ECLI:NL:RBNHO:2023:2276

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
10289151 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde administratieve sanctie wegens parkeren op gehandicaptenparkeerplaats

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan de betrokkene wegens het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder het daarvoor bestemde voertuig. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de betrokkene aanwezig. De kantonrechter heeft de gedraging vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en een foto van het voertuig op de parkeerplaats. De betrokkene voerde aan het bord niet te hebben gezien en dat het bord later was verwijderd, maar de kantonrechter oordeelde dat het over het hoofd zien van een verkeersbord voor risico van de betrokkene komt. De kantonrechter concludeerde dat er geen reden was om de boete te matigen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 110,00 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 10289151 \ WM VERZ 23-23
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 15 februari 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 februari 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: parkeren op gehandicaptenparkeerplaats anders dan met het voor die gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats bestemde voertuig.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen.
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“(…) Gedragingsgegevens: Het voertuig stond geparkeerd op een door bord E6 RVV 1990 aangeduide gehandicaptenparkeerplaats. Blijkens het onderbord is het gebruik van deze gehandicaptenparkeerplaats voorbehouden aan het voertuig met [kenteken] . Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er gedurende een tijd van ongeveer 10 minuten geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaatsvond, zodat er geen sprake was van onmiddellijk laden en lossen van goederen danwel het in of uit laten stappen van personen. (…)”
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Daarnaast wordt dit ondersteund door een foto van de gedraging, welke ter zitting door de vertegenwoordiger van de officier van justitie is overgelegd.
Betrokkene stelt dat hij het bord niet heeft gezien en dat dit bord later ook weer is weg gehaald. Daarnaast was er geen sprake van opzet. Het over het hoofd zien van een verkeersbord dient voor risico van betrokkene te komen, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet om in hetgeen door betrokkene is aangevoerd een rechtvaardiging voor deze gedraging te zien. Het verweer dat betrokkene de gedraging niet opzettelijk heeft begaan, treft geen doel. Voor het opleggen van een boete bij het begaan van een dergelijke gedraging is immers opzet niet vereist. De boete, waarvan de hoogte door de Wetgever wordt bepaald, is terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Dat de situatie inmiddels is gewijzigd maakt niet dat de boete gematigd dient te worden.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: