In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep dat is ingesteld door de gemachtigde van betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie. De officier van justitie had op 30 september 2022 een proceskostenvergoeding toegewezen voor twaalf samenhangende zaken, waaronder de onderhavige zaak. De gemachtigde van betrokkene betwistte de samenhang van de zaken en stelde dat de officier van justitie de proceskosten onjuist had vastgesteld. De zitting vond plaats op 24 januari 2023, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van betrokkene niet. De vertegenwoordiger handhaafde het standpunt dat de zaken terecht als samenhangend waren aangemerkt, omdat er sprake was van identieke pro forma beroepen zonder inhoudelijke gronden.
De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie terecht had geoordeeld dat de zaken als samenhangend konden worden beschouwd op basis van artikel 3 lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De gemachtigde had onvoldoende onderbouwd dat er geen sprake was van samenhang, en de kantonrechter concludeerde dat de werkzaamheden van de gemachtigde in de verschillende zaken nagenoeg identiek waren, waardoor de behandeling van meerdere zaken geen extra inspanning vergde. Daarom werd het beroep tegen de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 110,00 bedraagt. De griffier en de kantonrechter hebben de uitspraak ondertekend.