ECLI:NL:RBNHO:2023:2505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
15.198860.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging verkrachting en bewezenverklaring poging aanranding met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en poging tot aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot verkrachting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op seksueel binnendringen. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De feiten vonden plaats op 5 augustus 2022 in Beverwijk, waar de verdachte het slachtoffer bij de keel vastpakte, haar mond en neus dichthield en haar in de bosjes trok. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, gezien in samenhang met het toegepaste geweld, als een begin van uitvoering van de poging tot aanranding konden worden beschouwd.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.934,35 aan schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.198860.22 + 23.003002.18 (vord tul) + 15.800053.17 (vord tul)(P)
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, Smeet 1, 1551 NG Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2022 te Beverwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] onverhoeds en/of met kracht bij de keel/nek vast gepakt en/of die [slachtoffer] naar/richting de grond geduwd en/of naar de struiken getrokken en/of gesleurd en/of
- (vervolgens) bovenop die [slachtoffer] gelegen en/of gezeten en/of zijn, verdachtes, hand voor/tegen de neus en/of mond van die [slachtoffer] gehouden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] geen lucht kreeg en/of niet om hulp kon roepen en/of
- (vervolgens) geprobeerd om de broek van die [slachtoffer] uit te trekken door met kracht aan de (knopen van de) die broek te trekken en/of te rukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] bij de keel/nek vast gepakt en/of die [slachtoffer] naar/richting de grond geduwd en/of getrokken en/of;
- die [slachtoffer] meermaals in/naar de struiken getrokken en/of gesleurd en/of;
- zijn, verdachtes, handen voor/tegen de neus en/of mond van die [slachtoffer] gehouden, zodat zij niet kon ademen en/of
- aan de (knopen van de) broek van die [slachtoffer] getrokken en/of gesjord;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte niet zijn opzet kan worden afgeleid hetgeen dient te leiden tot een integrale vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte verklaard kan worden door een, na gebruik van verdovende middelen opgekomen, herbeleving van een traumatische gebeurtenis in het verleden. Daarbij worstelde de verdachte met zijn zus, nadat zij een wapen van hem had afgepakt waarmee hij zijn vader wilde doden. In de visie van de verdediging kan dit scenario niet worden uitgesloten. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw aldus dat zij heeft beoogd te betogen dat ook op deze grond het opzet van de verdachte in geen van de varianten van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard en dat ook dit dient te leiden tot een integrale vrijspraak.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te stellen dat de gedragingen van de verdachte, zoals ten laste gelegd, waren gericht op seksueel binnendringen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
De gedragingen van de verdachteDe bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de betreffende dag bij het bankje op het Zeesterpad in Beverwijk was en daar iemand heeft gesproken. Hij vroeg daar volgens hem aan een vrouw om een sigaret. Hij heeft daarnaast verklaard dat het best zou kunnen dat hij de ten laste gelegde handelingen bij het slachtoffer heeft verricht. Hij is volgens eigen verklaring achter het slachtoffer gaan staan. In zijn beleving heeft hij zijn zus vastgepakt en op de grond gegooid. Uit de aangifte volgt dat de verdachte het slachtoffer tot twee keer toe actief heeft benaderd toen zij in het park op een bankje zat. Bij de tweede keer is de verdachte achter haar gaan staan en heeft hij haar onverhoeds bij de keel gegrepen, haar mond en neus dichtgehouden, heeft hij haar heen en weer gesjord tussen de bosjes en heeft hij haar vervolgens met haar buik op de grond gedrukt waarbij hij met zijn hand ter hoogte van haar kruis aan de knopen van haar broek heeft gesjord.
Deze feitelijke gang van zaken, zoals blijkend uit de inhoud van de bewijsmiddelen, is door de verdediging niet betwist.
Poging en uiterlijke verschijningsvorm
Ter terechtzitting heeft debat plaatsgevonden over het opzet van de verdachte naar aanleiding van de maatstaf van de uiterlijke verschijningsvorm. De rechtbank overweegt dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, deze maatstaf vooral betrekking heeft op de vraag of met het handelen van de verdachte de pogingsfase is ingetreden. Een poging tot een misdrijf is slechts dan strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (artikel 45 Sr). Van een dergelijk begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf is volgens vaste rechtspraak sprake indien de bewezen verklaarde feitelijke handelingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de hiervoor weergegeven gedragingen van de verdachte, bezien in de samenhang van het toegepaste geweld en het ontuchtige karakter van enkele handelingen, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden beschouwd als een begin van uitvoering van het subsidiair bewezen verklaarde, te weten poging tot aanranding.
Opzet
Bij deze stand van zaken is de vraag aan de orde of zich in dit begin van uitvoering het voornemen van de verdachte om een seksueel delict te plegen heeft geopenbaard.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte, gelet op het geschetste alternatieve scenario dat de verdachte een herbeleving ervoer en in die herbeleving met zijn zus aan het worstelen was, geen opzet had op een zodanig delict.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan van het ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis slechts sprake zijn als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in dit geval niet voordoet.
De rechtbank hecht geen geloof aan de alternatieve verklaring van de verdachte voor zijn gedrag. Allereerst is van belang dat de verdachte pas later met het alternatieve scenario is gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte het feit namelijk nog ontkend en heeft hij op geen enkele wijze melding gemaakt van het gebruik van DMT. Pas later, op 17 augustus 2022, heeft de verdachte ten overstaan van de raadkamer verklaard DMT te hebben gebruikt en nog veel later, op 31 oktober 2022, heeft de verdachte het alternatieve scenario voor het eerst geschetst, waarbij hij heeft verklaard één keer DMT te hebben genomen toen hij op het bankje in het park zat. Ter terechtzitting heeft de verdachte zijn verklaring nog verder aangevuld en verklaard dat hij al eerder op de dag, bij de vriend die hem de DMT had gegeven al iets ervan had gebruikt en daarna op het bankje in het park nog een keer.
Daarnaast kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte in de dagen voorafgaand aan de pleegdatum al verward gedrag vertoonde. De verdachte heeft echter verklaard dat hij pas op de pleegdatum in de war is geraakt na het gebruik van DMT in combinatie met GHB.
Uit de aangifte volgt dat de verdachte het slachtoffer tot twee keer toe heeft benaderd, waarbij hij ook een gesprek met haar heeft gevoerd en haar vervolgens gedurende enige tijd heen en weer heeft getrokken de bosjes in, voordat hij haar tegen de grond bracht. Hierbij heeft hij haar bij de keel gepakt en zijn handen over haar neus en mond gehouden. Deze handelingen hebben enige tijd geduurd. Deze gedragingen duiden op een zekere gerichtheid op het slachtoffer die niet kan worden verklaard door de herbeleving die de verdachte zou zijn overkomen.
Gelet op het voorgaande roept de alternatieve verklaring van de verdachte te veel vragen op om hem te kunnen volgen in die verklaring en biedt het te weinig aanknopingspunten voor de conclusie dat het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak.
In samenhang beschouwd leidt dit tot de conclusie dat de alternatieve lezing van de verdachte niet aannemelijk is en dat sprake is geweest van opzet op een te plegen zedendelict.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 augustus 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] bij de keel vast gepakt en die [slachtoffer] naar de grond geduwd en
- die [slachtoffer] meermaals in de struiken getrokken en
- zijn handen tegen de neus en mond van die [slachtoffer] gehouden, zodat zij niet kon ademen en
- aan de knopen van de broek van die [slachtoffer] getrokken en gesjord,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de raadsvrouw beoogd heeft te betogen dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend en dat hij niet strafbaar is, wordt dit verworpen met verwijzing naar hetgeen hiervoor in de bewijsoverwegingen ten aanzien van het opzet is overwogen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om, naast de algemene voorwaarde, aan het voorwaardelijk strafdeel de door GGZ Fivoor Haarlem geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, alsmede het door de benadeelde partij verzochte contact- en gebiedsverbod en te bevelen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een eventueel aan de verdachte op te leggen straf op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van die straf rekening moet worden gehouden met de berouwvolle houding van de verdachte die heel erg begaan is met het slachtoffer en met zijn bereidheid om haar schade te betalen. De raadsvrouw verzoekt een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen waardoor de verdachte aansluitend aan zijn detentie in mei kan worden opgenomen in de kliniek te Rotterdam.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Midden op de dag heeft hij het slachtoffer in een park onverhoeds vastgepakt bij de keel, heeft hij haar mond en neus dichtgehouden en heeft hij haar de bosjes in getrokken. In de bosjes heeft hij het slachtoffer tegen de grond geduwd en heeft hij, terwijl zij op haar buik lag, onder haar buik naar haar kruis gegrepen en gesjord aan de knoopsluiting van haar broek. Zij heeft het grijpen naar haar kruis en het trekken aan de knopen van haar broek als een poging tot verkrachting ervaren. Doordat het slachtoffer zich hevig heeft verzet, is het bij een poging gebleven. Door zo te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en een voor haar intimiderende situatie geschapen die zij als zeer beangstigend heeft ervaren. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daar nog lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. In dit geval is daar ook sprake van. Uit de stukken die bij de vordering benadeelde partij zijn ingediend en uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de impact van het gebeuren op het slachtoffer groot is. Het slachtoffer heeft zich laten opnemen in een kliniek en wacht op EMDR behandeling, hetgeen is te wijten aan het door de verdachte gepleegde misdrijf. Het slachtoffer verblijft bij haar ouders en heeft intensief contact met een psycholoog en met de GGZ.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 2 februari 2023 blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke delicten. Wel blijkt uit het strafblad dat de verdachte vele malen eerder voor vermogensdelicten onder meer onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen en de ISD-maatregel is veroordeeld. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit liep de verdachte in twee proeftijden van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport van 31 januari 2023 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem waarin als conclusie en advies onder meer het volgende is opgenomen:
Betrokkene kent een traumatisch verleden wat, getriggerd door drugs, reden lijkt te zijn geweest voor het gedrag dat tot onderhavig feit leidde. Betrokkene is momenteel dakloos, maar herstelde het contact met zijn zus en maakt met haar plannen om naar familie in Engeland te gaan. Dit wil hij pas gaan doen als hij al zijn zaken heeft afgerond in Nederland en dan met name huidige strafzaak.Betrokkene ziet in dat hij het nu echt “verkloot” heeft en dat hij een slachtoffer heeft gemaakt wat nooit had mogen gebeuren. Zijn drugsgebruik en onvermogen om adequaat met stress en emoties om te gaan is reden voor zijn gedrag. Betrokkene werd vanuit de ISD-maatregel al eens klinisch opgenomen, maar dit leidde niet tot het gewenste resultaat. Een EMDR training is op dit moment nog gaande in JC Zaanstad.Een klinisch traject wordt al jaren als noodzakelijk gezien door de reclassering, dus in het kader van onderhavige opdracht hebben wij contact opgenomen met het IFZ die inmiddels een indicatiestelling hebben afgegeven. Betrokkene werd aangenomen bij de Forensische Verslavingskliniek Rotterdam, waar hij momenteel op de wachtlijst staat. GGZ Reclassering Fivoor vindt dat de opties in een ambulant kader zijn uitgeput. Zo mogelijk worden bij de afdoening van deze zaak ook alle lopende proeftijden ten uitvoer gelegd en starten we nog eenmaal een fors en intensief plan van aanpak op.Een klinisch traject is onzes inziens het enige plan dat als zinvol en passend kan worden beschouwd.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en meewerken aan middelencontrole.
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is gemiddeld-hoog, indien betrokkene niet behandeld wordt cq. terugvalt in middelengebruik.
De rechtbank heeft ook gekeken naar een e-mailbericht van [reclasseringswerker] voornoemd aan de officier van justitie, gedateerd 15 februari j.l., waarin als aanvulling op de rapportage is opgenomen dat de FVK Rotterdam een plek beschikbaar heeft voor de verdachte op 9 mei 2023 en dat een andere optie 23 september 2023 zou kunnen zijn.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij achter een klinische opname staat. Als hij vrijkomt kan hij terecht bij zijn zus die vanuit Engeland in Hoek van Holland is komen wonen.
De strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 5 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarde, de door GGZ Fivoor Haarlem geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.
De rechtbank zal niet het door de benadeelde partij gewenste gebiedsverbod voor de gemeente Heemskerk en Beverwijk opleggen, omdat dit kan leiden tot praktische problemen in de uitvoerbaarheid daarvan, nu de minderjarige dochter van de verdachte woonachtig is in Beverwijk. In plaats daarvan zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde opleggen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn eis om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen, nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.934,35 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Haar advocaat, mr. A.M. Wolf, heeft de vordering toegelicht.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten daggeld opname kliniek van 20 oktober tot 25 november 2022: € 576,-
  • kosten verloren gegane kleding: € 108,35.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.250,- gevorderd voor de geleden immateriële schade, wegens de verslechtering van haar geestelijke toestand in de vorm van paniekaanvallen. Dit heeft volgens haar advocaat uiteindelijk geleid tot een opname in een crisiskliniek.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat haar cliënt bereid is alle schade te vergoeden. Zij betwist de vordering niet.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering en uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande sprake van aantasting in de persoon als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met immateriële schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
Vordering tot tenuitvoerlegging 23.003002.18
Bij arrest van 21 september 2020 in de zaak met parketnummer 23.003002.18 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verdachte voor gekwalificeerde diefstallen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 oktober 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden ten uitvoer gelegd.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd.
8.2
Vordering tot tenuitvoerlegging 15.800053.17
Bij vonnis van 24 april 2017 in de zaak met parketnummer 15.800053.17 heeft de politierechter in het arrondissement Noord-Holland de verdachte voor diefstal en gekwalificeerde diefstal onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 24 mei 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 mei 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden ten uitvoer gelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte haar heeft meegedeeld dat hij de voorwaardelijke straf al heeft uitgezeten.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel justitiële documentatie blijkt niet dat hij de voorwaardelijke straf al heeft uitgezeten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op een nader te bepalen adres, afhankelijk van de locatie waar betrokkene klinisch wordt opgenomen en daarna gaat verblijven. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in FVK Rotterdam of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze – direct noch indirect – contact zal zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer].
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 1934,35 (negentienhonderd vierendertig euro en vijfendertig cent), bestaande uit € 684,35 als vergoeding voor de materiële en € 1.250,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1934,35 (negentienhonderd vierendertig euro en vijfendertig cent), en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 29 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23.003002.18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
5 maanden, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 21 september 2020.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.800053.17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
35 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Noord-Holland d.d. 24 april 2017.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2023.
Mr. N.M.L. Rogmans en de griffier G.A.M. Delis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.