ECLI:NL:RBNHO:2023:2465

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
15.297391.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2022 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 4492,1 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en thans gedetineerd in P.I. Utrecht, werd aangeklaagd door de officier van justitie, mr. W.M. van der Most. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 februari 2023 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende processen-verbaal van bevindingen, en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met het verbod in artikel 2 onder A van de Opiumwet. De verdachte is strafbaar verklaard, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij een first offender is. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, en de rechtbank heeft deze eis overgenomen, met inachtneming van de oriëntatiepunten voor strafoplegging. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen gelden aan de verdachte moeten worden teruggegeven, omdat er geen verband was tussen deze gelden en het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.297391.22 (P)
Uitspraakdatum: 9 maart 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 16 november 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4492,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zij bewezen acht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 23 februari 2023 afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] (dossierpagina’s 19 tot en met 21);
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2022, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [naam 3], [naam 4] en [naam 5] (dossierpagina’s 54 tot en met 57);
- het proces-verbaal van 16 november 2022 ter correctie van het totaal nettogewicht van de aangetroffen stof, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [naam 5] en [naam 4] (dossierpagina 63);
- een schriftelijke bescheid van 17 november 2022, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, Sv, zijnde een rapport NFiDENT, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), opgesteld en ondertekend door NFI-deskundige forensische drugsanalyse
[naam 6] (dossierpagina 69).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 16 november 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat de verdachte first offender is en vanaf het begin eerlijk en open heeft verklaard. Daarnaast is steeds uitgegaan van een gewicht van ongeveer 4500, zoals ook in de tenlastelegging is opgenomen, reden waarom de raadsman heeft verzocht om hiermee rekening te houden bij de bepaling van de strafmaat.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 5 kilogram cocaïne. Deze cocaïne werd vervoerd in vijf zakken met daarop de opdruk “INCOLAC Milk Powder”. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank de indruk dat de verdachte zich inmiddels zeer bewust is van het laakbare van haar handelen..
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking. Deze dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van tussen de 4 en de 5 kilo, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank daarom uitgaan van de ondergrens van het oriëntatiepunt, en acht daarmee in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Op 16 november 2022 zijn onder de verdachte de volgende gelden in beslag genomen:
€ 640,
€ 5,
Ter terechtzitting is gebleken dat bovengenoemde gelden nog niet zijn teruggegeven aan de verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gelden kunnen worden teruggegeven aan de verdachte. De raadsman heeft eveneens verzocht om teruggave van de gelden.
De rechtbank is van oordeel dat de gelden dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen deze gelden en het bewezen verklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
€ 640,
€ 5,.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mrs. M. Visser en A. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2023.
Mr. De Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.