ECLI:NL:RBNHO:2023:2461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/15/337250 / KG ZA 23-95 en C/15/337248 / KG ZA 23-94
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen tot voeging en tussenkomst in kort geding procedures met betrekking tot luchthavencapaciteit en geluidsnormen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in kort geding procedures met betrekking tot de luchthavencapaciteit van Schiphol. De eiseressen, waaronder KLM Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. en andere luchtvaartmaatschappijen, hebben vorderingen ingediend tegen de Staat der Nederlanden en Royal Schiphol Group N.V. met betrekking tot de vaststelling van de environmental capacity voor het winterseizoen 2023-2024. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiseressen voldoende belang hebben bij hun vorderingen tot voeging en tussenkomst van verschillende partijen, waaronder de stichting Recht op Bescherming tegen Vlieghinder en diverse luchtvaartmaatschappijen. De voorzieningenrechter heeft partijen opgedragen om de processtukken aan de interveniënten te verstrekken en heeft de vorderingen tot voeging en tussenkomst toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van omwonenden en de noodzaak om deze belangen te waarborgen in de besluitvorming omtrent luchthavencapaciteit. De voorzieningenrechter heeft ook de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers / rolnummers: C/15/337250 / KG ZA 23-95 en C/15/337248 / KG ZA 23-94
Vonnis in de incidenten in kort geding van 14 maart 2023
in de zaak C/15/337250 / KG ZA 23-95 van
1. de naamloze vennootschap
KLM KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLM CITYHOPPER B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSAVIA AIRLINES,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
4. de naamloze vennootschap
MARTINAIR,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaten mrs. R.G.J. de Haan, P.J.F. Huizing, M. Keuper, D.H. Tilanus en A. Crespo van de Kooij te Amsterdam,
en

5 DELTA AIR LINES INC.,

gevestigd te Atlanta (GA), Verenigde Staten van Amerika,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaten mrs. H.J. van der Baan en B.M. Winters te Amsterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaat mr. J.S. Procee te 's-Gravenhage.
2. de naamloze vennootschap
ROYAL SCHIPHOL GROUP N.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaat mr. A.A. Kleinhout te Amsterdam,
in welke procedure hebben verzocht te worden toegelaten als gevoegde partij, dan wel als tussenkomende partij:
de stichting
STICHTING RECHT OP BESCHERMING TEGEN VLIEGHINDER,
gevestigd te Aalsmeer,
eiseres in het incident tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaten mrs. C. Samkalden en E. ten Vergert te Amsterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI AIRLINES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in het incident tot voeging,
advocaten mrs. V.R. Pool, R.L.S.M. Pessers en A. Etienne te Rotterdam, tezamen met mrs. B.J.H. Braeken en D.M.A. van den Berg te Amsterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORENDON DUTCH AIRLINES B.V.,
gevestigd te Lijnden,
eiseres in het incident tot voeging,
advocaat mr. G.J.H. de Vos
en
1. de vennootschap naar Engels recht
EASYJET AIRLINE COMPANY LTD
gevestigd te Bedfordshire, Verenigd Koninkrijk
2. de vennootschap naar Zwitsers recht
EASYJET SWITZERLAND S.A.
gevestigd te Geneve, Zwitserland
3. de vennootschap naar Engels recht
EASYJET UK LTD
gevestigd te London Luton Airport, Verenigd Koninkrijk
4. de vennootschap naar Oostenrijks recht
EASYJET EUROPE AIRLINE GMBH
gevestigd te Wenen, Oostenrijk,
eiseressen in het incident tot voeging,
advocaat mr. R. Elkerbout
Partijen zullen hierna KLM c.s., de Staat, RSG, RBV, TUI, Corendon en easyJet c.s. genoemd worden.
en in de zaak C/15/337248 / KG ZA 23-94 van
1. de rechtspersoon naar Canadees recht
INTERNATIONAL AIR TRANSPORT ASSOCIATION,
gevestigd te Montreal, Canada
2. de rechtspersoon naar Amerikaans recht (District of Colombia)
AIR TRANSPORT ASSOCIATION OF AMERICA,
gevestigd te Washington, Verenigde Staten
3. de rechtspersoon naar Canadees recht
AIR CANADA,
gevestigd te Quebec, Canada
4. de rechtspersoon naar het recht van Engeland en Wales British Airways Plc
BRITISH AIRWAYS,
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk
5. de rechtspersoon naar Spaans recht
VUELING AIRLINES S.A.,
gevestigd te Barcelona, Spanje
6. de rechtspersoon naar Amerikaans recht (State of Delaware)
UNITED AIRLINES INC,
gevestigd te Chicago, Verenigde Staten
7. de rechtspersoon naar Amerikaans recht (State of Delaware)
JETBLUE AIRWAYS CORPORATION,
gevestigd te New York, Verenigde Staten
8. de rechtspersoon naar Amerikaans recht (State of Delaware)
FEDERAL EXPRESS CORPORATION FEDEX,
gevestigd te Tennessee, Verenigde Staten
eisers in de hoofdzaak,
verweersters in het incident tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaten mrs. R.J. van Galen, P.D. Olden, B.F.L.M. Schim, A.V.H. Boitelle en S.J. Hellendall te Amsterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaat mr. J.S. Procee te 's-Gravenhage.
2. de naamloze vennootschap
ROYAL SCHIPHOL GROUP N.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaat mr. A.A. Kleinhout te Amsterdam,
in welke procedure hebben verzocht te worden toegelaten als gevoegde partij dan wel als tussenkomende partij:
de stichting
STICHTING RECHT OP BESCHERMING TEGEN VLIEGHINDER,
gevestigd te Aalsmeer,
eiseres in het incident tot voeging dan wel tussenkomst,
advocaten mrs. C. Samkalden en E. ten Vergert te Amsterdam,
en
de rechtspersoon naar Duits recht
DEUTSCHE LUFTHANSA AG
gevestigd te Keulen, Duitsland
eiseres in het incident tot voeging
advocaten mrs. A.J. van Galen en P.D. Olden
Partijen zullen hierna IATA en A4A c.s., de Staat, RSG, RBV en Lufthansa genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
In de hoofzaken
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8 van de zijde van KLM c.s.
  • de dagvaarding met producties IATA1 t/m IATA2
In het door TUI opgeworpen incident
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv jo. artikel 254 Rv van de zijde van TUI
  • het antwoord in incident tot voeging van de zijde van de Staat
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van de zijde van KLM c.s.
  • de conclusie van antwoord in incident tot voeging ex artikel 217 Rv van de zijde van RSG
  • de antwoordakte van de zijde van TUI
In het door RBV opgeworpen incident
  • de incidentele conclusie tot voeging dan wel tussenkomst ex artikel 217 Rv van de zijde van RBV
  • het antwoord in incident tot voeging dan wel tussenkomst van de zijde van de Staat
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging dan wel tussenkomst van de zijde van KLM c.s.
  • de conclusie van antwoord in incident tot voeging dan wel tussenkomst ex artikel 217 Rv van de zijde van RSG
  • de conclusie van antwoord in incident tot voeging of tussenkomst van de zijde van IATA en A4A c.s.
  • de conclusie van repliek in het incident tot voeging dan wel tussenkomst ex artikel 217 Rv van de zijde van RBV
  • de conclusie van dupliek in het incident tot voeging of tussenkomst van de zijde van IATA en A4A c.s.
  • de conclusie van dupliek in het incident tot voeging dan wel tussenkomst van de zijde van KLM c.s.
  • de e-mail van mr. Kleinhout namens RSG, waarin is vermeld dat RSG afziet van dupliek en zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter
  • de e-mail van mr. Procee namens de Staat, waarin is vermeld dat de Staat afziet van dupliek en zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter
In de door Corendon en easyJet c.s. opgeworpen incidenten
  • de incidentele conclusie tot voeging ex art. 217 Rv jo. art. 254 Rv van de zijde van Corendon
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv jo. artikel 254 Rv van de zijde van easyJet c.s.
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging door Corendon van de zijde van KLM c.s.
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging door easyJet van de zijde van KLM c.s.
  • de e-mail van mr. Boittelle namens IATA en A4A c.s., waarin is vermeld dat IATA en A4A c.s. geen verweer zullen voeren in de incidenten inzake Corendon en easyJet en zich refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter
  • de e-mail van mr. Procee namens de Staat, waarin is vermeld dat de Staat geen verweer voert tegen de voegingen van Corendon en easyJet en zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter
  • de e-mail van mr. Kleinhout namens RSG, waarin is vermeld dat RSG zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de luchtvaartmaatschappijen die zich hebben gemeld.
In het door Lufthansa opgeworpen incident
  • de incidentele conclusie tot voeging ex art. 217 Rv jo. 254 Rv van de zijde van Lufthansa
  • de e-mail van de griffier waarin is vermeld dat, behoudens tegenbericht uiterlijk op dinsdag 14 maart om 11.00 uur, de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat de partijen in de hoofdzaken zich ook in het door Lufthansa ingestelde incident refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter
  • de e-mail van mr. Kleinhout namens RSG, waarin is vermeld dat RSG geen verweer voert tegen de voeging van Lufthansa en zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter
  • de e-mail van mr. Procee namens de Staat, waarin staat dat de Staat zich zal refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent het verzoek tot voeging van Lufthansa
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging door Lufthansa van de zijde van KLM c.s.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis in de incidenten bepaald.

2.De vorderingen

in de hoofdzaak met nummer C/15/337250

2.1.
KLM c.s. vorderen bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. RSG te gebieden bij de vaststelling van de environmental capacity in haar CapDec voor winterseizoen 2023-2024 uit te gaan van het geldende maximum van 500.000 vtb's.
II. RSG te verbieden in haar CapDec voor winterseizoen 2023-2024 een, ten opzichte van het geldende maximum van 500.000 (waarvan 32.000 in de nacht), verlaagd aantal toegestane vtb's en/of te alloceren slots te declareren, middels een planningslimiet en/of operationele limiet of anderszins, al dan niet in verband met:
a. de Voorgenomen Regeling van de Minister dan wel een regeling die daar substantieel op lijkt, die naar verwachting binnenkort zal worden vastgesteld en waarmee de capaciteit van de Luchthaven met ingang van winterseizoen 2023-2024 naar verwachting zal worden beperkt tot 460.000 vtb's per gebruiksjaar, althans; of
b. een verzoek van de Minister om alvast rekening te houden met de onder a. hierboven bedoelde regeling, vooruitlopend op de inwerkingtreding daarvan; of
c. het door de Minister kenbaar gemaakte voornemen het aantal vtb' s op de Luchthaven met ingang van het winterseizoen 2023-2024 te (willen) beperken.
III. indien op het moment dat vonnis wordt gewezen in dit kort geding de Voorgenomen Regeling, althans een regeling die daar substantieel op lijkt, nog niet is vastgesteld, de Minister te verbieden:
a. de hiervoor in de aanhef onder (III) bedoelde regeling vast te stellen; en
b. een regeling vast te stellen op grond van artikel 8.23a Wet luchtvaart, die direct of indirect tot gevolg heeft, of waarmee wordt beoogd, dat de capaciteit van de Luchthaven (in de zin van het aantal toegestane vtb's en/of het aantal te alloceren slots) voor het komende gebruiksjaar (startend vanaf het winterseizoen 2023-2024) wordt beperkt; en
c. een regeling vast te stellen die direct of indirect tot gevolg heeft, of waarmee wordt beoogd, dat de capaciteit van de Luchthaven (in de zin van het aantal toegestane vtb's of het aantal te alloceren slots) voor het winterseizoen 2023-2024 wordt beperkt, zonder dat daartoe eerst de Balanced Approach procedure als bedoeld in de Geluidsverordening is gevolgd.
IV. indien op het moment dat vonnis wordt gewezen in dit kort geding de Voorgenomen Regeling, althans een regeling die daar substantieel op lijkt, reeds is vastgesteld, die regeling buiten werking te stellen althans niet van toepassing te verklaren althans de Minister te gebieden de Voorgenomen Regeling in te trekken althans niet te doen intreden.
V. de Minister te verbieden om, zonder dat daartoe eerst de Balanced Approach procedure als bedoeld in de Geluidsverordening is gevolgd:
a. ILT op te dragen of te verzoeken het Anticiperend Handhaven te stoppen dan wel te gaan handhaven op basis van de grenswaarden onder het LVB; en/of
b. andere handelingen te verrichten die direct of indirect tot gevolg hebben, of waarmee wordt beoogd, dat de capaciteit van de Luchthaven (in de zin van het aantal toegestane vtb's en/of het aantal te alloceren slots) voor het winterseizoen 2023-2024 wordt beperkt,
VI. subsidiair, voor het geval het gevorderde onder III. niet zou worden toegewezen: de Minister te verbieden de Voorgenomen Regeling althans een regeling die die daar substantieel op lijkt vast te stellen dan wel in werking te laten treden, indien en zolang de Omgevingsraad Schiphol niet bij advies heeft aangegeven dat het voorgenomen experiment een gunstig effect kan hebben op de hinderbeleving en dat advies expliciet is onderschreven door de individuele vertegenwoordigers die op grond van artikel 8.34 Wet luchtvaart zitting hebben in de Omgevingsraad Schiphol.
VII. althans, iedere andere voorziening te treffen die de Voorzieningenrechter geraden acht.
VIII. het gevorderde onder I., II., III., V. en VI. onder verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000.000 voor iedere dag of dagdeel dat gedaagde in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van EUR 100.000.000.
en gedaagden te veroordelen de kosten van dit geding inclusief de nakosten te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
in de hoofdzaak met nummer C/15/337248
2.2.
IATA en A4A c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de Staat verbiedt om:
a. de Experimenteerregeling vast te stellen, van kracht te doen worden en/of te (doen) handhaven door welke toezichthoudende of handhavende instantie dan ook; en
b. het anticiperend handhaven te (doen) beëindigen en aldus zonder daarbij toepassing te geven aan het NNHS de geluidsnormen uit het LVB 2008 te (doen) handhaven door welke toezichthoudende of handhavende instantie dan ook, zonder dat daaraan voorafgaand de Balanced Approach op correcte wijze is doorlopen; en
c. enige andere handeling te verrichten en/of enige regelgevende dan wel bestuurlijke maatregel vast te stellen, van kracht te doen zijn en/of te (doen) handhaven door welke toezichthoudende of handhavende instantie dan ook, die neerkomt op een exploitatiebeperking in de zin van de BAR en/of tot gevolg heeft dat het aantal toegestane vluchtbewegingen op luchthaven Schiphol zal worden beperkt in verhouding tot 500.000 vliegtuigbewegingen, waarvan 32.000 in de nacht, zonder dat daaraan voorafgaand de Balanced Approach op correcte wijze is doorlopen;
voor zover ten tijde van de uitspraak de Experimenteerregeling reeds moge zijn vastgesteld, gepubliceerd en/of van kracht moge zijn geworden, buiten werking te stellen en de Staat te gebieden deze binnen 24 uur na betekening van het vonnis in te trekken;
RSG verbiedt om bij enige in de toekomst te verrichten CapDec gevolg te geven aan enige onder A bedoelde handeling of maatregel vanwege de Staat, waaronder expliciet mede begrepen een verbod om enige CapDec te verrichten inhoudende dat de capaciteit op luchthaven Schiphol minder bedraagt dan 500.000 vliegtuigbewegingen, waarvan 32.000 in de nacht;
althans jegens de Staat en RSG zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden acht; en
de Staat en RSG veroordeelt in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen, althans vanaf een door de Voorzieningenrechter redelijk geachte termijn, na het te dezen wijzen vonnis, indien en voor zover de Staat en RSG deze kosten niet voordien hebben voldaan.
in het door RBV ingestelde incident
2.3.
RBV vordert in het incident – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter RBV toestaat zich te voegen dan wel tussen te komen in de kort geding procedures. RBV
verzoekt in dat verband tevens om op basis van een voorlopig oordeel van de
voorzieningenrechter in de gelegenheid te worden gesteld om voorafgaand aan de zitting op 21 maart 2023, kennis te nemen van de processtukken en daarmee van de vorderingen van de eisende partijen alsmede de onderbouwing daarvan.
in het door TUI ingestelde incident
2.4.
TUI vordert in het incident – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter TUI toestaat zich te voegen aan de zijde van KLM c.s., met veroordeling van de Staat en RSG hoofdelijk althans gezamenlijk althans ieder afzonderlijk in de kosten van het incident te vermeerderen met de wettelijke rente.
in het door Corendon ingestelde incident
2.5.
Corendon vordert in het incident – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter Corendon toestaat zich te voegen aan de zijde van KLM c.s., met veroordeling van de Staat en RSG in de kosten van het geding.
in het door easyJet c.s. ingestelde incident
2.6.
easyJet c.s. vordert in het incident – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter easyJet c.s. toestaat zich te voegen aan de zijde van KLM c.s., met veroordeling van de Staat en RSG hoofdelijk althans gezamenlijk althans ieder afzonderlijk te vermeerderen met de wettelijke rente.
in het door Lufthansa ingestelde incident
2.7.
Lufthansa vordert in het incident – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter Lufthansa toestaat zich te voegen aan de zijde van IATA en A4A c.s., met veroordeling van de Staat en RSG in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de meerkosten.

3.Het verweer

in het door RBV ingestelde incident

3.1.
KLM c.s. concluderen primair tot afwijzing van het verzoek van RBV. Subsidiair verzoeken zij de voorzieningenrechter te waarborgen dat ingeval RBV wordt toegelaten tot het geding haar bijdrage aan het partijdebat wordt beperkt tot de kwesties die voorliggen in de hoofdzaak. Op de verweren zal bij de beoordeling nader worden ingegaan.
3.2.
IATA en A4A c.s. concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering.
3.3.
De Staat en RSG refereren zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
in de door TUI, Corendon, easyJet c.s.en Lufthansa ingestelde incidenten
3.4.
KLM c.s. hebben geen bezwaren tegen de voeging van TUI, Corendon en easyJet c.s. aan hun zijde. TUI, Corendon en easyJet c.s. hebben in hun incidentele conclusie uiteengezet dat zij de stellingen en vorderingen van KLM c.s. volledig onderschrijven, waardoor er volgens hen geen risico is dat de voegingen het partijdebat in de hoofdzaak onnodig zullen compliceren. KLM c.s. concluderen dan ook tot toewijzing van de verzoeken van TUI, Corendon en easyJet c.s. om zich te mogen voegen in de hoofdzaak.
3.5.
KLM c.s. hebben ook geen bezwaar tegen de voeging van Lufthansa aan de zijde van IATA en A4A c.s. Omdat Lufthansa de stellingen en vorderingen van IATA en A4A c.s. volledig onderschrijft, is er geen risico dat de voeging van Lufthansa het partijdebat in de hoofdzaak onnodig zal compliceren.
3.6.
IATA en A4A c.s., de Staat en RSG refereren zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.

4.De beoordeling in de incidenten

4.1.
Een vordering tot voeging (in de zin van artikel 217 Rv) is toewijsbaar als de zich voegende partij een voldoende belang heeft. Voor het aannemen van een zodanig belang is
voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de interveniënt zich voegt.
4.2.
Bij een vordering tot tussenkomst geldt als uitgangspunt dat een partij kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wil instellen en daarmee voldoende belang heeft zich te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in het hoofdgeding kan ondervinden.
in het door RBV ingestelde incident
4.3.
KLM c.s. en IATA en A4A c.s. betogen dat RBV geen, althans onvoldoende, belang heeft bij deze kort geding procedures omdat de vorderingen van KLM c.s. en IATA en A4A c.s. in de hoofdzaak niet principieel in de weg staan aan mogelijke krimpscenario’s.
4.4.
Dit verweer slaagt niet. RBV is een stichting die opkomt voor de belangen van die omwonenden van Schiphol die in toenemende mate negatieve effecten van het vliegverkeer van en naar het vliegveld Schiphol stellen te ondervinden.
RBV heeft gesteld dat voor zover de uitspraak in de kort geding procedures invloed heeft op de capaciteit van het vliegverkeer rond Schiphol en de rechtspositie van omwonenden in het kader van al dan niet anticiperend handhaven, de omwonenden van Schiphol de feitelijke en juridische gevolgen daarvan zullen ondervinden. Dat is door de Staat en RSG onderkend en door eiseressen niet (gemotiveerd) betwist. Daarmee is het belang bij voeging dan wel tussenkomst van RBV gegeven.
Het betoog van IATA en A4A c.s. over het ontbreken van voldoende samenhang wordt evenmin gevolgd. De omstandigheid dat RBV in een bodemprocedure op een andere grondslag een andere vordering heeft ingesteld dan IATA en A4A c.s. in de onderhavige gedingen doet er immers niet aan af dat volstrekt duidelijk is dat RBV een beperking van het vliegverkeer wil, terwijl KLM c.s. en IATA en A4A c.s. op het (feitelijk) oude niveau door willen vliegen. De belangen die RBV vertegenwoordigt hangen daarmee voldoende samen met het onderwerp van de hoofdzaken. Of de door RBV (eventueel) in te stellen
vorderingvoldoende samenhang vertoont kan nog niet worden beoordeeld, al aangenomen dat die samenhang vereist zou zijn.
4.5.
KLM c.s. en IATA en A4A c.s. voeren verder aan dat de voeging of tussenkomst van RBV het partijdebat onnodig zal compliceren, hetgeen strijd met de eisen van de goede procesorde oplevert.
4.6.
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat een voeging of tussenkomst van RBV de behandeling van de hoofdzaken (in meer of mindere mate) zal compliceren. Dat evenwel staat aan toewijzing van de incidentele vordering in dit geval niet in de weg. Het gaat niet aan om het belang van een interveniënt waarvan buiten twijfel is dat het door de beslissing op de ingestelde vorderingen wordt geraakt - en dat is hier het geval - buiten de deur te houden op de enkele grond dat het debat door toelating van die interveniënt complexer zou worden. Het is aan de voorzieningenrechter en partijen samen om in een processuele setting als de onderhavige de procesorde te bewaken. Indien het behoorlijk meewegen van de bij de vorderingen betrokken belangen in het onderhavige geding ook met inachtneming van deze opdracht niet goed mogelijk is, zou dat een aanwijzing kunnen zijn dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. Ook dat moet dan op de zitting worden onderzocht.
4.7.
KLM c.s. en IATA en A4A c.s. zouden met hun beroep op strijd met de goede procesorde wellicht een punt hebben als RBV een heel andere
vorderingzou instellen, waardoor feitelijke kwesties in het debat worden betrokken die anders buiten beeld zouden kunnen blijven, maar dat is (op dit moment) niet het geval. Het verzoek van KLM c.s. om RBV op voorhand op te dragen haar bijdrage aan het partijdebat te beperken tot de kwesties die voorliggen in de hoofdzaak, zoals door KLM c.s. gevraagd, is dan ook prematuur.
4.8.
Van onredelijke vertraging van de kort gedingen is evenmin sprake, mede gelet op het gegeven dat de ingestelde vordering tot voeging of tussenkomst geen wijziging brengt in het voornemen van de voorzieningenrechter uiterlijk 7 april 2023 uitspraak te doen.
4.9.
KLM c.s. hebben ook nog aangevoerd dat de vordering van RBV een verkapte exhibitievordering is waarvoor de wettelijke regeling van artikel 217 Rv met betrekking tot voeging of tussenkomst niet is bedoeld.
4.10.
De voorzieningenrechter volgt KLM c.s. hierin niet. Dat toewijzing van de gevorderde tussenkomst of voeging tot gevolg heeft dat RBV inzage krijgt in de processtukken, is een gegeven, maar daarmee
strektde vordering in het incident nog niet tot exhibitie. Zou daarover anders worden geoordeeld dan zou het voor een eiser in kort geding profijtelijk worden om te proberen voeging of tussenkomst van een interveniënt te voorkomen door deze elementaire informatie omtrent de inzet van het geding te onthouden. Dat is ongewenst.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan de vereisten voor de gevorderde voeging dan wel tussenkomst is voldaan en de incidentele vordering van RBV dus zal worden toegewezen. Daarmee wordt RBV partij in de hoofdzaken. De voorzieningenrechter zal ten aanzien van RBV in de beslissing de nodige procesbeslissingen geven.
4.12.
KLM c.s. en IATA en A4A c.s. worden als de in het incident in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van RBV.
in de door TUI, Corendon, easyJet c.s. en Lufthansa ingestelde incidenten
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de incidentele vorderingen van TUI, Corendon, easyJet c.s. en Lufthansa moeten worden toegewezen, omdat de aangevoerde en niet weersproken gronden die vorderingen kunnen dragen. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van misbruik van recht.
4.14.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in de door TUI, Corendon, easyJet c.s. en Lufthansa ingestelde incidenten geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het door RBV opgeworpen incident
5.1.
staat RBV toe zich te voegen dan wel tussen te komen in de kort geding procedures met zaaknummers C/15/337250 / KG ZA 23-95 en C/15/337248 / KG ZA 23-94,
5.2.
veroordeelt KLM c.s. en IATA en A4A c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van RBV tot op heden begroot op € 598,- aan salaris advocaat,
in de overige incidenten
5.3.
staat TUI toe zich te voegen aan de zijde van KLM c.s. in de kort geding procedure met zaaknummer C/15/337250 / KG ZA 23-95,
5.4.
staat Corendon toe zich te voegen aan de zijde van KLM c.s. in de kort geding procedure met zaaknummer C/15/337250 / KG ZA 23-95,
5.5.
staat easyJet c.s. toe zich te voegen aan de zijde van KLM c.s. in de kort geding procedure met zaaknummer C/15/337250 / KG ZA 23-95,
5.6.
staat Lufthansa toe zich te voegen aan de zijde van IATA en A4A c.s. in de kort geding procedure met zaaknummer C/15/337248 / KG ZA 23-94,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaken
5.9.
draagt partijen op om de processtukken uiterlijk woensdag 15 maart 2023 om 17.00 uur aan de interveniënten te verstrekken,
5.10.
draagt RBV op om uiterlijk vrijdag 17 maart 2023 om 10.00 uur een akte te nemen waarin zij duidelijkheid schept omtrent haar inzet door desgewenst een vordering in te stellen en, indien deze vordering wordt ingesteld, de gronden uiteen te zetten waarop deze is gebaseerd, en daarbij de producties in het geding te brengen waarop zij zich wenst te beroepen,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1589