiefbiedende pleeggezin in [plaats] in het belang van hen noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderen veel hebben meegemaakt en beschadigd zijn en dat het in hun belang is dat snel duidelijk wordt in welke omgeving zij kunnen gaan opgroeien en zich veilig kunnen gaan hechten. Beide kinderen verblijven bijna drie jaar in een crisispleeggezin en het is niet in hun belang om hen nog langer in deze crisispleeggezinnen te laten verblijven.
Uit het verslag van de Opvoedpoli van 21 december 2022 volgt dat bij [de minderjarige 2] sprake is van zware hechtingsproblematiek in de vorm van een gedesorganiseerde hechtingsstijl. Daarnaast heeft zij een cognitieve achterstand en bestaat een vermoeden van een taalontwikkelingsstoornis. De pleegmoeder van [de minderjarige 2] heeft duidelijk aangegeven dat zij [de minderjarige 2] – gelet op haar problematiek – niet de benodigde zorg kan bieden en dat het van groot belang is dat [de minderjarige 2] in een perspectiefbiedend pleeggezin wordt geplaatst waar met de voor haar benodigde behandeling(en) kan worden gestart. Ten aanzien van [de minderjarige 1] is het verder zorgelijk dat hij vragen stelt over waar hij gaat opgroeien en zelfs zelf op zoek gaat naar mogelijke woonplekken. Ook blijkt uit het verslag van Timon dat [de minderjarige 1] bij de start van de pleegzorgplaatsing timide (mogelijk trauma gerelateerd) gedrag liet zien, waarvoor ook aandacht moet zijn. De rechtbank is gelet op het voorgaande net als de GI van oordeel dat de kinderen nu (na bijna drie jaar) duidelijkheid moeten krijgen over de plek waar zij samen gaan opgroeien en op die plek aan hen de zorg en aandacht gegeven kan worden die zij nodig hebben.
5.4.
De rechtbank is het verder in beginsel eens met de moeder dat een plaatsing in een Afghaans pleeggezin voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en het contact met de moeder en de grootouders, wenselijk zou zijn.
De GI heeft hier echter ook rekenschap van gegeven en heeft zich daarom begin 2022 (tevergeefs) ingezet om een geschikt Afghaans pleeggezin te vinden. Eerst daarna is gezocht naar een pleeggezin (zonder Afghaanse achtergrond), dat deze kinderen ook kan bieden wat zij nodig hebben en dat aandacht heeft voor de Afghaanse cultuur en het islamitische geloof. Zo is de GI (na een proces van zoeken en screenen) uitgekomen op het door de GI aangedragen pleeggezin in [plaats] . Deze beoogde pleegouders hebben uitdrukkelijk aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat er contact is tussen de kinderen en de biologische familie en dat zij dit zullen stimuleren. Hiernaast is – gelet op de problematiek van de kinderen – van grote betekenis dat deze pleegouders een sociaal pedagogische achtergrond hebben, trainingen hebben gevolgd op het gebied van hechting, begeleiding hebben gehad op het gebied van leren omgaan met hechtingsproblematiek en ervaring hebben met het verzorgen, begeleiden en opvoeden van kinderen met hechtingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand. Bovendien zullen zij binnenkort als gezinshuisouders fulltime beschikbaar zijn. Daarbij komt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] al kennis hebben gemaakt met dit pleeggezin en zij lijken zich daar op hun gemak te voelen, wat ter zitting door de huidige pleegouders bevestigd is.
5.5.
De vraag is of het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is om nu nog – zoals door de moeder is verzocht – nader te onderzoeken of zij bij een van de door de moeder recent aangedragen Afghaanse pleeggezinnen kunnen opgroeien. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen. Het moet, zoals overwogen, voor de kinderen op korte termijn namelijk duidelijk worden wat hun toekomstperspectief is. Er is geen tijd meer voor uitstel van die beslissing door een screening die – zo schat de GI in – drie tot zes maanden zal duren. Hierbij komt dat de moeder niet heeft gesteld en/of onderbouwd dat de door haar aangedragen pleeggezinnen over de juiste vaardigheden beschikken om op een goede manier bij de kinderen en hun specifieke problematiek aan te sluiten. Dit kan de rechtbank ook niet opmaken uit door de ingebrachte brieven van die pleeggezinnen, sterker, daaruit blijkt dat niet. Gelet op de zware problematiek van [de minderjarige 2] , waarvoor bovengemiddelde opvoedingsvaardigheden vereist zijn, is het dan ook zeer de vraag of de aangedragen pleeggezinnen positief gescreend zouden worden. Het belang van de kinderen om nu op korte termijn overgeplaatst te worden naar een geschikt bevonden pleeggezin in [plaats] weegt daarom zwaarder. Dit geldt temeer nu het pleeggezin in [plaats] heeft aangegeven dat zij zich helaas genoodzaakt voelt om zich terug te trekken als de overplaatsing niet op korte termijn doorgaat en er onduidelijkheid blijft bestaan of die plaatsing op enig moment zal plaatsvinden, omdat die onduidelijkheid – naar de rechtbank begrijpt – voor de ontwikkeling van hun huidige pleegkinderen schadelijk zal zijn. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de kinderen, hoewel zij in een Nederlands pleeggezin zullen opgroeien, via de moeder en grootouders ook veel van de Afghaanse cultuur mee kunnen krijgen. Dit wordt eveneens onderschreven in het perspectiefverslag van Timon waarin onder meer staat:
een grote beschermende factor/kracht is dat grootouders familie zijn en kunnen aansluiten bij de cultuur, het geloof en normen en waarden van de kinderen en hun ouders.Nu het pleeggezin in [plaats] heeft aangegeven hiervoor open te staan, is het aan de moeder en grootouders om zich hiervoor te blijven inzetten.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de GI verzochte wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een perspectiefbiedend pleeggezin (in [plaats] ) in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] toegewezen moet worden.
De rechtbank wijst de grootouders erop dat van hen, ondanks hun weerstand tegen het pleeggezin in [plaats] , wordt verwacht dat zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid richting de kinderen in die zin dat zij zich zullen inzetten voor een goed contact van de kinderen met de biologische familie en de moeder daarin zullen ondersteunen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering toestemming tot wijziging van het verblijf van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]naar een voorziening voor pleegzorg, te weten een perspectiefbiedend pleeggezin (in het bijzonder het pleeggezin van
[pleeggezin]te [plaats] );
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023 door mr. S. Ok, mr. J. van Beek en mr. P.W.M. de Wolf MSM, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E.J. Bruinen, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.