ECLI:NL:RBNHO:2023:2604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/6416
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van terugvorderingsbedrag in het kader van de Ziektewet en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 24 maart 2023, wordt de hoogte van een terugvorderingsbedrag van eiseres beoordeeld. Eiseres, die een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet, heeft een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat een terugvordering van € 963,99 heeft vastgesteld. Dit bedrag is het resultaat van een eerdere foutieve netto uitbetaling aan eiseres, die het gevolg was van een onterechte betaling door het UWV. Eiseres betwist de hoogte van het terugvorderingsbedrag en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat het UWV de terugvordering correct heeft vastgesteld, ondanks de eerdere miscommunicatie met eiseres. De rechtbank legt uit dat de eerdere ervaringen van eiseres met het UWV geen reden zijn om haar in het gelijk te stellen. De rechtbank concludeert dat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door het UWV die eiseres het vertrouwen konden geven dat het terugvorderingsbedrag onjuist was. Eiseres krijgt geen gelijk en haar verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. de Bie),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

(gemachtigde: L. Ritsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de hoogte van het nog openstaande terugvorderingsbedrag van eiseres correct heeft vastgesteld.
Met het primaire besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder dit bedrag per 1 juni 2021 vastgesteld op € 963,99.
Met het bestreden besluit van 19 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming besluit

1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft over de periode 28 september 2020 tot en met 8 november 2020 een bedrag van € 698,13 van eiseres teruggevorderd, omdat zij over die periode een ZW-uitkering heeft ontvangen van 100% in plaats van 70%. Bij besluit van 13 januari 2021 heeft verweerder beslist dat de terugvordering van € 698,13 komt te vervallen. Verweerder heeft dit bedrag vervolgens per abuis netto aan eiseres uitbetaald. Het gaat om een bedrag van € 469,55 (€ 458,60 + € 10,95 wettelijke rente). Verweerder zou dit bedrag bruto van eiseres terug moeten vorderen, maar heeft dit netto gedaan omdat de terugvordering is ontstaan door een fout van verweerder. Gelet hierop heeft verweerder een bedrag van € 239,53 in mindering gebracht op het bruto terugvorderingsbedrag. Hierdoor blijft een terugvordering van € 458,60 over (terugvordering 2). Samen met een openstaande vordering uit 2015 (WW, terugvordering 1) van € 506,20 bedraagt de totale vordering volgens verweerder € 964,80. Omdat verweerder het totale openstaande vorderingsbedrag eerder heeft vastgesteld op € 963,99, heeft verweerder dit bedrag aangehouden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het terugvorderingsbedrag terecht heeft vastgesteld op € 963,99. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Kort samengevat stelt eiseres dat de oorzaak van de vordering onduidelijk is en dat de hoogte van terugvordering 2 onjuist is. In dat kader heeft eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Ter zitting heeft eiseres haar grond over de aanmaningskosten ingetrokken.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De oorzaak van de vordering
4. Terugvordering 2 is het gevolg van de per abuis en dus onverschuldigde betaling aan eiseres van destijds een nettobedrag van € 458,60. Haar is blijkens de betaalspecificatie van 14 januari 2021 het nettobedrag van € 458,60 overgemaakt, plus € 10,95 aan wettelijke rente. Er was evenwel geen betaling aan eiseres benodigd omdat het een vervallen terugvordering betrof, zoals blijkt uit het besluit van 13 januari 2021. Omdat verweerder de onterechte betaling buiten de schuld van eiseres om acht, is besloten om niet het brutobedrag (dat is inclusief de inmiddels door verweerder afgedragen belastingen) van eiseres terug te vorderen, maar het nettobedrag. Verweerder heeft daarom een bedrag van € 239,53 in mindering gebracht op het bruto terugvorderingsbedrag van € 698,13. Dit is eiseres bij brief van 10 februari 2021 door [naam] medegedeeld. Aan de aan eiseres op 25 augustus 2021 toegezonden betaalspecificatie (processtuk B8) is op pagina 3 ook terug te zien dat op 11 februari 2021 (de dag na de mededeling van [naam] ) het bedrag van € 239,53 van het brutobedrag van € 698,13 is afgeboekt.
Beroep het vertrouwensbeginsel
5. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat haar door [naam] op 18 mei 2021 is bevestigd dat nogmaals een bedrag van € 239,53 op de vordering in mindering zou worden gebracht. Die opdracht is op 10 maart 2021 aan de afdeling Invorderen gegeven, aldus eiseres.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet.
Het in de telefoonnotitie van 18 mei 2021 (pagina 41 van de KCC contacthistorie, gevoegd bij het verweerschrift) gegeven antwoord van [naam] heeft namelijk betrekking op de hiervoor onder 5. omschreven correctie. Uit de omstandigheid dat op 10 maart 2021 (de rechtbank begrijpt: 10 februari 2021, zie processtuk B45 afboekingsopdracht) aan de afdeling Invorderen - naar eiseres stelt - nogmaals opdracht is gegeven het bedrag af te boeken, kan dat ook niet volgen. Deze afboekingsopdracht heeft evenzeer betrekking op de onder 5. omschreven correctie. De afboekingsopdracht is in de tijd bovendien gelegen vóór het telefooncontact van 18 mei 2021, en kan ook reeds daarom daaruit niet zijn voortgevloeid.
Ook overigens volgt uit de contactgegevens van verweerder met eiseres niet dat concrete, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan eiseres de conclusie kon verbinden dat tweemaal een bedrag van € 239,53 in mindering zou worden gebracht op het terug te betalen brutobedrag van € 698,13. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan dus niet slagen.
6. Ter zitting is gebleken dat tijdens het telefoongesprek op 18 mei 2021 wellicht sprake is geweest van miscommunicatie. [naam] heeft aangegeven dat op het bruto terugvorderingsbedrag van € 698,13 een afboeking heeft plaatsgevonden van € 239,53, terwijl eiseres er vanuit is gegaan dat dat bedrag zou worden afgeboekt van € 458,60. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 6. is daarvan geen sprake geweest.
7. Tot slot heeft eiseres ter zitting aangegeven dat zij weinig vertrouwen heeft in verweerder en dat zij twijfelt aan de berekening die tot het terugvorderingsbedrag heeft geleid. Zij heeft in het verleden vervelende ervaringen met verweerder gehad, is van het kastje naar de muur gestuurd en verweerder heeft eerder fouten gemaakt. De rechtbank heeft hier begrip voor, maar in dit geval blijkt uit de stukken dat verweerder de hoogte van het terugvorderingsbedrag juist heeft vastgesteld. De eerdere ervaringen kunnen geen reden zijn eiseres nu in het gelijk te stellen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.