ECLI:NL:RBNHO:2023:2566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
10238831 \ WM VERZ 22-1205
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding na vernietiging beschikking in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en daartegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om proceskosten af. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter, die de zaak op 24 januari 2023 heeft behandeld. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de officier van justitie de beschikking had ingetrokken, maar dat er geen bewijs was dat betrokkene op de hoogte was gesteld van deze intrekking voordat het beroep werd ingesteld.

De kantonrechter overwoog dat uit het dossier niet was gebleken of en wanneer betrokkene in kennis was gesteld van de vernietiging van de beschikking. De enkele vermelding van de intrekking in het zaakoverzicht was niet voldoende. De kantonrechter oordeelde dat het beroep terecht was ingesteld, omdat er geen informatie beschikbaar was over een besluit van de officier van justitie. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, en de beslissing van de officier van justitie werd vernietigd.

De kantonrechter bepaalde dat de officier van justitie de proceskosten van betrokkene moest vergoeden tot een bedrag van € 1.075,50, en dat dit bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zou worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en kan binnen 6 weken worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10238831 \ WM VERZ 22-1205
CJIB-nummer : 247064152
Uitspraakdatum : 3 februari 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : A.A.R. Belkhir, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskosten afgewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 januari 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskosten afgewezen omdat de opsporingsinstantie de beschikking heeft ingetrokken. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de verzochte toekenning van deze proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.
Gemachtigde van betrokkene voert in het beroepschrift aan dat betrokkene administratief beroep heeft ingesteld waarna de officier van justitie bij brief van 16 februari 2022 te kennen heeft gegeven dat de beschikking is ingetrokken en het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Betrokkene is het met de officier van justitie eens dat derhalve is bewerkstelligd, hetgeen de betrokkene met het beroep beoogde te verkrijgen, te weten vernietiging van deze beschikking en zodoende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het administratief beroep. De gemachtigde is echter van mening dat, nu de inleidende beschikking is ingetrokken, een verzoek om proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
De gemachtigde van betrokkene stelt ter zitting dat er in de brief 16 februari 2022 van de officier van justitie geen datum van intrekking is vermeld en dat er geenszins is bewezen dat de boete inderdaad zou zijn ingetrokken voordat het beroep is ingesteld. Daarnaast stelt de gemachtigde dat betrokkene geen bericht van het CJIB heeft ontvangen omtrent de vernietiging van de beschikking. De gemachtigde is van mening dat, nu betrokkene pas in kennis is gesteld dat de inleidende beschikking is ingetrokken nadat beroep is ingesteld, het verzoek om proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
De kantonrechter overweegt dat uit de stukken in het dossier niet is komen vast te staan of en wanneer betrokkene in kennis is gesteld van de vernietiging van de beschikking. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie hier ook geen verdere informatie over kunnen verschaffen. Op grond van artikel 3:40 Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt. De enkele vermelding van de intrekking in het zaakoverzicht is niet voldoende. Nu er door de gemachtigde van betrokkene beroep is ingesteld voordat er iets bekend was over een door de officier van justitie genomen besluit, is er naar het oordeel van de kantonrechter terecht beroep ingesteld en had de officier van justitie een proceskostenvergoeding moeten toekennen. Het beroep is dan ook gegrond, zodat de beslissing van de officier van justitie van 16 februari 2022 met betrekking tot de proceskostenvergoeding in onderhavige zaak zal worden vernietigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. De gemachtigde van betrokkene heeft beroep ingesteld in acht zaken, welke door de kantonrechter in de procedure bij de officier van justitie alsmede in de procedure bij de kantonrechter als samenhangende zaken worden beschouwd. Onderhavige zaak is immers gelijktijdig met de zaken met kenmerk 10238851 WM VERZ 22-1206, 10238854 WM VERZ 22-1207, 10238863 WM VERZ 22-1208, 10238874 WM VERZ 22-1209, 10238880 WM VERZ 22-1210, 10238885 WM VERZ 22-1211, 10238894 WM VERZ 22-1212 behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Deze zaken worden op grond artikel 3 lid 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht daarom beschouwd als één zaak. Dat betekent dat de wegingsfactor voor samenhangende zaken wordt toegepast, in dit geval 1,5.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen de kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.075,50 voor deze genoemde zaken samen.
Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 447,75 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, wegingsfactor 1,5, waarde per punt € 597,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 627,75 (2 punten voor het beroepschrift en de zitting, wegingsfactor 0,25, wegingsfactor 1,5, waarde per punt € 837,00). Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past de kantonrechter wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 16 februari 2022 in deze zaak gegrond en vernietigt die beslissing voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.075,50 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het voornoemd bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: