ECLI:NL:RBNHO:2023:2605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/3224
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context met betrekking tot eigen bijdrage zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door drs. N. Veninga, en verweerder, het Centraal Administratie Kantoor, vertegenwoordigd door N. Haaring. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om geen restitutie te verlenen voor de eigen bijdrage over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat eiseres niet redelijkerwijs kon afleiden dat zij gedurende deze periode geen eigen bijdrage verschuldigd zou zijn.

De rechtbank heeft in haar beoordeling het vertrouwensbeginsel in acht genomen. Eiseres stelde dat uit een eerdere beschikking van 7 augustus 2020 zou blijken dat zij geen eigen bijdrage hoefde te betalen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat deze zinsnede in de context van de gehele correspondentie niet voldoende was om een gerechtvaardigd vertrouwen te wekken. Eiseres had zelf verzocht om herberekening van de eigen bijdrage, en de rechtbank concludeerde dat de eerdere uitlatingen van verweerder niet als toezegging konden worden opgevat.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres geen schade of nadeel heeft ondervonden door de uitlatingen van verweerder, wat betekent dat het dispositievereiste niet is voldaan. De uitspraak van de rechtbank houdt in dat eiseres geen recht heeft op restitutie van de eigen bijdrage en dat zij het griffierecht niet terugkrijgt. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. N. Veninga),
en

Centraal Administratie Kantoor, Afdeling Bezwaar en Beroep, verweerder

(gemachtigde: N. Haaring).

Inleiding

Met het primaire besluit van 8 februari 2021 heeft verweerder beslist dat er geen restitutie volgt van de eerder berekende en betaalde eigen bijdrage over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming besluit

1.1.
Eiseres verblijft in een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij is hiervoor op grond van artikel 3.3.1.1. van het Besluit langdurige zorg (Blz) een eigen bijdrage verschuldigd.
1.2.
Op 26 februari 2020 heeft eiseres verweerder verzocht haar eigen bijdrage met terugwerkende kracht te herberekenen, omdat zij vanaf oktober 2015 samen met haar tweelingzus in een éénpersoonsappartement in de zorginstelling verblijft.
1.3.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar gegevens met terugwerkende kracht zijn aangepast, dat hierbij de wettelijke termijn van 36 maanden is aangehouden, dat door de aanpassing de eigen bijdrage is veranderd en dat eiseres binnenkort brieven (beschikkingen) krijgt met daarin de aangepaste eigen bijdrage per maand. Daarna volgt nog een correctiefactuur, aldus de brief.
1.4.
Bij afzonderlijke beschikkingen van 7 augustus 2020 heeft verweerder de eigen bijdrage over 2017, 2018, 2019 en 2020 gecorrigeerd.
1.5.
Bij begeleidende beschikking van 7 augustus 2020 heeft verweerder aangegeven dat minder termijnen dan 36 maanden in rekening worden gebracht. Vervolgens heeft verweerder het volgende geschreven:.

De persoonsgegevens van mevrouw zijn niet goed/niet op tijd verwerkt. Daarom besluiten wij de eigen bijdrage van 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2019 niet in rekening te brengen’.
Verder heeft verweerder nogmaals aangekondigd dat eiseres binnenkort een factuur ontvangt waarop zij kan zien over welke maanden zij nog een eigen bijdrage moet betalen.
1.6.
Op 21 augustus 2020 heeft verweerder de meermaals aangekondigde factuur gestuurd. Hierop staat de eigen bijdrage van eiseres vermeld en de correctie van de eigen bijdrage die eerder in rekening is gebracht. De uitkomst van de factuur is slechts een correctie ten bedrage van € 2,28.
1.7.
Op 11 september 2020 heeft eiseres verweerder verzocht, conform voorgaande cursieve zin in de begeleidende beschikking van 7 augustus 2020, de eigen bijdrage over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2019 te restitueren. Volgens eiseres gaat het om een totaalbedrag van € 12.587,77.
1.8.
Verweerder heeft bij brief van 26 oktober 2020 als volgt gereageerd.
In onze brief van 7 augustus 2020 hebben wij u geïnformeerd dat wij de eigen bijdrage over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2019 niet corrigeren. Wij brengen het verschil tussen de nieuwe eigen bijdrage en de oude eigen bijdrage niet in rekening, omdat dit voor eiseres een nadeel zou zijn. Over bovengenoemde periode blijft de oude eigen bijdrage dus leidend.
1.9.
Bij brief van 16 november 2020 heeft eiseres aangegeven het niet eens te zijn met de inhoud van de brief van 26 oktober 2020. Volgens eiseres staat in de begeleidende beschikking van 7 augustus 2020 letterlijk vermeld dat de eigen bijdrage van 1 januari 2018 tot en met 1 juli 2019 niet in rekening wordt gebracht. Dit betekent dat verweerder dat bedrag moet terugbetalen.
1.10.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, dat na bezwaar is gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien de eerder berekende en betaalde eigen bijdrage over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019 te restitueren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens haar volgt uit de beschikking van 7 augustus 2020 dat zij geen eigen bijdrage hoeft te betalen over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2020. Verweerder moet dit bedrag dan ook aan haar terugbetalen en kan er niet mee volstaan door te zeggen dat sprake is van een administratieve vergissing.
5. Voor de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel volgt de rechtbank het stappenplan dat daarvoor in de rechtspraak is ontwikkeld. [1] Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat er uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs een toezegging kon en mocht afleiden (stap 1). Verder is vereist dat die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (stap 2). In het kader van stap 3 zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
6.1.
Eiseres kan worden toegegeven dat de geheel geïsoleerde letterlijke lezing van de zinsnede in de beschikking van 7 augustus 2020 als een uitlating kan worden opgevat dat de reeds betaalde eigen bijdrage over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019 niet in rekening zou worden gebracht.
Echter, in de context van het geheel van brieven, beschikkingen en de factuur is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres dit in de gegeven omstandigheden uit de enkele op zich wel aan verweerder toe te rekenen zinsnede niet redelijkerwijs kon en mocht afleiden zoals hiervoor onder 5 bedoeld. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
Eiseres heeft verweerder zelf verzocht de reeds betaalde eigen bijdrage opnieuw te berekenen. Verweerder heeft dit vervolgens gedaan. Uit de herberekeningsbeschikkingen van 7 augustus 2020 volgt dat eiseres over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2019 “gewoon” een eigen bijdrage was verschuldigd. Dit zou de verwachtingen van eiseres over de zin in de begeleidende beschikking van 7 augustus 2020 al moeten temperen, nu die daarmee onverenigbaar is. Uit die begeleidende beschikking van 7 augustus 2020 volgt dat verweerder minder termijnen dan 36 maanden terug in rekening brengt. Hieruit valt op te maken dat de zin betrekking heeft op de herziene eigen bijdrage. Die kan namelijk tot maximaal 36 maanden terug in rekening worden gebracht. Verweerder heeft eiseres hier eerder over geïnformeerd bij brief van 18 juni 2020. Dan volgt de zin die voor verwarring heeft gezorgd ‘
Daarom besluiten wij de eigen bijdrage van 1 januari 2018 tot en met 30 juli 2019 niet in rekening te brengen’.Verweerder heeft echter in de begeleidende beschikking van 7 augustus 2020 ook aangekondigd dat eiseres binnenkort een factuur ontvangt waarop zij kan zien over welke maanden zij nog een eigen bijdrage
moet betalen(cursivering rechtbank). Eiseres had die factuur ook kunnen afwachten alvorens ervan uit te gaan dat zij de eigen bijdrage over 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019 niet hoefde te betalen. Op 21 augustus 2020 komt de aangekondigde factuur. Hierop staat vermeld over welke maanden teveel eigen bijdrage is betaald en over welke maanden te weinig. De periode 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2019 is niet in de factuur opgenomen. Ook staat niet vermeld dat aan eiseres een bedrag van € 12.587,77 wordt overgemaakt. Op dit moment had het voor eiseres opnieuw duidelijk moeten zijn dat de afwijkende zin als ‘te mooi om waar te zijn’ moet worden begrepen en dat daar dus iets anders mee moet zijn bedoeld.
6.2.
Daarbij had eiseres voorts in aanmerking moeten nemen dat er naast genoemde zin geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat over de - in het licht van de gevraagde herberekening - geheel willekeurige periode van ruim anderhalf jaar, afgezet tegen de rest van de betrokken periode en de hiervoor niet in geschil zijnde vaststellingen plotsklaps in het geheel geen eigen bijdrage verschuldigd zou zijn. Wettelijk gezien kan dat ook niet, zoals volgt uit artikel 3.3.1.1. Blz.
6.3.
Indien het vorenstaande al anders zou zijn, en aangenomen moet worden dat van een aan verweerder toe te rekenen uitlating sprake is die gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel om andere redenen niet. Zoals ter zitting is bevestigd heeft eiseres in de periode tussen 7 augustus 2020 en de factuur van 21 augustus 2020, dan wel de uitlegbrief van 26 oktober 2020, door de uitlating geen handelingen verricht of nagelaten als gevolg waarvan zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Aan dit zogeheten dispositievereiste is dus niet voldaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor vergoeding van proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351).