In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2022 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 4492,1 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en thans gedetineerd in P.I. Utrecht, werd aangeklaagd door de officier van justitie, mr. W.M. van der Most. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 februari 2023 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende processen-verbaal van bevindingen, en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met het verbod in artikel 2 onder A van de Opiumwet. De verdachte is strafbaar verklaard, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij een first offender is. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, en de rechtbank heeft deze eis overgenomen, met inachtneming van de oriëntatiepunten voor strafoplegging. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen gelden aan de verdachte moeten worden teruggegeven, omdat er geen verband was tussen deze gelden en het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.