ECLI:NL:RBNHO:2023:2613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/15/329031 / FA RK 22-2766
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling partnerbijdrage en afwikkeling huwelijksvermogensregime onder Turks recht

In deze zaak verzoekt de vrouw de rechtbank om de door de man te betalen partnerbijdrage vast te stellen op € 1.091 netto per maand, wat de helft van het gezamenlijke netto inkomen van partijen zou zijn. De vrouw stelt dat deze bijdrage noodzakelijk is om evenwicht en gerechtigheid te bereiken, aangezien zij de man tijdens hun huwelijk altijd heeft gesteund. De rechtbank wijst dit verzoek echter af, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man in staat is deze bijdrage te betalen, gezien zijn financiële situatie en de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht. De rechtbank houdt rekening met de huur en ziektekostenpremie van de man, en concludeert dat zijn draagkracht onvoldoende is om de gevraagde bijdrage te voldoen.

Daarnaast is het Turks recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. De rechtbank constateert dat partijen onvoldoende informatie hebben verstrekt om tot een definitieve beslissing te komen over de afwikkeling van het regime van verwervingsdeelneming. De rechtbank geeft partijen een bevel om de benodigde informatie te verstrekken, waaronder de waarde van de activa in Turkije en de inboedel. Indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk een makelaar aan te wijzen voor de waardebepaling, moeten zij ieder een makelaar benoemen die samen een derde makelaar aanwijst voor de bindende waardebepaling. De rechtbank houdt het verzoek over de afwikkeling aan en stelt een termijn voor het indienen van de benodigde informatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/329031 / FA RK 22-2766 en C/15/331937 / FA RK 22-4310 (verdeling)
Beschikking van 24 maart 2023 betreffende de partnerbijdrage en de verdeling
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Soytekin, gevestigd te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
blijkens de huwelijksakte: [de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Esen, gevestigd te Zaandam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 1 maart 2023 en de daarin genoemde stukken.

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 1 maart 2023 heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegekend;
  • de beslissing over de partnerbijdrage en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
Ter zitting van 11 januari 2023 is besproken dat partijen uiterlijk op 8 februari 2023 de rechtbank zullen berichten over de vraag of zij overeenstemming hebben bereikt over de aangehouden onderwerpen. Partijen hebben op geen enkel punt overeenstemming bereikt.
Partnerbijdrage
Ingangsdatum
2.2.
De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage dan ook op laatstgenoemde datum.
Bij beschikking van 29 juni 2022 in de procedure voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank bepaald dat de man de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud dient te betalen van € 225 per maand. De rechtbank heeft in die procedure de netto aanvullende behoefte van de vrouw berekend op € 1.609 per maand. De draagkracht van de man is berekend op € 225 bruto per maand.
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen van, primair, € 1.091 -naar de rechtbank begrijpt netto- en subsidiair € 225 bruto per maand. De vrouw volgt wat betreft het subsidiaire verzoek het oordeel van de rechtbank in de procedure voorlopige voorzieningen en zij stelt dat de draagkracht van de man € 225 bruto per maand bedraagt. Voor de vrouw is die draagkracht van de man evenwel niet aanvaardbaar. Gevoelsmatig acht de vrouw zich onredelijk benadeeld omdat zij de man tijdens het huwelijk altijd heeft gesteund en het hem mogelijk heeft gemaakt om te werken. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom primair de door de man te betalen bijdrage te bepalen op € 1.091 netto per maand, zijnde de helft van het gezamenlijke netto inkomen van partijen. Het netto inkomen van haar en de man samen bedraagt volgens de vrouw € 2.183 per maand. Door te bepalen dat de man de helft van dit bedrag, € 1.091 per maand, aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud wordt volgens de vrouw evenwicht en gerechtigheid bereikt. Een andere berekening is voor de vrouw niet begrijpelijk en op geen enkele manier te bevatten.
2.4.
De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw afwijzen. Voor zover de vrouw al behoeftig is om van de man een bijdrage in haar levensonderhoud te ontvangen van € 1.091 per maand, schiet de draagkracht van de man tekort om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank wijst op de aard en inhoud van de in artikel 1:156 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde wettelijke maatstaven “behoefte” en “draagkracht” aan de hand waarvan de rechter een bijdrage in het levensonderhoud kan toekennen. Verder wijst de rechtbank naar de invulling welke in een lange reeks van jaren in de jurisprudentie aan deze maatstaven is gegeven en ten slotte wijst de rechtbank naar het Rapport alimentatienormen (Trema rapport) waarin aanbevelingen worden gegeven voor een eenvormige praktische invulling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd vormt geen grond om af te wijken van de aard en strekking van de wettelijke maatstaven, van de jurisprudentie en van de aanbevelingen uit het Trema rapport.
2.5.
Ter onderbouwing van haar behoeftigheid voert de vrouw in haar zelfstandig verzoek enkel aan dat ze behoefte heeft aan een door de man aan haar te betalen bijdrage. Ter zitting van 11 januari 2023 was de vrouw niet aanwezig, namens haar heeft de advocaat van de vrouw nog aangevoerd dat de vrouw tijdens het huwelijk niet heeft gewerkt en dat zij vanwege haar leeftijd, kennis en ervaring en taalbarrière een achterstand heeft op de arbeidsmarkt.
2.6.
De man voert verweer. Als eerste betwist de man dat de vrouw behoeftig is, verder voert de man een draagkracht verweer.
Volgens de man heeft de vrouw haar behoeftigheid niet aangetoond en heeft zij niet aangetoond waarom zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft geen behoeftelijst overgelegd en zij verblijft in Turkije en leeft aldaar volgens de man naar een lagere levensstandaard dan in Nederland.
2.7.
Over zijn draagkracht geeft de man aan dat hij geen draagkracht heeft. De man ontving tot 5 september 2022 een WW uitkering. Vanaf 5 september 2022 ontvangt de man een ziektewetuitkering. De man is long covid patiënt en staat daarvoor onder behandeling.
Behoefte
2.8.
De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen op basis van de hofnorm.
De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. De hofnorm biedt een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde.
Bij deze vuistregel wordt de huwelijksgerelateerde behoefte gesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan.
2.9.
Anders dan de man gaat de rechtbank uit van een netto maandinkomen aan zijn kant van € 2.800 gedurende het huwelijk. De man is van 2 mei 2005 tot 1 mei 2022 werkzaam geweest bij de firma [firma] . Naar het oordeel van de rechtbank is de behoefte van de vrouw gevormd door het inkomen uit dit dienstverband. Dat de man na 1 mei 2022 een WW uitkering is gaan ontvangen maakt dit niet anders. De man heeft niet betwist dat hij laatstelijk bij [firma] een netto maandinkomen ontving van € 2.800. Aan de kant van de vrouw zal de rechtbank ervan uitgaan dat zij gedurende het huwelijk geen inkomen had. Dat de vrouw tijdens de laatste periode van het huwelijk een pensioenuitkering van € 177 ontving welke mede het gezinsinkomen van partijen heeft gevormd is de rechtbank onvoldoende gebleken. De vrouw heeft weliswaar aangetoond dat zij thans een pensioenuitkering ontvangt, de vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt vanaf wanneer dat zo is.
2.10.
Aan de hand van het bovenstaande stelt de rechtbank de behoefte van de vrouw vast op € 1.680 (60% van € 2.800). Uit een door de man bij bericht van 5 februari 2023 overgelegde specificatie van de pensioenuitkering van de vrouw blijkt dat de vrouw per 1 januari 2023 een uitkering ontvangt van € 292 (5955 Turkse Lira). De vrouw heeft dit niet betwist. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van de vrouw van € 1.388 netto.
Draagkracht man
2.11.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van het huidige inkomen van de man, omdat een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage niet eerder kan ingaan dan per datum inschrijving van de beschikking van 1 maart 2023.
Het huidige maandinkomen van de man bestaat uit zijn ziektewetuitkering van € 2.050 netto inclusief vakantiegeld.
2.12.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de man. Deze berekening is aan deze beschikking gehecht. Bij deze berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met een door de man te betalen huur van € 822 per maand en een premie ziektekosten van € 249 per maand. De man heeft ter zitting aangevoerd dat van deze bedragen moet worden uitgegaan en niet van de forfaitaire bedragen die per 1 januari 2023 in het Trema rapport worden aanbevolen voor de berekening van de draagkracht. De vrouw heeft deze afwijking van de forfaitaire bedragen niet betwist en de rechtbank zal van de hogere bedragen uitgaan.
2.13.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen. De rechtbank zal daarom ook het subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank komt daarmee niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of de vrouw behoeftig is aan een door de man te betalen bijdrage.
Verdeling
2.14.
De man verzoekt partijen te bevelen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Turks recht conform punt 35 van zijn verzoekschrift, althans de wijze van verrekening/verdeling vast te stellen/te gelasten conform punt 35 van zijn verzoekschrift, althans een afwikkeling te bepalen die de rechtbank juist acht.
De vrouw verzoekt de rechtbank partijen te bevelen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Turks recht conform de punten 9 tot en met 12 van haar verweerschrift.
2.15.
Alhoewel partijen de term “bevelen” gebruiken, hetgeen kan duiden op een verzoek bevel verdeling ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris, gaat de rechtbank er gelet op de nadere toelichting door partijen vanuit dat zij wensen dat de rechtbank een actieve houding inneemt met betrekking tot de verdeling. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hebben bedoeld om de rechtbank te verzoeken de wijze van verdeling te gelasten op de door hen aangegeven wijze.
2.16.
Partijen stellen dat het Turks recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Na eigen onderzoek volgt de rechtbank partijen daarin en overweegt daarbij het navolgende.
2.17.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is Turkse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.
2.18.
Volgens de man hield het Turkse recht tot 1 januari 2002 een scheiding van goederen in, en geldt sindsdien het regime van de verwervingsdeelneming. Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Volgens de man geldt volgens het Turkse recht de datum van indiening van het verzoekschrift als peildatum. De vrouw heeft dit niet weersproken.
2.19.
In de procestukken benoemen de advocaten het regime van de verwervingsdeelneming naar Turks recht met het (Nederlandse)begrip huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal evenwel het begrip regime van verwervingsdeelneming hanteren.
2.20.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat bij de afwikkeling van het regime van verwervingsdeelneming de navolgende posten betrokken dienen te worden:
a. a) koopwoning partijen te [adres] ;
b)Tuinhuisje te [plaats] , nummer [nummer]
c)Inboedelgoederen woning [plaats]
d)Bankrekeningen:
- [rekeningnummer] ten name van man en vrouw
- [rekeningnummer] ten name van de man
- [rekeningnummer] ten name van de vrouw
- [rekeningnummer] ten name van de vrouw
- [rekeningnummer] ten name van de vrouw
e)belastingteruggaven PM
f) belastingschulden PM
2.21.
De man heeft onder verwijzing naar zijn productie 22 nog gesteld dat de vrouw vermogen heeft in Turkije in de vorm van drie percelen grond, welk vermogen ook bij de afwikkeling dient te worden betrokken.
Verder heeft de man bij aanvullend verzoekschrift van 29 december 2022 verzocht om de inboedelgoederen van de woning te [plaats] in de afrekening te betrekken voor een bedrag van minimaal € 7.000 en voorts om de verzekeringspolis Turkijke SGK [polisnummer] in de afwikkeling te betrekken.
2.22.
Om tot een afwikkeling van regime van verwervingsdeelneming te komen heeft de man aangegeven dat:
-de woning in Turkije dient te worden verkocht;
-hij het tuinhuisje wil overnemen;
-partijen de inboedel van de woning [plaats] in overleg kunnen delen;
-partijen ieder hun eigen bankrekening kunnen houden waarbij de saldi per peildatum bij helfte worden verdeeld;
-de inboedel van de woning in Turkije worden verdeeld, dan wel aan de vrouw worden toebedeeld voor een bedrag van € 7.000, onder vergoeding aan de man van € 3.500
-de helft van de waarde van de verzekeringspolis Turkije SGK [polisnummer] per peildatum aan de man wordt toebedeeld.
Volgens de man zijn er geen schulden.
2.23.
De vrouw heeft aangegeven dat zij de woning te Turkije wenst over te nemen voor een bedrag van € 57.000. De vrouw vermoedt dat de man een bedrag van € 40.000 aan spaargeld heeft overgemaakt van een gezamenlijke rekening naar een rekening die enkel op zijn naam staat. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom de man te bevelen om bankafschriften van de gezamenlijke rekening van partijen en zijn bankrekeningen over een periode van zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum indien verzoekschrift te overleggen.
2.24.
Partijen hebben de rechtbank onvoldoende geïnformeerd om tot een eindbeslissing te komen. Partijen dienen de rechtbank nader te informeren over:
-de peildatum die in acht moet worden genomen voor de waarde van de in de afrekening te betrekken activa;
- de vraag of de hierboven genoemde activa dienen te worden verdeeld dan wel of de waarde dient te worden verrekend, waarbij in het laatste geval dient te worden aangegeven tot wiens vermogen het goed behoort;
- de waarde van de woning te Turkije;
- de waarde van de drie percelen grond van de vrouw in Turkije;
- de waarde van de inboedel van de woning te Turkije;
- de waarde van de inboedel van de woning te [plaats] ;
- de waarde van de Turkse verzekeringspolis per peildatum en over de mogelijkheden welke er bestaan om tot een verdeling/verrekening/afkoop/splitsing van de polis te komen.
2.25.
Indien partijen niet gezamenlijk tot een vaststelling van de waarden kunnen komen van de woning te Turkije, de drie percelen grond en de inboedel van de woning te Turkije, dan dienen partijen daartoe te Turkije een beëdigd makelaar in onroerend goed te benoemen, welke tevens de inboedel van de woning te Turkije kan waarderen.
Indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk een makelaar de opdracht tot waardebepaling te verstrekken, dan dient ieder voor zich een makelaar te benoemen. Beide makelaars dienen vervolgens samen een derde makelaar aan te wijzen welke de waarde voor partijen bindend zal gaan vaststellen.
2.26.
Partijen dienen de rechtbank over het bovenstaande bij akte nader te informeren, deze opdracht geldt voor partijen als een bevel in de zin van artikel 22 Wetboek van Rechtsvordering. Indien partijen niet dan wel onvolledig gehoor geven aan dit bevel dan kan de rechtbank daar de conclusies aan verbinden welke de rechtbank juist acht.
2.27.
Partijen krijgen zes weken, derhalve tot 5 mei 2023, de gelegenheid om hun akte ter griffie in te dienen. De vrouw dient in haar akte aan te geven of en zo ja per welke datum zij de woning te Turkije voor de door de makelaar vastgestelde waarde kan overnemen. Zij dient tevens aan te geven op welke wijze en wanneer de eigendomsoverdracht dient plaats te vinden.
De man dient bij zijn akte te overleggen bankafschriften van de gezamenlijke rekening van partijen en zijn bankrekeningen, beide over een periode van zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum indien verzoekschrift, zijnde 20 juni 2022.
2.28.
Nadat partijen hun akte hebben ingediend kunnen partijen binnen vier weken, derhalve uiterlijk op 2 juni 2023, een antwoordakte nemen. Indien partijen daarna een zitting wensen dan dienen zij de rechtbank bij hun antwoordakte de verhinderdata op te geven over de maanden augustus t/m oktober 2023.
2.29.
Indien partijen uitstel wensen van voornoemde termijnen dan kunnen zij daartoe een gelijkluidend verzoek bij de rechtbank indienen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen;
3.2.
houdt het verzoek over de afwikkeling van het regime van verwervingsdeelneming naar Turks recht aan tot
PRO FORMA 9 juni 2023met bevel ex. artikel 22 Rv. aan beide partijen om de rechtbank te informeren als overwogen onder punt 2.24 t/m 2.29, dit met inachtneming van de aldaar genoemde termijnen en gegeven opdrachten;
3.3.
bepaalt dat indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk een makelaar de opdracht tot waardebepaling van de woning te Turkije, de drie percelen grond en de inboedel van de woning te Turkije te verstrekken, ieder voor zich een makelaar dient te benoemen, beide makelaars dienen vervolgens samen een derde makelaar aan te wijzen welke de waarden voor partijen bindend zal gaan vaststellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 24 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.