ECLI:NL:RBNHO:2023:2507

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
15.161318.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrachtwagen en vrijspraak op basis van artikel 6 Wegenverkeerswet

Op 10 december 2020 vond op de N307 te Zwaag een dodelijk verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen, achterop een stilstaande Volkswagen Polo reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op een eerder moment had kunnen en moeten zien dat de Volkswagen stilstond of zeer langzaam reed. De onoplettendheid van de verdachte werd echter niet als aanmerkelijk verwijtbaar beschouwd, waardoor hij werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel gevaar op de weg had veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, en legde een taakstraf van 80 uren op. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak vond plaats op 9 maart 2023 na een openbare terechtzitting op 23 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.161318.21
Uitspraakdatum: 9 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, N 307, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, -terwijl al enige tijd waarneembaar was, dat een personenauto voor hem snelheid minderde en gevaren knipperlichten voerde- zijn snelheid niet of in onvoldoende mate aan de wegsituatie aan te passen en met hoge snelheid in botsing of aanrijding te komen met die voor hem uiterst rechts (bijna) tot stilstand gekomen personenauto , waardoor de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, N 307, -terwijl al enige tijd waarneembaar was, dat een personenauto voor hem snelheid minderde en gevaren knipperlichten voerde- zijn snelheid niet of in onvoldoende mate aan de wegsituatie heeft aangepast en met hoge snelheid in botsing of aanrijding is gekomen met die voor hem uiterst rechts (bijna) tot stilstand gekomen personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 december 2020 om 09:10 uur heeft op de Westfrisiaweg N307 te Zwaag een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een vrachtwagen, die werd bestuurd door de verdachte, tegen de achterzijde van een Volkswagen Polo is gereden. [slachtoffer], de bestuurder van de Volkswagen, is op 11 december 2020 aan zijn verwondingen overleden.
Het onderzoek naar het ongeval heeft uitgewezen dat kort voor het ongeval de waterpomplagers van de Volkswagen stuk waren gegaan, waardoor de motor is afgeslagen. De bestuurder van de Volkswagen heeft zijn voertuig vervolgens - enkele meters voorbij een pechhaven – naar de rechterzijde van de weg gestuurd. Uit de tachograaf van de vrachtwagen blijkt dat de vrachtwagen op het moment van het ongeval de cruise control had ingeschakeld en reed met een snelheid van tussen de 80 en 81 kilometer per uur. De vrachtwagen is met vrijwel onverminderde vaart semi-frontaal tegen de achterzijde van de Volkswagen aangereden, waardoor deze tegen de geleiderail is aangedrukt en zwaar gedeformeerd haaks op de rijbaan is blijven staan.
De verdachte heeft verklaard dat tussen hem en de Volkswagen nog een andere auto reed, en dat hij zijn aandacht vooral had gevestigd op de auto direct voor hem. Op het moment dat de auto voor hem de Volkswagen plotseling inhaalde, realiseerde de verdachte zich dat de Volkswagen aanzienlijk langzamer reed dan het overige verkeer. Op dat moment was hij de Volkswagen al te dicht genaderd om nog een noodstop te kunnen maken, waarbij hij ook rekening hield met het feit dat hij in een geladen vrachtwagen reed en het risico dat de vrachtwagen zou gaan scharen. De verdachte heeft vervolgens gekeken of de linkerrijstrook vrij was om uit te wijken. Omdat de linkerrijstrook niet vrij bleek te zijn, heeft de verdachte zijn cruise-control uitgeschakeld en is hij zo links mogelijk op de rechterrijbaan gaan rijden in de hoop dat hij rakelings langs de Volkswagen zou rijden. Vervolgens is hij met de rechter voorzijde van zijn vrachtwagen tegen de linker achterzijde van de Volkswagen aangereden.
Getuige [getuige 1] reed kort voor het ongeval als bijrijder in een personenauto achter de vrachtwagen van de verdachte. [getuige 1] schat dat op het moment dat haar was opgevallen dat de Volkswagen langzaam reed, de afstand tussen de vrachtwagen en de Volkswagen 200 tot 300 meter was. Getuige [getuige 2] – bestuurder van een vrachtwagen die achter de auto van getuige [getuige 1] reed – verklaart dat hij, toen hij in een flauwe bocht tussen de vrachtwagen van de verdachte door kon kijken, heeft gezien dat de auto voor de vrachtwagen erg langzaam reed. Getuige [getuige 3] reed in zijn personenauto op de meest rechter rijstrook toen hij zag dat hij een grijze auto naderde. Hij reed toen 100 kilometer per uur en zag dat de afstand tussen hem en de grijze auto snel afnam. Hij heeft vervolgens richting aangegeven om de auto links in te halen. Toen hij de auto bijna naderde zag hij dat de bestuurder de gevarenlichten had ingeschakeld. Getuige [getuige 3] haalde het voertuig toeterend in. Hij reed toen met een lagere snelheid dan de eerder genoemde honderd kilometer per uur en was het voertuig heel snel voorbij.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de motor van de Volkswagen waarin [slachtoffer] reed plotseling is afgeslagen, waardoor de auto aanzienlijk snelheid heeft verloren of zelfs geheel is stilgevallen op de rechterrijstrook. De verdachte heeft dit pas op een zeer laat moment gezien. De afstand tussen de vrachtwagen van de verdachte en de Volkswagen was toen zo klein, dat de verdachte niet meer (veilig) kon remmen en achterop de Volkswagen is gereden. De rechtbank stelt ook vast dat de Volkswagen op een ongebruikelijke plaats langzaam reed dan wel stil stond, te weten op de rechterrijbaan van de N307, net na een pechhaven, terwijl de toegestane snelheid voor personenauto’s daar 100 kilometer per uur bedroeg. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte gelet op deze feiten en omstandigheden schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd artikel. Daarnaast kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een moment van onachtzaamheid bij de verdachte is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, waarbij sprake dient te zijn van schuld in de zin van verwijtbaar zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag.
Moment van onoplettendheid
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid kan worden verweten en dat hij dus moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, is dat hij, zoals hiervoor is vastgesteld, te laat heeft opgemerkt dat de Volkswagen stilstond dan wel zeer langzaam reed. Op basis van de getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dit op een eerder moment had kunnen en moeten zien en dus concludeert de rechtbank dat er bij de verdachte sprake moet zijn geweest van een moment van onoplettendheid. Gelet op de onverwachte plaats waar de Volkswagen langzaam reed dan wel stil stond, en het feit dat zich in het dossier verder geen aanknopingspunten bevinden waaruit nog ander onveilig rijgedrag van de verdachte zou blijken, is de onoplettendheid van de verdachte onvoldoende om te spreken van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de WVW. De verdachte heeft immers onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer op de weg voor hem en hij is vervolgens tegen een langzaam rijdende of (bijna) stilstaande auto gebotst. Verdachte had eerder kunnen en moeten zien dat de Volkswagen langzaam reed. De weg ter plaatse was overzichtelijk en verdachte zat in de vrachtwagencabine hoger ten opzichte van de voertuigen die voor hem reden. Verdachte had daar dan ook op kunnen en moeten anticiperen door zijn snelheid aan te passen en zijn vrachtwagen tijdig tot stilstand te brengen, althans de Volkswagen te ontwijken. Daaruit volgt dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en dat het verkeer op de weg door zijn gedrag is gehinderd. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 december 2020 te Zwaag als bestuurder van een vrachtauto, daarmee rijdende op de N 307, - terwijl waarneembaar was dat een personenauto voor hem snelheid minderde - zijn snelheid niet aan de wegsituatie heeft aangepast en in aanrijding is gekomen met die voor hem rechts (bijna) tot stilstand gekomen personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de grote gevolgen die het ongeval heeft gehad voor het persoonlijke leven van de verdachte. De verdachte is niet meer dezelfde persoon als vóór het ongeval. Dit heeft ertoe geleid dat zijn relatie is beëindigd. Ook heeft de verdachte zijn baan als vrachtwagenchauffeur opgezegd, omdat hij te veel last had herbelevingen.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen, omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor het uitvoeren van zijn huidige baan.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waarbij hij met de door hem bestuurde vrachtwagen achterop de auto van een medeweggebruiker is gereden, ten gevolge waarvan de bestuurder van deze auto, [slachtoffer], is komen te overlijden.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding of onoplettendheid, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. Gevolgen, die in zulke gevallen niet gewild of bedoeld zijn, maar wel kunnen intreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken zich zeer bewust te zijn van de enorme gevolgen van het verkeersongeval. Hij heeft aangegeven dat hij zich verantwoordelijk voelt voor het ongeval, nu hij degene is geweest die de auto van het slachtoffer heeft aangereden en dat hij enorm meeleeft met de nabestaanden. Het ongeval heeft veel impact gehad op zijn persoonlijke situatie. Zo heeft de verdachte besloten om te stoppen met zijn werk, omdat hij tijdens zijn werk last kreeg van paniekaanvallen en herbelevingen.
Tot slot heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte voor zijn baan de beschikking moet hebben over zijn rijbewijs.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 5, 177 van de Wegenverkeerswet 1994

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 80 (zegge: tachtig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (zegge: veertig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Altena,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2023