ECLI:NL:RBNHO:2023:2343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/15/330064 / JU RK 22-1104 en C/15/336930 / JU RK 23-255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 maart 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op een onbekende datum, en de verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die momenteel bij pleegouders verblijft, noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. De GI heeft in een rapport van 3 februari 2023 geconcludeerd dat er nog onvoldoende ondersteuning is voor de ouders in hun rol als opvoeders, waardoor het onduidelijk is of de minderjarige kan worden teruggeplaatst bij een van de ouders. De rechtbank heeft de GI verzocht om de voortgang van de hulpverlening te monitoren en de omgang tussen de moeder en de minderjarige te evalueren. De moeder heeft verzocht om een uitgebreidere zorgregeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat er geen aanleiding is voor een uitbreiding op dit moment. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 15 september 2023 en het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/330064 / JU RK 22-1104 en C/15/336930 / JU RK 23-255
Datum uitspraak: 6 maart 2023
Beschikking van de rechtbank over een verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing
C/15/330064 / JU RK 22-1104 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing)
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam),
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. E.L. de Craen, te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders.
C/15/336930 / JU RK 23-255 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. E.L. de Craen, te Den Haag,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam),
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het procesverloop

C/15/330064 / JU RK 22-1104
1.1.
In deze zaak is eerder een beschikking gegeven op 7 september 2022. Voor een weergave van het verloop van de procedure, de feiten tot de datum van deze beschikking en het verzoek van de GI verwijst de kinderrechter naar de inhoud hiervan.
1.2.
In de beschikking van 7 september 2022 heeft de kinderrechter:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar tot 15 september 2023;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 maart 2023;
- iedere verdere beslissing over de uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen zitting medio februari-maart 2023 en de zaak voor de verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank;
- de GI verzocht om de rechtbank op uiterlijk 3 februari 2023 te informeren over de actuele stand van zaken, de uitkomst van het perspectiefonderzoek en het genomen perspectiefbesluit.
1.3.
[de minderjarige] verblijft op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders (opa en oma vaderszijde).
1.4.
Na de beschikking van 7 september 2022 is ter griffie ontvangen:
- de brief van de ouders van de moeder van 1 januari 2023;
- het e-mailbericht van de GI, met als bijlage het rapport van het perspectiefonderzoek van
jeugdhulpaanbieder Bij Elkaar, van 3 februari 2023;
- de brief van de GI, met bijlagen, van 7 februari 2023;
- de brief van de moeder, met bijlagen, van 15 februari 2023;
- het bericht van de GI, met bijlage, van 17 februari 2023.
C/15/336930 / JU RK 23-255
1.5.
Op 17 februari 2023 is ter griffie het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing ter vaststelling van de contacten tussen de met gezag belaste ouder(s) en de minderjarige tijdens de uithuisplaatsing (hierna: zorgregeling) op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek, met bijlagen, van 17 februari 2023 ontvangen.
1.6.
De behandeling van de zaken met zaaknummers C/15/330064 / JU RK 22-1104 en C/15/336930 / JU RK 23-255 heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 februari 2023 in aanwezigheid van:
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- de moeder, bijgestaan door mr. E.L. de Craen;
- de vader;
- de pleegouders.

2.Het standpunt van de GI

2.1.
De GI heeft in de brief van 7 februari 2023 en ter zitting het volgende naar voren gebracht.
2.2.
Bij Elkaar heeft onderzoek verricht naar het opvoedperspectief van [de minderjarige] en de resultaten van dit onderzoek vastgelegd in het rapport van 3 februari 2023. In het rapport komt Bij Elkaar tot de conclusie dat er nog onvoldoende is ingezet op ondersteuning van de ouders in hun rol als opvoeders van [de minderjarige] waardoor nog onvoldoende duidelijk is of [de minderjarige] terug kan worden geplaatst bij een van de ouders. Vanuit het onderzoek is een aantal aanbevelingen door Bij Elkaar gedaan om duidelijkheid te kunnen verkrijgen inzake het perspectief van [de minderjarige] Per scenario is uitgeschreven welke de te nemen stappen zijn. Er is onderscheid gemaakt in de volgende scenario’s: terugplaatsen bij de moeder als alleenstaand ouder, terugplaatsen bij de vader als alleenstaande ouder, terugplaatsen bij de ouders gezamenlijk als zij hun relatie wensen voort te zetten en uithuisplaatsing in het netwerkpleeggezin continueren als terugplaatsing bij de ouders niet mogelijk blijkt.
2.3.
De GI heeft zich ingespannen om de in het rapport van Bij Elkaar aanbevolen hulpverlening voor de ouders in te schakelen. Daarin is nu het volgende bereikt:
- Ouders zijn gestart met het NIKA traject met als doel onderzoek te doen naar de hechtingsrelatie van [de minderjarige] met beide ouders afzonderlijk en, indien noodzakelijk, behandeling gericht op het versterken van deze relatie.
- Ouders zijn gestart met de SCHIP methode. Deze methodiek richt zich op het gezamenlijk ouderschap van de ouders en hoe zij die gezamenlijk vorm kunnen en ook willen geven, waarbij helderheid moet ontstaan over hun onderlinge verstandhouding en triggers in deze.
- De begeleide omgang van moeder met [de minderjarige] door praktijk Valida is per 24 januari 2023 uitgebreid. De omgang is verruimd naar anderhalf uur omgang op dinsdag en twee uur omgang op vrijdag.
- Praktijk Valida zal haar hulpverlening verder uitbreiden naar herstel van de relatie tussen ouders en de grootouders aan beide kanten. De financiering hiervoor is inmiddels geregeld.
- Pleegzorg ondersteunt de pleegouders. Ten aanzien van het faciliteren van de omgang
van [de minderjarige] met de moeder worden door de pleegouders belemmeringen gezien rondom de afstand en de duur van de omgangsmomenten. Daarnaast is er vanuit de pleegouders veel zorg over een mogelijke terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Pleegzorg heeft hierover gesprekken met de pleegouders.
2.4.
Naast het voorgaande is de ouders meegedeeld dat zij zelf vorm dienen te geven aan een persoonlijkheidsonderzoek en mogelijke behandeling. De GI wil van de ouders
graag vernemen wat de resultaten hiervan zijn.
2.5.
De vader is nog aangezegd dat hij een eigen woning dient te betrekken. Het is op dit moment niet duidelijk of de vader in staat is zorg te dragen voor [de minderjarige] , omdat er geen zicht is op zijn vaardigheden als ouder. Het perspectiefonderzoek stelt dat hierin dezelfde lijn moet worden getrokken als bij de moeder en dat ook de vader mee dient te werken aan begeleide omgangsmomenten van praktijk Valida.
2.6.
Gelet op het voorgaande vindt de GI het nog te vroeg om over te gaan tot perspectiefbepaling. De GI is van mening dat het handhaven van de pleegzorgsituatie gedurende het proces tot perspectiefbepaling noodzakelijk is om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de pleegouders. De GI verzoekt de rechtbank dan ook het aangehouden deel van de uithuisplaatsing uit te spreken. Het komende half jaar zal de GI zich richten op het verkrijgen van helderheid vanuit de hulpverlening over de mogelijkheden van de ouders en daarmee samenhangend het perspectief van [de minderjarige] .
2.7.
Verder geeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de omgang. In deze aanwijzing is bepaald dat de moeder en [de minderjarige] op dinsdag anderhalf uur en op vrijdag twee uur omgang met elkaar hebben onder begeleiding van praktijk Valida. De GI licht toe dat dit een uitbreiding is van de eerdere omgang, maar dat de moeder dit onvoldoende acht. De moeder wil graag veel sneller en veel meer uitbreiden. De GI geeft aan dat bij de uitbreiding van de omgang het belang van [de minderjarige] voorop staat. Vanuit pleegzorg is de zorg uitgesproken dat de omgang een te grote belasting vormt voor [de minderjarige] aangezien hij lang in de auto moet zitting voor de omgang. Daarnaast geven de pleegouders aan dat de omgang te lang duurt en dat dit te vermoeiend is voor [de minderjarige] . Deze vermoeidheid wordt gedurende de omgang ook door praktijk Valida geconstateerd. Pleegzorg adviseert de omgang gedeeltelijk te laten plaatsvinden in [plaats] . De GI is de (financiële) mogelijkheden hiertoe aan het onderzoeken. Naast de belastbaarheid van [de minderjarige] is voor een verdere uitbreiding van de omgang het NIKA traject leidend. Er dient duidelijkheid te komen over de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de moeder en tussen [de minderjarige] en de vader. Ook, en wellicht wel met name, onder invloed van toenemende stress. De omgang wordt iedere vier weken geëvalueerd. De GI merkt nog op dat er tijdens de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] op 10 februari 2023 een incident heeft plaatsgevonden. De moeder is, nadat zij later dan het aanvangstijdstip bij Valida aanwezig was, tijdens de omgang met [de minderjarige] naar buiten gegaan en was niet op de afgesproken tijd met hem terug. Volgens praktijk Valida was de moeder telefonisch ook niet bereikbaar.

3.Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder
3.1.
De moeder heeft in de brieven van 15 en 17 februari 2023 en ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Bij Elkaar heeft in het rapport van 3 februari 2023 naar aanleiding van het perspectiefonderzoek een aantal adviezen als richtlijn voor de inzet van hulpverlening genoemd voor een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Eén van deze adviezen is dat gekeken moet worden naar de inzet van intensieve opvoedondersteuning en/of 24 uurs opname in een moeder-kindhuis. De moeder staat hiervoor open, maar tot op heden is onduidelijk op welke wijze dit ingezet gaat worden door de GI. Een ander advies is het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek bij beide ouders en individuele behandeling. De GI heeft aangegeven dat de ouders zelf de regie moeten nemen om dit te organiseren. De moeder heeft echter meermaals zelf hulpverlening gezocht en het is voor de moeder niet duidelijk wat hierin nog meer van haar wordt verwacht. De moeder heeft eerder een persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen bij de GGZ, maar dit wordt als onvoldoende gezien. Ook heeft de moeder zich onlangs aangemeld voor crisisvaardigheidstherapie in groepsverband. De moeder wil graag concreet weten wat van haar wordt verlangd, zodat zij dit in orde kan maken. De moeder geeft aan dat zij openstaat voor contactherstel tussen de netwerken en dat zij wil meewerken aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening. De moeder maakt zich zorgen om de houding van vader, omdat hij niet direct wilde meewerken met de SCHIP methode en ook belemmeringen benoemt voor contactherstel tussen de betrokken gezinssystemen. Ook maakt de moeder zich zorgen over de bezwaren van de pleegouders ten aanzien van de uitbreiding van de omgang tussen haar en [de minderjarige] . De moeder vraagt zich af of zij als moeder in de huidige situatie wel een eerlijke kans krijgt om weer voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Het lijkt erop dat vanuit de pleegouders en de vader niet de noodzaak wordt gezien om goed in kaart te brengen wat haar mogelijkheden zijn. Het niet meewerken vanuit de vader of de pleegouders mag niet in het nadeel van de moeder uitwerken. De moeder vreest dat bij een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden te veel tijd verloren gaat. Zij acht het van belang dat er vanuit de rechtbank controle en druk blijft op de voortgang, zodat de adviezen vanuit het perspectiefonderzoek zo spoedig mogelijk worden opgevolgd door de GI. De moeder verzoekt dan ook om het verzoek voor het resterende deel van de machtiging uithuisplaatsing niet in zijn geheel toe te wijzen maar toe te wijzen voor de duur van drie maanden, eventueel met aanhouding van het overige.
Voorts verzoekt de moeder de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 februari 2023 vervallen te verklaren en een zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen waarbij:
- zij tenminste tweemaal per week omgang met elkaar hebben gedurende vier uur;
- binnen twee maanden wordt toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] een weekend bij de moeder verblijft;
althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank juist en redelijk acht.
De moeder licht toe dat de GI de zorgregeling onlangs heeft uitgebreid van tweemaal één uur in de week naar eenmaal anderhalf uur en eenmaal twee uur in de week. Deze uitbreiding acht de moeder echter onvoldoende. De moeder stelt dat de omgang tussen haar en [de minderjarige] goed verloopt en dat dit wordt bevestigd door praktijk Valida en de GI. Het klopt volgens de moeder dat zij tijdens de omgang op 10 februari 2023 te laat terug was bij praktijk Valida, maar zij is niet gebeld door de praktijk om te vragen waar zij bleef. Ook is het juist dat zij de omgang op 17 februari 2023 een half uur eerder heeft beëindigd. Zij was vergeten dat de omgangsduur twee uur was in plaats van anderhalf uur. De huidige minimale zorgregeling vormt volgens de moeder een grote bedreiging voor de hechtingsband tussen haar en [de minderjarige] . Voor het beschermen van de hechtingsband is het van belang dat zij frequenter en langduriger contact kunnen hebben met elkaar. Er wordt volgens de moeder door de GI niet uitgelegd waarom een uitgebreidere zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om naar de woonplaats van de pleegouders te reizen voor de omgangsmomenten, zodat [de minderjarige] geen last heeft van de reistijd. Ook vindt de moeder het belangrijk dat er omgangsmomenten bij haar thuis plaatsvinden waarbij zij zich openstelt voor intensieve opvoedondersteuning. De moeder stelt dat er geen contraindicaties zijn voor een uitgebreidere zorgregeling. Juist met het oog op het toewerken naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] acht de moeder een uitgebreidere zorgregeling noodzakelijk. De moeder is van mening dat de GI de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de uitkomst van de belangenafweging onjuist is.
De vader
3.2.
De vader heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij openstaat voor contactherstel tussen de ouders en de grootouders aan beide kanten. Er zit volgens de vader nog veel pijn en verdriet, maar in het belang van [de minderjarige] wil hij zich hiervoor inzetten. De vader doet zijn best om een eigen woning te vinden en hij hoopt dat dit op korte termijn gaat lukken. De vader begrijpt dat de hulpverlening ook bij hem wil meekijken en dat hierin dezelfde lijn zal worden getrokken als bij de moeder. De vader staat open voor hulpverlening en wil het proces niet vertragen.
De pleegouders
3.3.
De pleegouders hebben tijdens de zitting aangegeven dat zij met liefde voor [de minderjarige] zorgen en dat het steeds beter met hem gaat. De pleegouders gunnen [de minderjarige] het contact met de moeder, maar zij maken zich ook zorgen over zijn belastbaarheid. De begeleide omgang vindt op dit moment plaats in [plaats] en door de lange reistijd is dit zwaar voor [de minderjarige] . Zij zouden voor [de minderjarige] graag zien dat de begeleide omgang in [plaats] gaat plaatsvinden. Dat is voor [de minderjarige] rustiger en voor de pleegouders praktischer in verband met hun werk. Ook merken de pleegouders dat de omgang erg intensief is voor [de minderjarige] . Na een omgangsmoment met de moeder huilt en krijst [de minderjarige] in de auto terug naar huis en is hij erg moe. Sinds de uitbreiding van de omgang per 24 januari 2023 horen de pleegouders [de minderjarige] ’s avonds weer met zijn hoofdje bonken in zijn bed. [de minderjarige] kan een uitbreiding van de omgang volgens de pleegouders niet aan. Verder geven de pleegouders aan dat zij het contact met de moeder willen herstellen en dat zij openstaan voor contactherstel binnen het netwerk. De pleegvader merkt nog op dat hij tijdens het omgangsmoment op 17 februari 2023 door praktijk Valida werd gevraagd om [de minderjarige] een half uur eerder op te halen. Hij was hier verbaasd over, omdat de omgang juist was uitgebreid.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.1.
Ter beoordeling ligt nog aan de rechtbank voor het (aangehouden deel van het) verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat op dit moment nog geen besluit kan worden genomen over het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Bij Elkaar heeft onderzoek verricht naar het opvoedperspectief van [de minderjarige] en is in het rapport van 3 februari 2023 tot de conclusie gekomen dat nog onvoldoende is ingezet op ondersteuning van de ouders in hun rol als opvoeders van [de minderjarige] , waardoor nog onvoldoende duidelijk is of [de minderjarige] kan worden teruggeplaatst bij één van de ouders. Aangezien beide ouders ter zitting hebben aangegeven dat zij hun relatie niet wensen voort te zetten, is de optie van het terugplaatsen van [de minderjarige] bij ouders gezamenlijk naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Vanuit het onderzoek heeft Bij Elkaar een aantal aanbevelingen gedaan om meer duidelijkheid te verkrijgen, waarna het perspectief van [de minderjarige] kan worden bepaald. De rechtbank stelt vast dat de GI met deze aanbevelingen aan de slag is gegaan en de noodzakelijk geachte hulpverlening tot stand brengt. De ouders hebben op 8 februari 2023 een intake gehad voor het NIKA traject met als doel onderzoek te doen naar de hechtingsrelatie van [de minderjarige] met beide ouders afzonderlijk. Daarnaast zijn de ouders op 6 februari 2023 gestart met het SCHIP traject teneinde hun onderlinge verstandhouding te normaliseren en te werken aan hun gezamenlijk ouderschap. De GI heeft op 24 januari 2023 de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] uitgebreid en monitort het verloop hiervan door middel van vierwekelijkse evaluatiegesprekken. Afhankelijk van de draagkracht van [de minderjarige] en het verloop van het NIKA traject zal de GI beslissen over een verdere uitbreiding van de omgang. Verder zal op korte termijn gestart worden met de inzet van systeembehandeling gericht op het herstellen van de relaties tussen de ouders en de families van de ouders. De financiering hiervoor is rond en de ouders en pleegouders hebben toegezegd hieraan in het belang van [de minderjarige] hun medewerking te verlenen. Tijdens de zitting is het aanbevolen persoonlijkheidsonderzoek aan de zijde van de moeder aan de orde geweest. De GI heeft hierover opgemerkt dat voor een persoonlijkheidsonderzoek nodig is dat de moeder intrinsiek gemotiveerd is en een hulpvraag kan motiveren. Hieraan ontbrak het toen de moeder in 2022 de GGZ benaderde voor een persoonlijkheidsonderzoek en dit onderzoek om die reden toen niet is uitgevoerd. Moeder geeft aan ook nu geen hulpvraag voor zichzelf te zien. Ook is de aanbeveling om intensieve opvoedondersteuning bij de moeder in te zetten en/of een opname 24 uur moeder-kind te realiseren ter zitting besproken. De GI heeft in dit verband toegelicht dat intensieve opvoedondersteuning pas aan de orde komt bij een eventuele thuisplaatsing. Deze hulpverlening ziet immers op de ondersteuning van de ouders bij de opvoeding in de thuissituatie en hiervan is op dit moment geen sprake. Een opname van de moeder en [de minderjarige] in een moeder-kind huis acht de GI niet nodig aangezien deze ondersteuning thans op een minder belastende manier wordt aangeboden. Tijdens de zitting is met de vader de aanbeveling om eigen woonruimte te zoeken besproken, zodat ook hij geobserveerd kan worden in het contact met [de minderjarige] . De vader heeft hierop aangegeven dat hij hiermee bezig is en dat hij begrijpt dat er ook zicht moet komen op zijn vaardigheden als ouder. De vader zal hieraan zijn volledige medewerking verlenen.
4.4.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er nog het nodige moet gebeuren om tot een besluit over het perspectief van [de minderjarige] te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat gedurende het proces tot perspectiefbepaling de huidige situatie waarbij [de minderjarige] bij de pleegouders verblijft, moet worden gehandhaafd. De pleegouders bieden [de minderjarige] een veilige en warme omgeving en [de minderjarige] ontwikkelt zich daar goed. Om de plaatsing bij de pleegouders te borgen zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 15 september 2023. De rechtbank ziet, gelet op alle nog te nemen stappen, geen aanleiding om conform het verzoek van de moeder de machtiging voor een kortere duur af te geven. Daarbij is ook van belang dat de GI voortvarend aan de slag is gegaan met de aanbevelingen van Bij Elkaar.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de GI op 7 februari 2023 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven, inhoudende dat tussen de moeder en [de minderjarige] een zorgregeling geldt waarbij zij op dinsdag anderhalf uur en op vrijdag twee uur semi begeleide omgang met elkaar hebben onder begeleiding van praktijk Valida. Dit betreft een uitbreiding van de eerdere omgang naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van het perspectiefonderzoek van Bij Elkaar van 3 februari 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat deze zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is en dat er op dit moment vaker en langer omgang zou moeten zijn. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken maakt de rechtbank op dat de pleegouders ervaren dat de recente uitbreiding van de omgang zijn weerslag heeft op [de minderjarige] en dat ook praktijk Valida vermoeidheid bij [de minderjarige] constateert gedurende de omgang. De GI heeft toegelicht dat de omgang binnenkort wordt geëvalueerd en dat bij de beoordeling van een verdere uitbreiding de belastbaarheid van [de minderjarige] en het verloop van het NIKA traject leidend zijn. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat zich recent twee incidenten hebben voorgedaan in de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . Op 10 februari 2023 is de moeder, nadat zij later dan afgesproken bij Valida was aangekomen, met [de minderjarige] naar buiten gegaan en was zij niet op de afgesproken tijd terug en op 17 februari 2023 heeft de moeder de omgang een half uur eerder beëindigd. Deze voorvallen dienen bij het komende evaluatiemoment te worden besproken. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afwijzen. Nu de schriftelijke aanwijzing in stand blijft, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van de moeder om een uitgebreidere zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen.
Tot slot
4.6.
Gezien wordt dat de ouders en de grootouders aan beide kanten veel van [de minderjarige] houden. De rechtbank sluit zich aan bij de opmerking van de GI ter zitting dat het belangrijk is dat de betrokkenen gezamenlijk in een kring om [de minderjarige] gaan staan zodat [de minderjarige] optimaal van iedereen kan profiteren. Dit wordt [de minderjarige] gegund.

5.De beslissing

De rechtbank:
C/15/330064 / JU RK 22-1104
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een voorziening voor pleegzorg tot 15 september 2023;
5.2.
verklaart de beslissing onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
C/15/336930 / JU RK 23-255
5.3.
wijst het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en vaststelling van een zorgregeling op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. G. Drenth en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.
Tegen de beslissing in de zaak met zaaknummer C/15/330064 / JU RK 22-1104 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing) kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbenden aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.
Tegen de beslissing in de zaak met zaaknummer C/15/336930 / JU RK 23-255 (schriftelijke aanwijzing) staat ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.