ECLI:NL:RBNHO:2023:2315

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326361 / FA RK 22-1323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsprocedure met verzoek tot beëindiging gezamenlijk gezag en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw had verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord, maar de rechtbank was van mening dat er nog mogelijkheden waren voor verbetering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om beslissingen van belang voor hun kind te nemen, ondanks hun conflicten. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling voor hun kind, waarbij het kind om de veertien dagen een weekend bij de man verblijft. De rechtbank heeft ook bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw zal zijn. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegekend. De rechtbank heeft de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de vrouw de auto en de bankrekeningen heeft gekregen, en heeft de draagplicht voor de schulden vastgesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326361 / FA RK 22-1323
Beschikking d.d. 15 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.E. Smal, gevestigd te Castricum,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J. Brouwer, gevestigd te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 6, van de vrouw, van 14 maart 2022, ingekomen op 16 maart 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met producties 1 tot en met 2, van de man van 1 juni 2022, ingekomen op 2 juni 2022;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 7 juni 2022, ingekomen op 8 juni 2022;
- het verweer op zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek, met producties 7 tot en met 14, van de vrouw van 5 juli 2022, ingekomen op 7 juli 2022;
- het verweer tegen aanvullend verzoek van de man van 31 augustus 2022, ingekomen op 1 september 2022;
- het aanvullend/gewijzigd verzoek, met producties 15 tot en met 23, van de vrouw van 2 februari 2023, ingekomen op 6 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. J.E. Smal en de man, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, waarnemend voor mr. J. Brouwer.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , gemeente [gemeente] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in het verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] na echtscheiding alleen aan haar toekomt.
Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de aanvang van het gezag. De verhouding en communicatie tussen de man en de vrouw is immers zodanig verslechterd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt en niet te verwachten valt dat dit binnen afzienbare tijd verbetert. De man is onvoorspelbaar en moeilijk te bereiken. Daarbij blokkeert de man de nodige hulpverlening voor [de minderjarige] . Voortzetting van het gezamenlijke gezag is niet in het belang van [de minderjarige] , omdat de man niet in staat is tot behoorlijke uitoefening daarvan en ouders geen gezagsbeslissingen met elkaar kunnen nemen.
Daarbij is de man in het verleden nauwelijks in staat gebleken verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [de minderjarige] te dragen. Zo is [de minderjarige] tijdens het huwelijk getuige geweest van huiselijk geweld en het middelengebruik van de man en is de man afspraken rondom [de minderjarige] meerdere keren niet nagekomen.
2.4.2.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De man stelt zich op het standpunt dat er voldoende basis is voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag en dat gezamenlijk gezag in het belang is van [de minderjarige] . Er bestaat geen risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Er is door de man geen misbruik gemaakt van het gezag en de gebrekkige samenwerking tussen de man en de vrouw is niet aan de man te wijten. De omstandigheden die door de vrouw worden aangevoerd deden zich voornamelijk voor tijdens hun huwelijk. De man is inmiddels klinisch opgenomen geweest voor zijn problematiek. De man heeft altijd de zorg gedragen voor [de minderjarige] , omdat de vrouw de kostwinner was. De man was echter genoodzaakt de echtelijke woning te verlaten, waardoor hij op afstand van [de minderjarige] is geraakt. De man benadrukt te zullen meewerken aan alles dat in het belang van [de minderjarige] is. De man staat in verband met de gezinsproblematiek ook open voor systeemtherapie.
2.4.3.
De Raad heeft desgevraagd aangegeven dat de Raad mogelijkheden ziet de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren door middel van hulpverlening. De Raad vindt het wenselijk dat de hulpverlening van BUCH wordt betrokken bij de hulp die er nu al is vanuit het wijkteam en de Paardenkamer. Na de EMDRbehandeling van de moeder kan aan gezamenlijk ouderschap worden gewerkt door bijvoorbeeld deel te nemen aan Ouderschap Blijft of een Parallel Ouderschap-traject.
2.4.4.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Het is niet aannemelijk geworden dat voortzetting van het gezamenlijk gezag [de minderjarige] zal schaden.
Gebleken is dat de communicatie tussen de man en de vrouw op dit moment ernstig is verstoord. De Raad ziet echter mogelijkheden om de communicatie door middel van hulpverlening te verbeteren en het gezamenlijk ouderschap vorm te geven. Beide partijen hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn om hulpverlening aan te gaan.
De rechtbank is er niet van overtuigd dat de man en de vrouw niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen in het kader van het gezag zonder [de minderjarige] daarmee te belasten of haar veiligheid in gevaar te brengen. Een eerdere onenigheid over welke hulpverlening passend zou zijn voor [de minderjarige] wijst daar niet op en het sporadisch niet nakomen van praktische afspraken rondom [de minderjarige] heeft geen betrekking op de uitoefening van het gezag.
Het gedrag van de man dat volgens de vrouw aan gezamenlijke gezagsuitoefening in de weg staat, dateert hoofdzakelijk van de periode rondom het uit elkaar gaan van partijen. De man heeft gewerkt aan zijn persoonlijke problematiek door behandeling voor zijn emotieregulatie en middelengebruik. De vrouw heeft op haar beurt EMDR-therapie om de trauma’s die haar belemmeren in de communicatie met de man te verwerken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Ook anderszins is het niet in haar belang noodzakelijk om het gezamenlijke gezag van de ouders te beëindigen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw zodoende afwijzen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn.
2.5.2.
De man heeft aanvankelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Ter zitting heeft hij evenwel naar voren gebracht dat hij zijn verweer op dit punt niet langer handhaaft.
2.5.3.
De rechtbank zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn, nu niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich daartegen verzet.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
Weekenden, vakanties en feestdagen
2.6.2.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de weekenden, feestdagen en vakanties, in die zin dat:
  • [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt uit school en de vrouw [de minderjarige] ophaalt bij de man;
  • [de minderjarige] in 2023 op eerste Paasdag, eerste Pinksterdag, eerste Kerstdag, de voorjaarsvakantie, de tweede week van de meivakantie, de eerste en vierde en vijfde week van de zomervakantie alsmede op de studiedagen van school op 11 april 2023 en 19 juni 2023 bij de vrouw verblijft en [de minderjarige] op tweede Paasdag, tweede Pinksterdag en tweede Kerstdag, de eerste week van de meivakantie, de tweede en de derde week van de zomervakantie alsmede de studiedagen van school op 24 februari 2023 en 22 maart 2023 bij de man verblijft, waarbij de feestdagen en vakanties, met uitzondering van de weken van de zomervakantie, in de opvolgende jaren telkens in spiegelbeeld aan de man en de vrouw worden toebedeeld en de studiedagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld.
2.6.3.
De Raad heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de Raad de ouders in staat acht om zelf omgangsafspraken te maken die in het belang van [de minderjarige] zijn.
Doordeweeks omgangsmoment
2.6.4.
De vrouw heeft bij gewijzigd verzoek ter zitting verzocht niet tevens een doordeweeks omgangsmoment te bepalen, omdat zij verwacht dat de man de doordeweekse omgang evenals afgelopen periode niet zal nakomen. De vrouw heeft daarbij aangegeven dat de omgang met de man belastend is voor [de minderjarige] .
2.6.5.
De man heeft verzocht tevens te bepalen dat [de minderjarige] van dinsdag uit school tot woensdag 17.00 uur bij de man verblijft. De man stelt zich op het standpunt dat de eerdere doordeweekse omgang in eerste instantie niet heeft plaatsgevonden vanwege praktische zaken en vervolgens in overleg niet heeft plaatsgevonden vanwege de belasting van [de minderjarige] .
2.6.6.
De Raad heeft op basis van de beschikbare informatie geen concrete zorgen over de belasting van [de minderjarige] door de omgang met haar vader, maar adviseert de partijen de verdere afspraken over de omgang met behulp van de hulpverlening vorm te geven.
Beoordeling
2.6.7.
De rechtbank zal in verband met de weekenden, vakanties en feestdagen overeenkomstig de door partijen bereikte overeenstemming beslissen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
Nu beide partijen ter zitting hun twijfels hebben geuit over de vraag of een doordeweeks omgangsmoment met de man op dit moment in het belang van [de minderjarige] is, zal de rechtbank dat verzoek van de man afwijzen. Indien de man en de vrouw in de toekomst – bijvoorbeeld tijdens een hulpverleningstraject – de overeengekomen zorgverdeling wensen te wijzigen, dan staat het hen vrij andersluidende afspraken maken.
2.7.
Woning
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te delen.
2.7.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.7.3.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.7.4.
De vrouw heeft het verzoek om te bepalen dat zij bevoegd zal zijn tot het voorgezet gebruik van de woning ter zitting ingetrokken. Op dat verzoek behoeft de rechtbank daarom niet te beslissen.
2.8.
Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestane wijze.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de verdeling vast te stellen op de door hem voorgestane wijze.
Ter zitting hebben partijen, desgevraagd, verklaard dat zij de rechtbank verzoeken de verdeling vast te stellen en waar dit niet mogelijk is, de wijze van verdeling te gelasten.
Het verzoek van de man om te bepalen dat partijen over dienen te gaan tot verdeling en verrekening van de huwelijksgemeenschap is ter zitting ingetrokken.
2.8.2.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 16 maart 2022.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap volgens partijen in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
a. de [merk auto] , type [type] uit 2014 met kenteken [kenteken] ;
b. de saldi van de bankrekeningen;
c. de inboedel;
d. een schuld bij de Rabobank van 15.000,- euro;
e. een schuld bij het UWV van 54.000,- euro;
f. een huurschuld bij de broer van de vrouw van 25.000,- euro;
g. een schuld bij de ABN AMRO bank van 6000,- euro.
Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, er geen wettelijke grondslag is voor een rechterlijke beslissing over de verdeling.
De rechtbank zal voornoemde posten hierna bespreken en beslissingen nemen.
a.
[merk auto]
De vrouw heeft de rechtbank bij gewijzigd verzoek ter zitting verzocht te bepalen dat de [merk auto] aan haar wordt toegedeeld waarbij zij de helft van de taxatiewaarde zoals weergegeven in het taxatierapport van 25 februari 2022 (productie 18 aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw van 2 februari 2023), aan de man zal voldoen.
De man heeft bij gewijzigd verzoek ter zitting verzocht de [merk auto] aan de vrouw toe te delen waarbij op haar de verplichting rust om de helft van de huidige waarde aan de man te voldoen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de [merk auto] als volgt. De vrouw heeft vanaf de peildatum tot aan de zitting de beschikking gehad over de auto. Gelet hierop komt het de rechtbank redelijk voor om te bepalen dat de [merk auto] wordt toegedeeld aan de vrouw tegen voornoemde taxatiewaarde van € 5.863,-, waarbij op de vrouw de verplichting rust om wegens overbedeling de helft van die taxatiewaarde aan de man te voldoen.
Bankrekeningen
Partijen zijn overeengekomen dat de saldi van de op naam van partijen staande bankrekeningen ten tijde van de peildatum bij helfte verdeeld zullen worden.
Nu partijen hebben nagelaten om de rechtbank volledig te informeren over de op hun naam/namen staande bankrekeningen en de saldi op die rekeningen per 16 maart 2022, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de saldi gelasten aldus, dat deze per 16 maart 2022 bij helfte gedeeld dienen te worden. Partijen dienen elkaar daartoe over en weer inzage te geven.
Inboedel
Partijen zijn overeengekomen dat zij de inboedel in onderling overleg zullen verdelen, waarbij zij uitvoering zullen geven aan de volgende ter zitting gemaakte afspraken:
  • de fotolijst wordt toebedeeld aan de vrouw;
  • de originele foto’s uit de fotolijst worden toebedeeld aan de man, waarbij de man op kosten van de vrouw zorg draagt voor kopieën van de foto’s voor de vrouw;
  • het beeldje met de handen wordt toegedeeld aan de vrouw;
  • alle overige goederen waar de man om heeft verzocht worden toegedeeld aan de man, te weten de computer, de harde schijven, de vaderdagcadeau’s waaronder schilderijtjes, de PS4 spellen, de Playstation vita, de overige computerspellen, de blue ray films, het gereedschap, de elektrische sigaret en vloeistoffen, de fotocamera, de printer en de nas schijf, indien die bij de vrouw aanwezig is;
  • mr. Engels zal de vrouw informeren om welk specifiek gereedschap de man verzoekt;
  • de man zal de goederen die aan hem worden toegedeeld binnen drie maanden na deze beschikking bij de vrouw ophalen.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel, is de rechtbank niet bevoegd daarover een beslissing te nemen.
2.7.5.
Schulden
Ingevolge artikel 1:102 BW blijft na de ontbinding van de gemeenschap ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was. De interne draagplicht van de echtgenoten volgt uit artikel 1:100 lid 1 BW: ieder draagt de helft van deze schulden, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden. De echtgenoot die een schuld voor een groter deel heeft voldaan dan met zijn draagplicht overeenstemt, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot.
Schuld bij de Rabobank van € 15.000,-
De vrouw heeft bij gewijzigd verzoek ter zitting verzocht de draagplicht voor de schuld bij de Rabobank ten tijde van de peildatum bij helfte vast te stellen.
De man heeft bij gewijzigd verzoek ter zitting verzocht de draagplicht voor deze schuld ten tijde van de zitting bij helfte vast te stellen.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat na de peildatum door een partij of beide partijen nog afbetalingen op deze schuld zijn gedaan, zal de rechtbank de draagplicht voor de waarde van de schuld ten tijde van de peildatum bij helfte vaststellen en bepalen dat voor zover een van de partijen meer dan de helft heeft voldaan aan die partij in zoverre een regresrecht op de ander toekomt.
Schuld bij het UWV € 54.000,-
De man heeft de rechtbank verzocht de draagplicht voor de schuld bij het UWV ten tijde van de peildatum bij helfte te vast te stellen.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en primair het bestaan van een schuld bij het UWV betwist. Subsidiair heeft de vrouw gesteld dat de schuld niet gezamenlijk is aangegaan, zij niet op de hoogte was van de schuld en daarvan geen voordeel heeft genoten, zodat zij niet draagplichtig is.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man het bestaan van een schuld bij het UWV ten tijde van de peildatum had moeten aantonen. Dat heeft hij niet gedaan. De man heeft daarvan geen enkel bewijs overlegd. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Huurschuld van € 25.000,-
De vrouw heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de huurschuld ten tijde van de peildatum. De vrouw heeft gesteld dat de man en de vrouw tijdens het huwelijk een huurovereenkomst zijn aangegaan met de broer van de vrouw, waarbij zij na betaling van € 25.000,- aan huurtermijnen het eigendom over de woning zouden verkrijgen. De huurtermijnen zijn volgens de vrouw niet betaald, zodat een schuld aan de broer van de vrouw is ontstaan.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en het bestaan van de schuld betwist. De man heeft gesteld dat er nimmer sprake is geweest van een huurovereenkomst met de broer van de vrouw en zodoende ook geen huurschuld is ontstaan.
De vrouw heeft een huurovereenkomst ingebracht die alleen op haar naam staat en slechts enkele maanden voor ontbinding van de huwelijksgemeenschap is ingegaan. De huurovereenkomst geeft geen blijk van de huurkoopconstructie waarover de vrouw ter zitting heeft verklaard. De overlegde transactiedetails van een huurbetaling aan de broer van de vrouw dateren van na de peildatum en het betaalde bedrag komt niet overeen met het huurbedrag in de ingebrachte huurovereenkomst. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de ingebrachte overeenkomst ten behoeve van onderhavige procedure is opgemaakt en dat er geen eerdere schriftelijk overeenkomst bestaat. Ten slotte is voor wat betreft het ontstaan van een betalingsachterstand op grond van de gestelde huurovereenkomst enkel een verklaring van de broer van de vrouw overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw het bestaan van de gestelde huurschuld ten tijde van de peildatum, gelet op de betwisting daarvan door de man, onvoldoende heeft aangetoond. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Schuld bij de ABN AMRO bank van € 6000,-
De man heeft bij gewijzigd verzoek ter zitting de rechtbank verzocht te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de bij de ABN AMRO bank ten tijde van de peildatum.
De vrouw heeft het bestaan van deze schuld ter zitting betwist.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en het feit dat de man geen enkel bewijs van deze schuld heeft overgelegd overlegd, is de rechtbank van oordeel dat de man het bestaan van een schuld bij de ABN AMRO ten tijde van de peildatum bank niet heeft aangetoond. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
2.8.
Overige ter zitting gemaakte afspraken
2.8.1.
De man en de vrouw zijn ter zitting overeengekomen dat het bedrijf van de man aan de man wordt toegedeeld en dat de man het bedrijf op een ander adres zal inschrijven.
2.8.2.
De man en de vrouw zijn met betrekking tot de bankrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] ter zitting overeengekomen dat de vrouw zich zal laten uitschrijven van deze rekening, zodat de man deze rekening op alleen zijn naam kan voortzetten.
2.8.3.
De man en de vrouw zijn ter zitting overeengekomen dat de man de kosten die de vrouw ten behoeve van de honden heeft gemaakt aan de vrouw zal vergoeden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
wijst het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af;
3.3.
bepaalt dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.4.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- [de minderjarige] verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij de man, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt uit school en de vrouw [de minderjarige] ophaalt bij de man;
- [de minderjarige] verblijft in 2023 op eerste Paasdag, eerste Pinksterdag, eerste Kerstdag, de voorjaarsvakantie, de tweede week van de meivakantie, de eerste en vierde en vijfde week van de zomervakantie alsmede op de studiedagen van school op 11 april 2023 en 19 juni 2023 bij de vrouw en [de minderjarige] verblijft op tweede Paasdag, tweede Pinksterdag en tweede Kerstdag, de eerste week van de meivakantie, de tweede en de derde week van de zomervakantie alsmede de studiedagen van school op 24 februari 2023 en 22 maart 2023 bij de man, waarbij de feestdagen en vakanties, met uitzondering van de weken van de zomervakantie, in de opvolgende jaren telkens in spiegelbeeld aan de man en de vrouw worden toebedeeld en de studiedagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld;
3.5.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.6.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
  • de [merk auto] , type [type] , uit 2014 met kenteken [kenteken] , wordt aan de vrouw toegedeeld waarbij op haar de verplichting rust om de helft van de taxatiewaarde van € 5.863,- (dus: € 2.931,50) aan de man te voldoen;
  • partijen moeten de saldi van de bankrekeningen ten tijde van de peildatum van 16 maart 2022 bij helfte delen en daartoe dienen zij elkaar over en weer inzage te geven in de op hun naam/namen staande bankrekeningen op die datum;
3.7.
bepaalt dat beide partijen draagplichtig zijn voor de helft van de schuld bij de Rabobank ten tijde van de peildatum. Voor zover een van de partijen meer dan de helft heeft voldaan, komt hem/haar in zoverre een regresrecht toe op de ander;
3.8.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het huurrecht van de woning en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Maat, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 15 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.