ECLI:NL:RBNHO:2023:2669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/15/333302 / JU RK 22-1642 (zorgregeling) C/15/335815 / JU RK 23-92 (verl. ondertoezichtstelling)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake verlenging ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarigen met deskundigenonderzoek naar weerstand tegen contact met de vader

Op 3 maart 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de zorgregeling voor twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen tot 15 september 2023, gezien de aanhoudende zorgen over hun ontwikkeling en de spanningen tussen de ouders. De ouders hebben zich niet verzet tegen deze verlenging, omdat deze een geschikt kader biedt voor het noodzakelijke deskundigenonderzoek naar de weerstand van [de minderjarige 1] tegen contact met haar vader.

De kinderrechter heeft tevens een deskundigenonderzoek gelast, waarbij [deskundige] is benoemd om de situatie van de minderjarigen te onderzoeken. Dit onderzoek moet antwoord geven op verschillende vragen, waaronder de redenen voor de weerstand van [de minderjarige 1] tegen contact met haar vader en de invloed van het verleden op de huidige problematiek. De deskundige moet haar rapport uiterlijk op 30 juni 2023 indienen.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders en de GI alle medewerking aan het onderzoek moeten verlenen en dat de kosten van het onderzoek voorlopig ten laste van de Rijkskas komen. De beslissing over de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader blijft pro forma aanhouden tot 10 juli 2023, waarbij de kinderrechter de situatie nauwlettend in de gaten houdt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/333302 / JU RK 22-1642 (zorgregeling)
C/15/335815 / JU RK 23-92 (verl. ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 3 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
locatie Velserbroek, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J.C. Engels, te Heerhugowaard,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.G. Burgers , te Alkmaar ,
[bijzondere curator],
hierna te noemen: bijzondere curator,
gevestigd te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/333302 (zorgregeling) blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 november 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- het rapport van de bijzondere curator, met bijlagen, ingekomen op 28 februari 2023;
- het bericht, met bijlagen, van de bijzondere curator, ingekomen op 1 maart 2023.
1.2.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/335815 (verl. ondertoezichtstelling) blijkt uit:
- het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, van 17 januari 2023;
- de berichten, met bijlagen, van de GI, van 1 maart 2023.
1.3.
Op 3 maart 2023 heeft de kinderrechter beide zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren gezamenlijk behandeld.
Verschenen zijn:
- [de minderjarige 2] , heeft voorafgaand aan de zitting apart met de kinderrechter gesproken ;
- de vader, bijgestaan door mr. J.G. Burgers ;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.4.
[de minderjarige 1] is – met afbericht – niet ingegaan op de uitnodiging van de kinderrechter voor een gesprek.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
De ouders hebben op 24 juni 2015 een ouderschapsplan ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgelegd.
2.3.
Bij beschikking van 5 juli 2017 is door de rechtbank een zorgregeling vastgesteld.
2.4.
Bij beschikking van 27 september 2018 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd en heeft voortgeduurd tot 27 september 2020. Bij beschikking van 15 maart 2021 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, voor het laatst tot 15 maart 2023.
2.5.
Bij beschikking van 9 januari 2019 is het verzoek van de vader tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij hem, afgewezen. In hoger beroep is bij beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 29 oktober 2019, voornoemde beschikking van 9 januari 2019 vernietigd en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de vader bepaald.
2.6.
Bij beschikking van 8 juli 2020 heeft de kinderrechter de bij beschikking van 5 juli 2017 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en tevens een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld.
2.7.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2021 is de beschikking van 8 juli 2020 ten aanzien van de reguliere zorgregeling bekrachtigd maar vernietigd ten aanzien van de vakantieregeling (met uitzondering van de zomer- en kerstvakanties) en bepaald dat tijdens de vakanties de reguliere zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 8 juli 2020 doorloopt.
2.8.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zorgregeling bij de vader, zoals vastgesteld bij beschikking van 5 juli 2017 en voor zover van toepassing bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2021, ten aanzien van [de minderjarige 1] voor de duur van drie maanden geschorst en ten aanzien van [de minderjarige 2] het verzoek tot schorsing van de zorgregeling afgewezen.
2.9.
Bij beschikking van 22 november 2022 heeft de kinderrechter:
- [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ;
- totdat nader is beslist, de zorgregeling en vakantieregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader zoals vastgesteld bij beschikking van 8 juli 2018 en bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2022, dan wel vastgelegd bij beschikking van 1 juni 2022 van het gerechtshof Amsterdam, geschorst;
- het verzoek van de GI met betrekking tot [de minderjarige 1] voor het meer of overig verzochte afgewezen;
- het van de GI verzoek met betrekking tot [de minderjarige 2] afgewezen;
- de verdere beslissingen in deze zaak aangehouden en de verdere behandeling van de zaak bepaald op vrijdag 3 maart 2023.

3.De verzoeken

3.1.
Op dit moment ligt nog ter beoordeling voor het aangehouden verzoek van de vader tot het vaststellen van een (opbouwende) zorgregeling inhoudende dat:
- week 1: [de minderjarige 1] komt na school op vrijdag bij de vader tot na het eten;
- week 2: [de minderjarige 1] komt na school op dinsdag bij de vader tot na het eten;
- week 3: [de minderjarige 1] komt na school op vrijdag en gaat zaterdag aan het einde van de ochtend terug;
- week 4: [de minderjarige 1] komt na school op dinsdag bij de vader en gaat woensdagochtend vanuit de vader naar school;
3.2.
Daarnaast heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar.
De verlenging ondertoezichtstelling:
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
De GI ziet dat de ouders ondanks de inzet van hulpverlening al jarenlang met elkaar in strijd zijn. Zij wantrouwen elkaar en maken ruzie over hun rol als ouder. Het lukt hen niet om hun eigen aandeel in de ruzies te zien waardoor verandering niet op gang komt. Het valt de GI daarbij op dat de vader zich al van te voren heel boos maakt en zich opwindt omdat hij op voorhand denkt te weten wat de uitslag van een gesprek of een zitting zal zijn. Dit geeft de vader veel onnodige stress. Bij de moeder wordt gezien dat zij de vader en de GI niet tijdig informeert.
Beide kinderen hebben ieder op hun eigen manier last van deze situatie. De GI vindt het zorgelijk dat [de minderjarige 2] moeite heeft om een eigen mening te vormen en deze te uiten, ongeacht bij welke ouder hij is. De GI vindt het ook zorgelijk dat [de minderjarige 1] zo vaak moe is, en zij ook na haar opname nog zo zwak en duizelig uit het ziekenhuis kwam. De GI wil de lichamelijke conditie van [de minderjarige 1] monitoren. Als medische kwalen uitgesloten zijn, kan de focus worden gelegd op de psychische toestand van [de minderjarige 1] . De doelen waaraan de GI verder wil werken met de ouders zijn het waarborgen van de hulp aan de ouders en het fungeren als neutraal tussenpersoon in het contact tussen de ouders onderling. De GI ziet dat de ouders een derde persoon nodig hebben om zaken op te pakken zoals het regelen van een tandartsafspraak, een stage van [de minderjarige 2] en de behandeling van [de minderjarige 1] bij Triversum. De ondertoezichtstelling is nodig om te waarborgen dat deze zaken in goede banen worden geleid.
3.4.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat zij de mening van de ouders dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft niet deelt. De GI heeft ervoor gezorgd dat, ter ondersteuning van [de minderjarige 2] , Cogmed is gestart bij Triversum, dat er afspraken bij de orthodontist zijn gemaakt en dat [de minderjarige 1] kan starten bij Triversum. Gezien wordt dat ouders in het strijdmodel blijven en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van de kinderen te garanderen.
De GI erkent de problemen in de samenwerking met de ouders en [de minderjarige 1] maar ziet geen reden voor vervanging van zichzelf of van het Leger des Heils als uitvoerder van de ondertoezichtstelling. Zij is zal zich de komende maanden inzetten om de samenwerking met de ouders en [de minderjarige 1] glad te trekken en heeft er vertrouwen in dat dat gaat lukken.

4.Het verslag van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator heeft een verslag opgemaakt ter beantwoording van de vragen van de rechtbank zoals aan haar voorgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 22 november 2022. Uit dit verslag blijkt – samengevat – het volgende. De bijzondere curator vindt zowel de situatie van [de minderjarige 2] als de situatie van [de minderjarige 1] zeer zorgelijk.
[de minderjarige 2] lijkt met beide ouders een relatie in stand te willen houden vanuit een zeer sterke loyaliteit naar beiden. Het is daarbij heel moeilijk om te doorgronden wat [de minderjarige 2] intrinsiek zelf wil. [de minderjarige 2] lijkt vanuit loyaliteit een eigen manier te hebben gevonden om met de situatie om te gaan waarbij hij zich als een soort kameleon aanpast aan de situatie en de verschillende omstandigheden bij de vader en de moeder. Het zal volgens de bijzondere curator niet bijdragen aan het welzijn van [de minderjarige 2] om de zorgregeling tussen hem en de vader nu te veranderen. De bijzondere curator begrijpt dat er ook zorgen zijn over de situatie van [de minderjarige 2] , maar juist vanuit zijn persoonlijkheid, diagnose, maar ook leeftijd, is het belangrijker om [de minderjarige 2] serieus te nemen en hem te steunen in zijn wens. De bijzondere curator heeft er vertrouwen in dat [de minderjarige 2] zich voldoende kan uiten bij zijn vertrouwenspersoon en zo nodig bij haar aan de bel trekt.
[de minderjarige 1] lijkt juist vanuit het loyaliteitsprobleem of anderszins de rust te zoeken door geen contact meer met haar vader te willen. Sinds half juni 2022 heeft zij hem niet meer gezien of gesproken en wijst zij pogingen van toenadering door de vader af. Er zijn verschillende hypotheses die kunnen verklaren waar de weerstand van [de minderjarige 1] vandaan komt. Hoe dan ook is de situatie thans dermate ernstig dat niet van [de minderjarige 1] kan worden gevergd dat zij nu gedwongen wordt tot contact met haar vader. [de minderjarige 1] geeft aan dat zij de situatie niet trekt en daarin moet zij serieus worden genomen.
De bijzondere curator vindt de situatie voor zowel [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] zo complex dat zij op dit moment geen advies kan geven over welke zorgregeling op de langere termijn als meest in het belang van hen kan worden geacht. Een traject als Kinderen uit de Knel acht de bijzondere curator geen goed idee. De hardnekkige patronen waar ouders in zitten, de diagnose van de vader en de wijze waarop de moeder in de situatie staat, zijn contra-indicaties die maken dat de bijzondere curator de kans van slagen van een dergelijk traject klein acht.
Het is wel belangrijk dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] de hulp van hun vertrouwenspersonen kunnen behouden en dat Triversum op korte termijn aan de slag kan met [de minderjarige 1] . Voor [de minderjarige 2] zou de bijzondere curator willen dat hij waar nodig met ondersteuning kan werken aan zelfstandigheid en onderzoek naar zijn ‘eigen ik’, en zijn mogelijkheden en wensen voor de toekomst. De vader gunt ze dat hij kan starten met eigen passende traumabehandeling waardoor hij zich rustiger voelt en zijn emoties beter kan reguleren. Tot die tijd zou het goed zijn als er iemand is waar de vader vertrouwen in heeft en die hem meer kan sturen in de wijze waarop hij nu zijn emoties richting derden uit. Voor de moeder ligt er ook een belangrijke taak nu zij degene is waar [de minderjarige 1] , en ook [de minderjarige 2] voor de helft van de tijd, verblijft. Het is belangrijk dat de moeder de kinderen positief stimuleert ten opzichte van de vader. Omdat de moeder ook zelf aangeeft daar moeite mee te hebben, ligt het op haar pad om daar passende ondersteuning bij te zoeken.
Het advies van de bijzondere curator aan de rechtbank is om een deskundigenonderzoek te laten verrichten door [deskundige] van Hechtscheiden (hierna: [deskundige] ), en de zaak daartoe pro forma aan te houden. De bijzondere curator heeft al oriënterend contact met haar gehad en [deskundige] heeft aangegeven de zaak direct te kunnen oppakken. Ze verwacht ongeveer 3 maanden nodig te hebben voor haar onderzoek. De bijzondere curator adviseert verder om de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige 2] in stand te houden en voor [de minderjarige 1] ongewijzigd geschorst te laten totdat nader zal zijn beslist.
4.2.
Ter zitting heeft de bijzondere curator hieraan toegevoegd dat zij, zoals ook in haar rapport beschreven, samenwerkingsproblemen tussen de ouders en de GI heeft opgemerkt. Daarbij zijn er in de visie van de bijzondere curator (wellicht onbedoeld) ook dingen misgegaan vanuit de GI. Zo is bijvoorbeeld het verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen [de minderjarige 2] en de vader niet besproken met [de minderjarige 2] en heeft de GI het verzoek tot stopzetting hiervan gehandhaafd nadat zij had vernomen dat dit tegen de wens van [de minderjarige 2] inging. [de minderjarige 2] voelt zich hierdoor niet gehoord en niet serieus genomen door de GI. De vader heeft een tijd lang nauwelijks contact kunnen krijgen met de GI en heeft door de verzoeken van de GI zonder overleg met hem, de indruk dat de GI “tegen hem” is. Dit soort dingen kunnen niet worden teruggedraaid en hebben een negatieve uitwerking op de samenwerkingsrelatie.
Ook de moeder geeft aan dat de samenwerking met de GI is verstoord omdat zij al maanden wacht op door haar verzochte rectificaties en [de minderjarige 1] heeft inmiddels laten weten dat ze niet meer met de GI wil praten.
Ter nuancering van het voorgaande wil de bijzondere curator niet onbenoemd laten dat er ook positieve stappen zijn gezet, zoals op het gebied van gezagskwesties. De bijzondere curator vermoedt echter dat dit vanuit de belevingswereld van de ouders niet voldoende gewicht in de schaal legt om de situatie nog ten positieve te keren. De bijzondere curator benadrukt evenwel dat zij niet de juridische mogelijkheden heeft om op dit vlak iets aan de situatie te veranderen, en stelt voorop dat het onderzoek van [deskundige] de belangrijkste stap is voor de aankomende tijd.
[de minderjarige 1] zit overduidelijk klem en heeft behoefte aan rust. Gezien wordt dat zij steeds meer afstand neemt, ook van haar vertrouwenspersoon. Dit is een zorgelijke situatie en het is van belang dat de ouders, en vooral de moeder, blijven uitdragen dat het belangrijk is dat [de minderjarige 1] naar haar vertrouwenspersoon blijft gaan.
De bijzondere curator heeft verschillende hypotheses over de weerstand van [de minderjarige 1] , maar vindt dat het de situatie – en vooral [de minderjarige 1] – tekort zou doen als zij zich zonder nader onderzoek zou vastbijten in één van deze hypotheses. Tot slot heeft de bijzondere curator verzocht om de kosten van de eventueel te benoemen deskundige ten laste van ’s Rijks kas te brengen.
De bijzondere curator heeft tot slot verzocht om haar nog niet van haar taak te ontslaan zodat zij, indien de deskundige wordt benoemd, ook na kennisname van het rapport betrokken kan blijven bij het vervolg van de procedure.

5.De standpunten

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
Het standpunt van [de minderjarige 2] :
5.1.
[de minderjarige 2] heeft aangegeven dat het voor hem niet nodig is dat de GI betrokken blijft. Als hij ergens mee zit bespreekt hij het met zijn vertrouwenspersoon met wie hij het heel goed kan vinden. [de minderjarige 2] beklemtoont nogmaals dat hij wil dat de zorgregeling tussen hem en zijn vader niet wordt gewijzigd.
Het standpunt van de moeder:
5.2.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij begrijpt dat het juridisch kader van de ondertoezichtstelling nodig is om het deskundigenonderzoek naar de weerstand van [de minderjarige 1] te kunnen vormgeven. Wel wil zij opgemerkt hebben dat zij de ondertoezichtstelling tot nu toe niet als helpend heeft ervaren, omdat de situatie nog steeds hetzelfde is voor de kinderen en de ouders. De ondertoezichtstelling en de inzet van diverse hulpverleners hebben dat niet veranderd. De samenwerkingsrelatie tussen de GI en de ouders is bovendien beschadigd. De moeder wacht al tijdenlang op rectificaties vanuit de GI over een verkeerde naam die werd gebruikt met een rechtszaak. Zij is hierdoor het vertrouwen in haar kwijt en denkt niet dat dit nog kan worden hersteld. De moeder bevestigt nogmaals dat ze het verzoek begrijpt, maar deze zorgen niet onbenoemd wil laten.
Het standpunt van de vader:
5.3.
Door en namens de vader is aangegeven dat de samenwerking met de GI moeizaam verloopt. Tijdens de zomer was er bovendien een lange periode geen contact te krijgen met de GI. De vader is nog in beraad met zijn advocaat over het indienen van een verzoek tot vervanging van de GI. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de samenwerking met de GI kan worden hersteld. Net als de moeder begrijpt de vader echter dat de ondertoezichtstelling op dit moment het noodzakelijke kader biedt waarbinnen het onderzoek naar de weerstand van [de minderjarige 1] tegen contact met hem kan worden ingezet. Met inachtneming van voorgaande kanttekeningen, heeft de vader geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van de zorgregeling
Het standpunt van de vader
Door en namens de vader is aangegeven dat hij zich grote zorgen maakt over [de minderjarige 1] ,. De vader heeft weliswaar een verzoek ingediend voor een (opbouwende) zorgregeling om het contact met [de minderjarige 1] te herstellen maar hij begrijpt dat het geen zin heeft om [de minderjarige 1] nu te dwingen tot contact. De vader kan zich vinden in de deskundigenbenoeming van [deskundige] en hoopt dat er daarmee meer duidelijkheid komt. Wel heeft de vader als kanttekening geplaatst dat er eerder in zijn appartementencomplex iemand woonde met dezelfde achtergrond als [deskundige] . Hij gaat ervan uit dat dit een andere persoon betreft maar vindt het, zekerheidshalve, wel belangrijk dat de deskundige nagaat of zij de vader niet al kent.
De vader is akkoord met toezending van het rapport van de bijzondere curator aan [deskundige] .
Het standpunt van de moeder
5.4.
De moeder ziet dat [de minderjarige 1] het zwaar heeft en afstand begint te nemen van de mensen om haar heen waaronder ook haar vertrouwenspersoon. De moeder probeert [de minderjarige 1] te motiveren om wel naar haar vertrouwenspersoon toe te blijven gaan. Het is de moeder duidelijk dat [de minderjarige 1] klem zit en dat zij hulp nodig heeft. De moeder staat achter het advies van de bijzondere curator om [deskundige] te benoemen als deskundige.
De moeder is akkoord met toezending van het rapport van de bijzondere curator aan [deskundige] .
Het standpunt van de GI
5.5.
De GI staat achter de benoeming van mevrouw [deskundige] als deskundige. [de minderjarige 1] zit in de knel en het lijkt alsof ze zich steeds meer afsluit van de mensen om haar heen. Ook op school wordt gezien dat ze het moeilijk heeft. Ze is moe, omdat er zoveel speelt. De GI heeft desgevraagd aangegeven dat zij niet weet of zij het onderzoek binnen het kader van de ondertoezichtstelling zou kunnen vormgeven. De GI dacht dat [deskundige] alleen in opdracht van de rechtbank onderzoek verricht maar heeft dit niet verder onderzocht.
De GI is akkoord met toezending van het rapport van de bijzondere curator aan [deskundige] . De GI stelt zich op het standpunt dat de schorsing van de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader in de tussentijd geschorst moet blijven.

6.De beoordeling

De verlenging ondertoezichtstelling
6.1.
Het is de kinderrechter gebleken dat de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen nog onverminderd aanwezig zijn. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben nog steeds last van de spanningen tussen de ouders en reageren daar ieder op hun eigen manier op. Gelet op de ernst, de aard en de duur van de zorgen over de kinderen, en onder verwijzing naar wat daarover in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] moet worden verlengd. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat de ouders zich op zichzelf ook niet verzetten tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling omdat dit een geschikt kader biedt voor het onderzoek van de hierna te benoemen deskundige, Ten aanzien van de duur van de ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter als volgt. Mede gelet op de zorgen over de samenwerking tussen de GI en de ouders en het in gang te zetten deskundigenonderzoek, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing op het meer verzochte aanhouden. Op deze manier houdt de kinderrechter een vinger aan de pols en wordt er een tussentijds evaluatiemoment ingelast om te bespreken hoe de samenwerking tussen de ouders en de GI verloopt, wat de uitkomsten zijn van het onderzoek en wat dit betekent voor de verdere invulling van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter gaat ervan uit dat, nu aan de kinderrechter geen verzoek voorligt met betrekking tot de GI als uitvoerende instantie van de ondertoezichtstelling, de GI en de ouders zich in het belang van de kinderen maximaal zullen inspannen voor een goede samenwerking. De kinderrechter verzoekt de GI wel dringend om hierbij de op de zitting door alle betrokkenen geuite zorgen en bezwaren ten aanzien van herstel van de vertrouwensrelatie serieus te nemen en te bezien hoe er aan deze bezwaren tegemoet gekomen kan worden en op constructieve wijze verder vorm gegeven kan worden aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Ten aanzien van de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader
6.2.
Ten aanzien van de zorgregeling tussen [de minderjarige 2] en de vader ligt aan
de kinderrechter op dit moment geen verzoek meer voor. De zorgregeling tussen [de minderjarige 2] en de vader verloopt feitelijk zoals vastgelegd in de beschikking van 8 juli 2018 en bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2022, dan wel vastgelegd bij beschikking van 1 juni 2022 van het gerechtshof Amsterdam. De reguliere zorgregeling komt er kort gezegd op neer dat [de minderjarige 2] elke week van maandag uit school tot woensdag voor school bij de vader verblijft en de weekenden in de even weken. [de minderjarige 2] heeft nogmaals uitdrukkelijk herhaald, ook tegen de kinderrechter, dat hij niets wil veranderen aan deze regeling. Hoewel er nog steeds zorgen zijn over [de minderjarige 2] en de mate waarin hij zijn ‘echte ik’ kan laten zien, lijkt [de minderjarige 2] een manier te hebben gevonden om te kunnen omgaan met de situatie en de aanhoudende spanningen tussen zijn ouders. Ook heeft [de minderjarige 2] een vertrouwenspersoon waar hij terecht kan als hij dit nodig heeft.
6.3.
De kinderrechter constateert daarmee dat er op dit moment alleen een verzoek resteert ten aanzien van de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader. Bij beschikking van 22 november 2022 is de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige 1] geschorst. Op dit moment vindt er ook feitelijk geen enkele vorm van contact plaats tussen [de minderjarige 1] en de vader. Uit de stukken, waaronder het verslag van de bijzondere curator, en wat op de zitting is besproken blijkt dat er bij [de minderjarige 1] op dit moment ook (nog) geen enkele ruimte bestaat voor contact met de vader. De weerstand die [de minderjarige 1] ervaart tegen dit contact lijkt onverminderd groot. In zoverre is de situatie niet anders dan ten tijde van de beschikking van 22 november 2022.
6.4.
Zoals ook in het verslag van de bijzondere curator wordt weergegeven is er sprake van een complexe situatie en is niet duidelijk waar de weerstand bij [de minderjarige 1] precies vandaan komt. De bijzondere curator heeft hiervoor verschillende hypotheses aangedragen. De kinderrechter is het met de bijzondere curator eens dat zorgvuldig dient te worden onderzocht wat er aan de hand is en of, en zo ja op welke wijze, het contact tussen [de minderjarige 1] en de vader kan worden hersteld.. De bijzondere curator heeft geadviseerd om [deskundige] te benoemen als deskundige om het voorgaande te onderzoeken. De ouders en de GI hebben zich achter dit advies geschaard. De kinderrechter zal het advies van de bijzondere curator daarom overnemen Omdat de GI ter zitting heeft aangegeven dat zij er niet zeker van is of de deskundige door de GI kan worden ingezet en het van groot belang is dat het onderzoek op zo kort mogelijke termijn plaatsvindt, zal de kinderrechter bepalen dat de opdracht direct door de rechtbank aan de deskundige wordt verstrekt en ambtshalve de deskundige benoemen.
In lijn met het advies van de bijzondere curator hebben alle betrokkenen verder aangegeven het in de huidige omstandigheden niet verstandig te vinden om contact tussen [de minderjarige 1] en de vader te forceren. De kinderrechter onderschrijft deze visie. Zij acht het positief dat de ouders, en vooral ook de vader, inzien dat dit is wat [de minderjarige 1] op dit moment nodig heeft. De vader geeft hiermee aan dat hij in staat is om de belangen van [de minderjarige 1] boven die van zichzelf te stellen.
6.5.
De kinderrechter zal [deskundige] benoemen tot deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Welke redenen geven betrokkenen aan voor het ont/verbreken van het contact tussen [de minderjarige 1] en de vader en zijn deze in de loop der tijd veranderd;
2. Welke invloed uit het verleden speelt een rol bij de huidige problematiek
(is er bijvoorbeeld sprake van een loyaliteitsconflict bij de kinderen);
3. Zijn er praktische redenen waarom de zorgregeling niet uitgevoerd kan worden?
(dit betreft bijvoorbeeld de woonafstand, of het woonverblijf worden genoemd);
4. Is de geuite weerstand bij [de minderjarige 1] tegen de omgang intrinsiek, en zo ja, is aan te geven wat de oorzaak is van deze weerstand en dient de geuite weerstand gevolgen te hebben voor de vastgestelde/vast te stellen zorgregeling?;
5. Kan een eventuele weerstand worden weggenomen zo ja, op welke wijze, en zo nee, waarom niet?;
6. Staan de betrokken partijen (inclusief het sociale en professionele netwerk) emotioneel achter de uitvoering van een zorgregeling?;
7. Valt er, rekening houdende met bovenstaande uitkomsten, een advies te geven over welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige 1] is?
Zo ja, hoe zou de zorgregeling er uit moeten zien?;
8. Zijn er andere bevindingen volgend uit het onderzoek van de deskundige die voor de door de kinderrechter te nemen beslissing van belang kunnen zijn, en zo ja welke?
6.6.
De kinderrechter verzoekt de deskundige haar rapportage
uiterlijk 30 juni 2023aan te leveren bij de rechtbank, onder gelijktijdige verzending van het verslag aan de advocaat van de vader, de advocaat van de moeder en de bijzondere curator.
De bijzondere curator heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij graag betrokken wil blijven om na binnenkomst van het verslag van de bijzondere curator de rechtbank nader te kunnen adviseren. De rechtbank acht dit in het belang van de kinderen en zal daarom de werkzaamheden van de bijzondere curator laten doorlopen tot in ieder geval de volgende zitting.
6.7.
De kosten van het onderzoek zijn door de deskundige begroot op € 5.000,- en zullen in beginsel ten laste van ’s Rijks kas komen.
6.8.
Voorgaande betekent dat er vooralsnog geen definitieve beslissing over de zorgregeling kan worden genomen. De beslissing in de beschikking van deze rechtbank van 22 november 2022 over de schorsing van de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader loopt daarom door totdat nader wordt beslist.
De kinderrechter zal de definitieve beslissing over de zorgregeling tussen [de minderjarige 1] en de vader pro forma aanhouden tot 3 juli 2023. Aansluitend zal een nieuwe zittingsdatum worden bepaald om de mondelinge behandeling verder voort te zetten..

7.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tot 15 september 2023;
7.2.
houdt de beslissing ten aanzien van het meer verzochte
pro formaaan
tot 10 juli 2023;
7.3.
draagt de GI op om de rechtbank
vóór 3 juli 2023schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken en aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
7.4.
verklaart de beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van de zorgregeling tussen de voornoemde minderjarige [de minderjarige 1] ( [de minderjarige 1] ) en de vader:
7.5.
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 6.5. geformuleerde vragen;
7.6.
benoemt tot deskundige:
[deskundige]
[adres]
7.7.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking, alsmede een kopie van het dossier aan de deskundige zal zenden;
7.8.
bepaalt dat de ouders en de GI alle door de deskundige gewenste medewerking dienen te verlenen en alle door de deskundige gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
7.9.
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen;
7.10.
bepaalt dat in de eindbeschikking een definitieve beslissing over de betaling van de uiteindelijke kosten zal worden opgenomen;
7.11.
verzoekt de deskundige
uiterlijk op 30 juni 2023haar definitieve rapport aan de
rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen;
7.12.
verzoekt de deskundige een afschrift van de rapportage te doen toekomen aan de advocaten van de ouders en de bijzondere curator;
7.13.
houdt iedere verdere beslissing
pro forma aan tot 10 juli 2023, waarna de rechtbank partijen zal informeren over wijze waarop de procedure wordt voortgezet.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.