In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw vastgesteld. De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden, wat door de rechtbank is toegewezen, omdat zij en de kinderen daar momenteel wonen en de vrouw in een noodsituatie zou komen als zij onmiddellijk zou moeten verhuizen. De man heeft echter ook een belang bij de verkoop van de woning, gezien zijn financiële situatie en gezondheid. De rechtbank heeft de vrouw het gebruik van de woning toegewezen, maar de verkoop van de woning aan een derde gelast, waarbij de opbrengst en de hypothecaire lening gelijkelijk verdeeld moeten worden.
Daarnaast heeft de rechtbank de kinderbijdrage voor het minderjarige kind vastgesteld op € 351 per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide partijen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om de verdeling van de woning uit te sluiten en om de man te verplichten advocaatkosten te vergoeden afgewezen, omdat deze kosten niet in het kader van de echtscheidingsprocedure zijn gemaakt. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast, waarbij de activa en passiva zijn opgesomd en de wijze van verdeling is vastgesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.