ECLI:NL:RBNHO:2023:2668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/15/336114 / JU RK 23-144
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een complexe gezinsproblematiek

Op 22 februari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De zaak werd behandeld in het kader van een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen de GI. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, tot 15 september 2023, onder aanhouding van het meer verzochte. De ouders van de minderjarige, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden een advocaat. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A. van Westen, steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van Putten, pleit voor een kortere verlenging met een toetsmoment. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de voortdurende strijd tussen de ouders, die niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders zich inzetten voor verandering en dat de minderjarige niet belast mag worden met de conflicten tussen zijn ouders. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de rechtbank vóór 25 augustus 2023 te informeren over de stand van zaken en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/336114 / JU RK 23-144
Datum uitspraak: 22 februari 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. A. van Westen, te Hoorn,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten, te Almere.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 26 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 26 januari 2023.
1.2.
Op 22 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten;
- de moeder, bijgestaan door mr. A. van Westen;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
- [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] is op verzoek van de advocaat van de vader opgeroepen om door de kinderrechter te worden gehoord. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, maar heeft de kinderrechter een brief geschreven.
1.4.
Het verzoek van de GI is gezamenlijk behandeld met het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgang, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/321446 / FA RK 21-5084, in welk kader ook de Raad aanwezig was.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder. Hij verblijft om het weekend van zaterdag 9:00 uur tot zondag 19:30 uur bij zijn vader.
2.3.
Bij beschikking van 15 maart 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd en thans voortduurt tot 15 maart 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
Tussen de ouders is nog steeds sprake van een verstoorde verstandhouding en communicatie, waardoor [de minderjarige] als tussenpersoon moet fungeren. Dit legt een grote druk op de loyaliteit van [de minderjarige] . Het afgelopen jaar heeft de GI geprobeerd om met veiligheidsafspraken en inzet van hulpverlening de ouders bewust te maken van de invloed van hun strijd op [de minderjarige] . Voor de ouders blijft het echter moeilijk om hun onderlinge strijd te stoppen en de belangen van [de minderjarige] samen te behartigen. Een gezamenlijk traject bij de Opvoedpoli bleek niet haalbaar voor de ouders. In samenspraak is toen besloten om de ouders een individueel traject bij de Opvoedpoli te bieden. De moeder heeft zich hiervoor ingezet en het traject bij de Opvoedpoli doorlopen. Mede hierdoor lukt het haar steeds beter om beschikbaar te zijn voor [de minderjarige] en hem een stabielere opvoedsituatie te bieden. De vader is het niet gelukt om het traject af te maken met als gevolg dat er onvoldoende zicht is gekomen op zijn opvoedvaardigheden en zijn mogelijkheden om [de minderjarige] een veilige opvoedsituatie te bieden. De vader is de afgelopen periode beschikbaar geweest voor [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten, maar heeft zich niet aan de omgangsafspraken gehouden. Hij heeft [de minderjarige] meerdere keren langer bij zich gehouden dan was afgesproken. De vader geeft aan dat hij dit heeft gedaan omdat [de minderjarige] steeds verdrietig was tegen het einde van het omgangsmoment. Dat dit belastend is voor [de minderjarige] legt de vader naast zich neer, zoals hij ook de adviezen van de jeugdbeschermer en de hulpverlening naast zich neerlegt.
3.3.
Op dit moment lukt het de ouders nog steeds niet om op een positieve wijze met elkaar te communiceren. Er heerst veel wantrouwen over en weer. De moeder maakt zich zorgen om [de minderjarige] als hij bij zijn vader is en het is voor haar lastig dat zij niet met hem kan overleggen, waardoor [de minderjarige] de boodschapper blijft. Voor de vader geldt hetzelfde. Hij krijgt via [de minderjarige] informatie die zorgen bij hem oproepen. Deze zorgen kan de vader niet met de moeder bespreken. De moeder ziet graag dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt uitgebreid, maar het is voor haar wel belangrijk dat de vader hulpverlening accepteert. De school van [de minderjarige] heeft de afgelopen periode zorgen geuit omdat de prestaties van [de minderjarige] achteruitgaan. Voor komende periode is van essentieel belang dat de vader zich gaat committeren aan de hulpverlening, zodat duidelijk wordt of hij [de minderjarige] een voldoende veilige opvoedsituatie kan bieden. Omdat de vader heeft aangegeven alsnog bereid te zijn om hulpverlening te aanvaarden, heeft de GI hem de mogelijkheid geboden om zich aan te melden bij zorgaanbieder Koel & Co. De GI ziet dit als een laatste kans voor de vader om te laten zien dat hij bereid is om te werken aan verbetering van de situatie voor [de minderjarige] .
3.4.
Ter zitting heeft de vertegenwoordigster van de GI hieraan toegevoegd dat de vader pas een intake heeft gehad bij Koel & Co. Koel & Co gaat gesprekken voeren met de vader om zicht te krijgen op zijn emotionele beschikbaarheid en basale verzorging van [de minderjarige] . Het is uiteindelijk de bedoeling dat de individuele trajecten van de ouders samenkomen en er samenwerking komt tussen de Opvoedpoli, die de moeder heeft begeleid en Koel & Co. Ook voor [de minderjarige] moet er ondersteuning komen. De school van [de minderjarige] heeft aangegeven dat ze niet meer weten hoe ze moeten omgaan met het gedrag van [de minderjarige] in de klas. De Opvoedpoli heeft aangeboden om twee of drie observaties van [de minderjarige] in de klas te doen. Vervolgens zullen zij individuele gesprekken met [de minderjarige] gaan voeren.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de moeder
4.1.
Door de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter verlenging van de ondertoezichtstelling staat. Zij denkt dat een verlenging voor de duur van twaalf maanden nodig is, maar kan ook instemmen met een toetsmoment over een half jaar. De communicatie tussen de ouders verloopt nog steeds niet goed en de moeder maakt zich zorgen om de uitspraken van [de minderjarige] .
Het standpunt van de vader
4.2.
Door de vader is ter zitting aangegeven dat hij de verlenging van de ondertoezichtstelling begrijpt, maar ervoor pleit om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een kortere duur dan twaalf maanden, zodat er tussentijds een toetsmoment is. De vader begrijpt niet waarom de omgang tussen hem en [de minderjarige] nog steeds niet kan worden uitgebreid. Er zijn geen contra-indicaties voor uitbreiding. De vader werkt mee met de hulpverlening. Hij loopt er tegenaan dat de GI steeds andere eisen aan hem stelt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
5.2.
Duidelijk is dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij raakt steeds verder in de verdrukking door de strijd tussen zijn ouders en zijn loyaliteit staat ernstig onder druk. De ouders zijn nog altijd niet in staat om op een goede manier met elkaar te overleggen over [de minderjarige] en hun ouderschap gezamenlijk vorm te geven waardoor [de minderjarige] de boodschapper is geworden. De ouders zullen zich de komende periode nog meer moeten gaan inzetten voor verandering van deze situatie. [de minderjarige] moet de ruimte krijgen om zich te richten op zijn eigen ontwikkelingstaken en niet belast worden met de strijd tussen zijn ouders. Het is belangrijk dat [de minderjarige] komende periode wordt ondersteund en er passende hulpverlening voor hem wordt ingezet. De kinderrechter vraagt zich af of observaties van de Opvoedpoli in zijn klas hierbij van toegevoegde waarde zijn. Het is overduidelijk dat [de minderjarige] klem zit. De komende periode is verder van belang dat de vader zijn hulpverleningstraject bij Koel & Co voortzet. De kinderrechter begrijpt van de GI dat het de bedoeling is dat uiteindelijk de individuele trajecten van de ouders samen gaan lopen en dan hopelijk tot verbetering zullen leiden. Omdat de kinderrechter het van belang acht om hierbij een vinger aan de pols te houden, zal de ondertoezichtstelling worden verlengd voor een kortere duur dan is verzocht, te weten voor de duur van zes maanden, tot 15 september 2023. Het meer verzochte zal pro forma worden aangehouden tot 25 augustus 2023. De kinderrechter verzoekt de GI om de rechtbank vóór 25 augustus 2023 schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken en hierbij tevens aan te geven of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] te [plaats] , voor de duur van 6 maanden, te weten
tot 15 september 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing op het meer verzochte pro forma aan tot 25 augustus 2023;
6.4.
draagt de GI op om de rechtbank
vóór 25 augustus 2023 te informeren over de recente stand van zaken, waarbij de GI tevens dient aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. L.S. Hoenderdos, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.