ECLI:NL:RBNHO:2023:2379

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
15.214735.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraken in strandpaviljoens met toepassing van schakelbewijs

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere inbraken in strandpaviljoens in Noord-Holland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal met braak en poging tot diefstal, waarbij de verdachte in de zomer van 2022 een reeks inbraken heeft gepleegd. De tenlastelegging omvatte inbraken in verschillende strandpaviljoens, waarbij aanzienlijke bedragen zijn gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de feiten 2 en 4 niet bewezen verklaard, maar de feiten 1, 3, 5 en 6 wel. De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring, waaronder herkenningen door verbalisanten en telefoongegevens van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade door de inbraken. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.214735.22 en 09.132611.19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.W. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2022 te Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 1] , geld (een bedrag van ongeveer € 21.550) en/of een kassalade, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag en/of die kassalade onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 2] , een geldbedrag en/of een drone en/of een portemonnee en/of één of meer cadeaubonnen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
3.
hij op of omstreeks 13 augustus 2022 te Castricum, in elk geval in Nederland in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 3] , een kluis met daarin een geldbedrag (totaal ongeveer € 20.000), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 4] , een geldbedrag (ter waarde van € 3775) en/of een portemonnee en/of cadeaubonnen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [naam 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
5.
hij op of omstreeks 20 augustus 2022 te Bergen aan Zee, gemeente Bergen, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 5] weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, geheel of ten dele toebehorend aan [naam 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij toegang tot dat strandpaviljoen te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
een raam van dat strandpaviljoen heeft opengebroken en/of door dat opengebroken raam het strandpaviljoen in is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 22 augustus 2022 te Castricum, in elk geval in Nederland in/uit een strandpaviljoen, te weten [naam 6] een kluis met daarin een geldbedrag, in elk geval enig goed of geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [naam 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De herkenningen door verbalisanten van de verdachte zijn onvoldoende om tot het bewijs te komen. De omschrijving die de verbalisanten geven van de persoon op de beelden in het dossier komt niet overeen met het uiterlijk van de verdachte. De verdachte heeft bovendien geen specifiek loopje zoals door één van de verbalisanten omschreven. Er heeft veel forensisch onderzoek plaatsgevonden, hetgeen ook niet heeft geleid tot bewijs tegen de verdachte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 2 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat, gelet op de inhoud van het dossier, er weliswaar aanknopingspunten zijn die wijzen op de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij deze inbraken, maar dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring voor deze feiten te komen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Enkele overwegingen per feit of bewijsmiddel
De rechtbank overweegt dat de bewijsmiddelen voor elk van de bewezenverklaarde feiten toereikend zijn om de bewezenverklaring te dragen. Op enkele onderdelen is met betrekking tot de bruikbaarheid van die bewijsmiddelen verweer gevoerd. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
De raadsman heeft gesteld dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten niet betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om niet van die herkenningen uit te gaan, gelet op de wijze waarop deze herkenningen door de verbalisanten zijn verantwoord aan de hand van beschreven kenmerken en door middel van de stills in het dossier. Dit betekent dat bij de feiten 1, 3 en 5 telkens herkenningen, zoals gedaan door de verbalisanten, door de rechtbank in de bewijsvoering worden betrokken.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in een telefoongesprek vanuit de penitentiaire inrichting met een persoon die hij [naam 7] noemt spreekt over een Audi. Van deze persoon, die de politie kent als [naam 8] , had de verdachte de Volkswagen ID 4 met het Duitse kenteken [kenteken 1] gehuurd. Daarin is de verdachte aangehouden en deze auto is ook te zien op de camerabeelden bij feit 6. De rechtbank is van oordeel dat het bezien in het licht van deze bewijsmiddelen niet anders kan dan dat dit gesprek moet gaan over de Audi met het Duitse kenteken [kenteken 2] die op 13 augustus 2022 op de parkeerplaats bij [naam 3] in Castricum met daarin de verdachte als bestuurder wordt gezien.
Ten aanzien van feit 6 tenslotte overweegt de rechtbank dat de verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij pas in de middag van 22 augustus 2022 over de witte Volkswagen ID 4 met het Duitse kenteken [kenteken 1] beschikte, niet geloofwaardig is. Het door de raadsman van de verdachte op de terechtzitting overgelegde huurcontract biedt geen duidelijkheid, reeds omdat het niet het uiterlijk van een huurcontract heeft en het is gelet op de telefoongesprekken tussen de verdachte en de verhuurder [naam 8] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting pas later opgevraagd bij [naam 8] .
Overige algemene bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de bevindingen ten aanzien van de telefoon van verdachte voor het bewijs van de feiten 1, 3 en 5. De verdachte was in het bezit van een telefoon. Uit de printlijsten daarvan blijkt het volgende. In de nacht dan wel vroege ochtend straalt de telefoon van de verdachte telkens zendmasten aan in de (onmiddellijke) omgeving van de plaats delict, te weten op 4 augustus 2022 in de nacht te Bergen aan Zee, op 13 augustus 2022 in de nacht/vroege ochtend te Castricum en op 20 augustus 2022 in de vroege ochtend te Bergen aan Zee. Hij heeft daarover bij de politie geen vragen beantwoord. Ter terechtzitting heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij de onderzochte telefoon op een niet nader gespecificeerd moment voor zijn aanhouding van één van zijn “scharrels” had gekregen en deze dus eerst van haar was. Het zou gaan om ene [naam 9] uit Bergen of Bergen aan Zee, die op een niet nader gespecificeerd adres in de buurt van de kapper op de hoek woonde. Deze verklaring acht de rechtbank gelet op de onbepaaldheid ervan en het moment van afleggen ervan, niet geloofwaardig en deze is daarom onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte die telefoon op de momenten dat ze in de buurt van de plaatsen delict aanstraalden niet in zijn bezit had.
Ook dragen de volgende feiten en omstandigheden aan het bewijs bij. De verdachte huurde sinds 17 september 2021 een kluis bij [naam 14] in Maasdijk, maar hij is daar vóór 15 juli 2022 nooit geweest. In de periode van de bewezenverklaarde feiten is de verdachte onder meer op 5, 15, en 22 augustus 2022 bij de kluis geweest. Dat zijn de eerstvolgende openingsdagen na de gepleegde feiten 1, 3 en 6. Daarnaast heeft hij op 5 augustus 2022 de verzekeringswaarde van zijn kluis verhoogd van € 45.000 naar € 90.000. Desgevraagd ter zitting heeft hij hiervoor geen geloofwaardige verklaring gegeven.
Schakelredenering
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 1, 3, 5 en 6 vast dat uit deze bewijsmiddelen bepaalde overeenkomsten ten aanzien van de periode, locatie en werkwijze kunnen worden afgeleid. Er is in een periode van nog geen drie weken vier maal sprake van een (poging tot) inbraak in een strandpaviljoen in Castricum, Egmond aan Zee en Bergen aan Zee, welke locaties hemelsbreed op nog geen 15 kilometer van elkaar liggen. In alle gevallen werd in de nacht een raam of deur opengebroken en werden de aanwezige kluizen opengebroken, dan wel meegenomen. Behalve bij feit 5, waar het slechts bij een poging bleef.
Dit patroon waarbij op significante onderdelen blijkt van een vergelijkbare werkwijze draagt bij aan de bewijskracht van de gebezigde bewijsmiddelen. In zoverre worden de bewijsmiddelen niet alleen gebruikt voor het bewijs van feit waarop zij rechtstreeks betrekking hebben maar ook in de bewijslevering voor de overige feiten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 4 augustus 2022 te Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH), in een strandpaviljoen, te weten [naam 1] , geld (een bedrag van ongeveer € 21.550) dat aan [naam 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
3.
hij op 13 augustus 2022 te Castricum, uit een strandpaviljoen, te weten [naam 3] , een kluis met daarin een geldbedrag die aan [naam 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.
hij op 20 augustus 2022 te Bergen aan Zee, gemeente Bergen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een strandpaviljoen, te weten [naam 5] weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, toebehorend aan [naam 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij toegang tot dat strandpaviljoen te verschaffen door middel van braak en inklimming,
een raam van dat strandpaviljoen heeft opengebroken en door dat opengebroken raam het strandpaviljoen in is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op 22 augustus 2022 te Castricum, uit een strandpaviljoen, te weten [naam 6] een kluis met daarin een geldbedrag, die aan [naam 6] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Feit 3 en 6, telkens:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 5:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat de verdachte open staat voor verandering en al dan niet onder begeleiding van de reclassering wil worden behandeld.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van diefstallen in strandpaviljoens en een poging daartoe. In een periode van enkele weken in de zomer van 2022 heeft de verdachte een strooptocht gehouden langs de Noord-Hollandse kust en heeft hij bij verschillende strandpaviljoens ingebroken. Hardwerkende ondernemers die het voor hun omzet juist moeten hebben van de zomermaanden, hebben door het handelen van de verdachte aanzienlijke schade geleden. De buit was in een aantal gevallen zeer aanzienlijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor soortgelijke delicten meermalen tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en zelfs de ISD-maatregel is veroordeeld. Al deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden te recidiveren. Door zijn ontkennende houding heeft de verdachte bovendien laten blijken het laakbare van zijn handelen niet in te zien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 20 maanden moet worden opgelegd. Dit is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank minder feiten bewezen verklaard dan tenlastegelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 10] een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het weggenomen geldbedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
7.2
Vordering benadeelde partij [naam 3] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 3] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 11] een vordering tot schadevergoeding van € 33.499,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het weggenomen geldbedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering hooguit kan worden toegewezen tot een bedrag van € 6.455,-, zijnde het bedrag waarvan is aangegeven dat die is overgeboekt naar de kluis. Voor het overige moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering nu dit deel van de vordering is gebaseerd op onduidelijke schatting van de zijde van de benadeelde.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, welk rapport deel uitmaakt van het strafdossier, volgt dat voor de onderbouwing en eventuele herberekening van het weggenomen geld door de aangever informatie is verstrekt om tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen. Uit het logboek dat door de aangever/benadeelde is verstrekt, blijkt dat na herberekening een bedrag van € 33.499,- uit de kluis is weggenomen bij de inbraak. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met braak] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
Vordering benadeelde partij [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 13] een vordering tot schadevergoeding van € 3.882,53 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het weggenomen geldbedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
7.4
Vordering benadeelde partij [naam 6] en schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam 6] heeft via haar vertegenwoordiger [naam 12] een vordering tot schadevergoeding van € 16.026,39 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het weggenomen geldbedrag en braakschade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, met vermindering van het bedrag dat al door de verzekering is vergoed, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 10.208,39, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld nu niet duidelijk is welk deel van de schade door de verzekering is vergoed, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, welk rapport deelt uitmaakt van het strafdossier, volgt dat voor de onderbouwing en eventuele herberekening van het weggenomen geld door de aangever informatie is verstrekt om tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen. Uit het logboek dat door de aangever/benadeelde is verstrekt, blijkt dat na herberekening een bedrag van € 10.458,39,- uit de kluis is weggenomen bij de inbraak. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 5.568,- gevorderd dat ziet op de kosten die gemaakt zijn om de braakschade en de schade aan het alarmsysteem te herstellen en een nieuwe kluis aan te schaffen. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd door de bijgevoegde facturen. Daarnaast is gebleken dat de verzekering een bedrag aan € 5.818,- heeft vergoed. Het restant aan schade bedraagt gelet hierop € 10.208,39. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot dit bedrag van € 10.208,39 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezen verklaarde feit. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering zal voor het bedrag dat reeds is vergoed door de verzekering worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met braak] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 september 2019 in de zaak met parketnummer 09.132611-19 heeft de politierechter te Den Haag de verdachte voor diefstal met braak veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 15 oktober 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 september 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de datum einde proeftijd is opgeschoven door de ten uitvoer gelegde ISD-maatregel en vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft primair zijn twijfels geuit over de herberekening datum einde proeftijd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de strafeis van de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank gaat uit van een correcte herberekening datum einde proeftijd en is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [naam 4] en [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 33.499,- (drieëndertig duizend vierhonderdnegenennegentig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[naam 3] B.V.de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 33.499,- (drieëndertig duizend vierhonderdnegenennegentig euro)en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 202 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.208,39 (tienduizendtweehonderdacht euro en negenendertig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[naam 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.208,39 (tienduizendtweehonderdacht euro en negenendertig cent), en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 86 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09.132611-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 4 september 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2023.
Mr. N.M.L. Rogmans en de griffier G.A.M. Delis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.