ECLI:NL:RBNHO:2023:2525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
15.143835.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht door muziekleraar met minderjarige meisjes en seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een muziekleraar, die beschuldigd werd van ontucht met drie minderjarige meisjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 2011 tot 2017, herhaaldelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan hem toevertrouwde leerlingen. De verklaringen van de slachtoffers zijn door de rechtbank als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod met de slachtoffers en een verbod op het lesgeven aan minderjarigen. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de impact op de slachtoffers en de schending van hun lichamelijke integriteit. De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van de slachtoffers en hun ouders ernstig geschaad, wat leidt tot grote maatschappelijke verontwaardiging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/143835-22 en 15/019311-23 (gev. ttz)
Uitspraakdatum: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 maart 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] (Frankrijk),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/143835-22 (hierna ook: zaak A.)
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2011 tot en met 12 december 2012 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
2.
hij -als muziekleraar- op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 december 2011 tot en met 12 december 2017 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] ), immers heeft hij (telkens):
- ( over de kleding) de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] betast, en/of
- de hand van die [slachtoffer 1] op zijn, verdachtes (stijve) penis gelegd;
3.
hij - als muziekleraar - op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2014 tot en met 14 december 2017 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] ),
immers heeft hij (telkens);
- onder en/of boven de kleding de schaamlippen, althans de vagina van die [slachtoffer 2] betast, en/of
- onder en/of boven de kleding de borsten van die [slachtoffer 2] betast, en/of
- die [slachtoffer 2] in haar nek gekust;
In de zaak met parketnummer 15/019311-23 (hierna ook: zaak B.)
hij -als muziekleraar- op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 30 september 2013 (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op 05 juni 1999, immers heeft hij (telkens) zijn, verdachtes hand op het (naakte) dijbeen van die [slachtoffer 3] geplaatst, in de richting van de lies van die [slachtoffer 3] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle in zaken A. en B. ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) betrouwbaar zijn, nu deze consistent, gedetailleerd en authentiek zijn. Er is voldoende steunbewijs en de verklaringen van de aangeefsters kunnen over en weer worden gebruikt als zogenoemd schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de in zaak A. onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen bevatten onder meer tegenstrijdigheden over de periode waarin een en ander zou hebben plaatsgevonden. Ook bevatten de verklaringen weinig concrete details. Daarbij komt dat niet kan worden vastgesteld wanneer het onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden waardoor niet kan worden bewezen of aangeefster toen onder de twaalf jaar oud was. Verder heeft de raadsman in dit verband naar voren gebracht dat het onder feit 1 ten laste gelegde binnendringen met de vinger in de vagina van [slachtoffer 1] feitelijk niet kan hebben plaatsgevonden en welhaast onmogelijk onopgemerkt had kunnen blijven.
Ten aanzien van zaak A. onder 3 heeft de raadsman aangevoerd dat ook de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt. [slachtoffer 2] kan namelijk zijn beïnvloed door andere verhalen en voorts verschilt de inhoud van het informatief gesprek met de inhoud van haar aangifte twee jaar later. Daarnaast kan onvoldoende worden vastgesteld wanneer de gedragingen zouden hebben plaatsgevonden waardoor niet duidelijk is of die binnen de ten laste gelegde periode vallen. Ook ontbreekt steunbewijs.
Ten aanzien van zaak B. heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verklaringen van [slachtoffer 3] pas zijn afgelegd nadat de zaak tegen de verdachte uitgebreid in de media bekend is geworden. Deze verklaringen zijn dan ook minder betrouwbaar en kunnen niet als bewijs worden gebruikt. Daarnaast kan ‘in de richting van de lies’ niet worden bewezen, nu [slachtoffer 3] daar zelf niets over heeft verklaard. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de gedragingen zoals in zaak. B. ten laste zijn gelegd geen ontucht betreffen, nu het meetikken van een ritme met een hand op een been of een kneepje in het been niet in strijd is met de sociaal-ethische norm en een seksuele component bovendien ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A. en zaak B. ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De rechtbank wijst er voorts op dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betrouwbaar. Zij hebben consistent verklaard over hetgeen hen is overkomen. Daarbij hebben de aangeefsters, gezien de specifieke details die door hen zijn genoemd over de handelingen die bij hen zijn verricht, de gevoelens die dat bij hen losmaakte, de gedachten die dat bij hen opriep en waarom ze er niets over hebben durven zeggen op het moment dat het gebeurde en in de jaren daarna, op authentieke wijze verslag gedaan van hetgeen zij in de betreffende ten laste gelegde periode in hun contacten met de verdachte als hun muziekleraar hebben ervaren. Daarbij hebben zij voldoende concreet gemaakt hoe de handelingen waarover ze verklaren hebben plaatsgevonden en waarom het onopgemerkt is gebleven door anderen. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters te twijfelen. Dat er hier en daar kleine verschillen zijn in de verklaringen over de pleegperiode of de pleegdatum maakt niet dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Ook ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beïnvloed zijn door berichtgeving in de media en daardoor onbetrouwbaar zouden zijn.
Handelwijze van de verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte herhaaldelijk heeft gehandeld volgens een vaste werkwijze.
De verdachte heeft in ieder geval in de periode van 13 december 2011 tot en met 14 december 2017 muziekles gegeven aan minderjarigen, waaronder pianoles aan de aangeefsters. Deze lessen hebben plaatsgevonden bij de verdachte thuis in Beverwijk. Tijdens de lessen zaten de aangeefsters achter de piano en ging de verdachte naast de aangeefsters zitten. De verdachte legde zijn hand op het (blote) bovenbeen van de aangeefsters waarna hij met zijn hand richting de schaamstreek van de aangeefsters ging. Bij twee van de aangeefsters heeft hij over de vagina gewreven en zijn hand in hun onderbroek gedaan waarbij hij bij één van de aangeefsters ook tussen de schaamlippen is geweest en bij de ander één van zijn vingers in de vagina heeft gebracht. Deze aangeefsters hebben beide verklaard dat zij hun hand tussen hun eigen benen legde en hun benen stijf tegen elkaar hielden om te voorkomen dat de verdachte bij hun schaamstreek kon komen met zijn hand.
Ook uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat zij in dezelfde periode als de periode zoals opgenomen in de ten laste gelegde feiten muziekles van de verdachte hebben gehad bij hem thuis. Zij hebben, net als de aangeefsters, verklaard dat de verdachte tijdens de lessen zijn hand op hun been legde en hij met zijn hand richting hun lies ging. Verder hebben zij ook verklaard dat de verdachte over hun kleding over hun vagina heeft gewreven.
Verklaringen aangeefsters en schakelbewijs
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefsters niet voldoende worden ondersteund door de verklaringen van anderen om tot een bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd te komen. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verklaringen niet op zichzelf staan, maar op specifieke en voor het bewijs relevante onderdelen elkaar over en weer ondersteunen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de pianolessen bij hem thuis meermaals heeft betast en eenmalig zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. Tijdens de eerste pianoles had [slachtoffer 1] een rokje aan. De verdachte heeft toen zijn hand op het been van [slachtoffer 1] gelegd waarna hij langzaam met zijn hand richting haar vagina ging. Hierop heeft hij haar onderbroek opzij geschoven en heeft hij zijn pink in haar vagina gebracht. Hierna heeft [slachtoffer 1] nooit meer een rokje gedragen naar de pianolessen, want zij was bang dat het weer zou gebeuren. Vanaf de volgende lessen heeft de verdachte weer zijn hand tussen haar benen gedaan en ging hij richting haar vagina, maar dan met haar broek en onderbroek ertussen. Dit is meerdere jaren doorgegaan waarbij de verdachte ook haar vagina en schaamstreek heeft betast. Als zij met één hand moest spelen dan deed zij haar andere hand tussen haar benen zodat de verdachte er niet bij kon. Ook hield zij haar benen stijf tegen elkaar, maar wrong de verdachte zich er toch tussen. Tijdens één van de lessen had de verdachte een erectie en heeft hij de hand van [slachtoffer 1] op zijn erectie gelegd.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte haar meermaals heeft betast en dat dat plaatsvond tijdens pianolessen bij de verdachte thuis. De verdachte legde zijn hand op haar been en later ook tussen haar benen. Hij ging dan met zijn hand richting haar schaamstreek en streelde haar vagina. De verdachte heeft ook een keer zijn vinger tussen de schaamlippen van [slachtoffer 2] gedaan. Verder heeft de verdachte de borsten van [slachtoffer 2] onder en boven haar kleding betast. Hij ging dan via de bovenkant van de beha van [slachtoffer 2] in haar beha en streelde haar tepels of ging met zijn hand over haar beha heen. Op een gegeven moment deed [slachtoffer 2] geen jurkjes meer aan naar de pianoles, maar trok zij een broek aan, deed zij haar T-shirt in haar broek en nog een extra shirt er overheen. De verdachte gaf [slachtoffer 2] ook wel eens een kus in haar nek waarbij hij dan haar haar opzij deed.
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de verdachte tijdens een pianoles bij hem thuis zijn hand op haar blote dijbeen heeft gelegd en deze richting haar lies heeft gebracht.
Conclusie
De rechtbank gaat uit van schakelbewijs ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten op grond van de verklaringen afgelegd door de aangeefsters en de genoemde getuigen. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van al deze feiten op essentiële punten belangrijke overeenkomsten en kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi wordt verwezen naar de reeds hiervoor weergegeven en door aangeefsters en getuigen geschetste gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte. De rechtbank zal daarom de verklaringen van de aangeefsters bij het bewijs van de feiten tot uitgangspunt nemen en over en weer gebruiken als steunbewijs van de bewezenverklaarde feiten.
Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat een volwassen muziekleraar die zijn hand plaatst op het naakte dijbeen in de richting van de lies, van een minderjarige zeer jonge leerling, wel degelijk in strijd handelt met de sociaal-ethische norm, en dat ook dit derhalve als ontucht is te kwalificeren.
Bewezenverklaarde periode
Voor wat betreft de bewezenverklaarde periode heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters als uitgangspunt genomen. In die gevallen waarin uit de verklaringen van de aangeefsters geen specifieke periode is te herleiden waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank uitgegaan van de ten laste gelegde periode. De rechtbank merkt daarbij op dat voor zover deze bewezenverklaarde periode ruimer zou zijn dan de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden dit geen gevolgen heeft voor de weging van de ernst van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
In de zaak met parketnummer 15/143835-22 (zaak A.)
1.
hij in de periode van 13 december 2011 tot en met 12 december 2012 in Beverwijk met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht;
2.
hij - als muziekleraar - op tijdstippen in de periode van 13 december 2011 tot en met 12 december 2017 in Beverwijk ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), immers heeft hij:
- over de kleding de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] betast, en
- de hand van die [slachtoffer 1] op zijn, verdachtes (stijve) penis gelegd;
3.
hij - als muziekleraar - op tijdstippen in de periode van 15 december 2014 tot en met 14 december 2017 in Beverwijk ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ), immers heeft hij;
- onder en boven de kleding de schaamlippen, althans de vagina van die [slachtoffer 2] betast, en
- onder en boven de kleding de borsten van die [slachtoffer 2] betast, en
- die [slachtoffer 2] in haar nek gekust;
In de zaak met parketnummer 15/019311-23 (zaak B.)
hij - als muziekleraar - op één tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013
in Beverwijkontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] (geboren op 5 juni 1999) immers heeft hij zijn hand op het naakte dijbeen van die [slachtoffer 3] geplaatst, in de richting van de lies van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank heeft opgemerkt dat de pleegplaats ten aanzien van het ten laste gelegde feit in zaak B. ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke misslag, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de pleegplaats Beverwijk betreft waardoor zij deze pleegplaats dan ook heeft toegevoegd aan de bewezenverklaring. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A. (parketnummer 15/143835-22) onder 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
In zaak A. (parketnummer 15/143835-22) onder 2 en 3 telkens
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
In zaak B. (parketnummer 15/019311-23)
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een contact- en locatieverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een verbod om betaalde of onbetaalde werkzaamheden te verrichten waarbij minderjarigen zijn betrokken. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hiertoe is naar voren gebracht dat de zaak veel media-aandacht heeft gekregen waardoor niet alleen de verdachte, maar ook zijn partner hieronder heeft geleden. De partner van de verdachte heeft een periode niet kunnen werken en ook de verdachte heeft wegens zijn voorarrest niet kunnen werken. Daarnaast heeft de verdachte er voor moeten kiezen niet langer muziekles te geven, terwijl dit zijn lust en zijn leven is. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ten behoeve van speciale preventie niet meer noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande is verzocht slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor zover die de duur van het voorarrest niet overtreft, en een eventuele aanvullende straf in de vorm van een taakstraf. Wat betreft de door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarden kan de verdachte zich vinden in een contact- en locatieverbod met de slachtoffers. Het verbod om betaalde of onbetaalde werkzaamheden te verrichten waarbij minderjarigen zijn betrokken, zou minder ruim moeten worden geformuleerd om een te grote beperking van de vrijheden van de verdachte te voorkomen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als muziekleraar gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van drie minderjarige meisjes, waaronder het binnendringen met zijn vinger in de vagina bij één van de slachtoffers. Bij twee slachtoffers vond het misbruik geregeld en jarenlang plaats. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de vaak nog zeer jonge slachtoffers, die aan het begin van hun puberteit stonden danwel in de puberteit zaten en van wie het lichaam nog volop in ontwikkeling was. De verdachte die vele malen ouder was dan de slachtoffers heeft zich hier geen enkele rekenschap van gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, in een cruciale levensfase in zeer sterke mate doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte heeft met zijn handelen keer op keer het door de slachtoffers en hun ouders in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad. Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte sterk aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd van 22 september 2022 van [getuige 3] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hieruit blijkt onder meer dat de reclassering aan de hand van de beschikbare informatie niet kan adviseren of er interventies en/of toezicht nodig zijn. Ook is het niet mogelijk de recidiverisico’s in te schatten. Er worden dan ook geen mogelijkheden gezien voor een reclasseringstoezicht en een plan van aanpak in deze fase van het strafproces. Wel wordt geadviseerd een locatie- en contactverbod met de slachtoffers op te leggen en een verbod op het werken als muziekleraar met minderjarigen op te leggen.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard, omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal wel bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een locatie- en contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een verbod om les te geven aan minderjarigen noodzakelijk. Dergelijke verboden zullen als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Omdat er, gelet op de aard en duur van de bewezenverklaarde feiten, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de in zaak A. onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 2.000,- aan toekomstige materiële schade en € 7.000,- euro aan immateriële schade. Verder is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot de toekomstige materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat die schade moet worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de toekomstige materiële schade moet worden afgewezen, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Hij verzoekt daarnaast de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 3.000,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde toekomstige materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten - seksueel binnendringen bij een minderjarige onder de 12 jaar en ontucht plegen met een minderjarige - en gezien de toelichting van de benadeelde partij over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden, staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: seksueel binnendringen bij een minderjarige onder de 12 jaar en ontucht plegen met een minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.217,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A. onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 2.217,50 aan materiële schade, waarvan € 2.000,- aan toekomstige schade en € 217,50 aan zorgkosten, en € 5.000,- euro aan immateriële schade. Verder is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade tot een bedrag van € 217,50 en de gevorderde immateriële schade moet worden toegewezen. Met betrekking tot de toekomstige materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in die schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu die schade onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde toekomstige materiële schade van € 2.000,- moet worden afgewezen, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Hij verzoekt daarnaast de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 2.000,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 217,50 rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A. onder 3 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal in de vordering met betrekking tot de toekomstige materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit - ontucht plegen met een minderjarige - en gezien de toelichting van de benadeelde partij over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden, staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 3.217,50 moet worden toegewezen, bestaande uit € 217,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht plegen met een minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,- en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 500,-.
Oordeel van de rechtbank
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit - ontucht plegen met een minderjarige - staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal in het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B. bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht plegen met een minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/143835-22 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 15/019311-23 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes maanden) nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te Beverwijk, en met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] te Beverwijk;
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aanwezig zal zijn op de [adres 2] en de [adres 3] ;
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd geen les mag geven aan minderjarigen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.217,50, bestaande uit € 217,50 als vergoeding voor de materiële schade en € 3.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.217,50, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2023.