ECLI:NL:RBNHO:2023:2226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/15/328179 / FA RK 22-2288
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage op basis van gewijzigde omstandigheden en onvoldoende onderbouwing van verzoek

In deze zaak heeft de man verzocht om wijziging van een beschikking uit 1999, waarin een kinderbijdrage was vastgesteld. Hij vroeg om de kinderbijdrage gedurende de periode van 2013 tot en met 2017 op nihil te stellen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar oordeelt dat de man niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij pas in 2022 een verzoek heeft ingediend. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de verweerders, de vrouw en de kinderen, verweer moesten voeren over een periode die ver in het verleden ligt, wat hen in een nadelige positie heeft gebracht. De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om zijn verzoek te onderbouwen. De stukken die hij heeft ingediend, zoals een verklaring van geregistreerd inkomen en IB-aangiften, zijn niet voldoende om zijn draagkracht te herbeoordelen. Bovendien heeft de man zijn stelling dat hij door psychische klachten niet kon werken onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat hij niet heeft aangetoond dat de vastgestelde kinderbijdrage niet meer in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/328179 / FA RK 22-2288
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 maart 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Hoogenraad, kantoorhoudende te Maassluis,
tegen
[bewindvoerder] handelend onder de naam FMD Financiële en Maatschappelijke Dienstverlening, gevestigd in [plaats] , in hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Tromp, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
alsmede
[de zoon],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de zoon,
en
[de dochter],
wonende op een geheim - bij de rechtbank bekend - adres,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat mr. A. van Westen, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 13 mei 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 20 juli 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 4 augustus 2022;
- het verweerschrift van de zoon en de dochter, ingekomen op 25 oktober 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 3 februari 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de zoon en de dochter van
7 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023 in aanwezigheid van mr. P. Hoogenraad namens de man, de vrouw bijgestaan door mr. S. Tromp, alsmede de zoon en de dochter, bijgestaan door mr. A. van Westen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 1999.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de zoon en de dochter, beiden op [geboortedatum] .
2.3.
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat de man aan de vrouw
een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige zoon en dochter (hierna ook: kinderbijdrage) van NLG 250 per kind per maand voldoen.
2.4.
Bij beschikking van 26 juli 2010 van deze rechtbank zijn de goederen van de vrouw (en van haar partner) onder bewind gesteld.

3.Verzoek

De man heeft verzocht de hiervoor genoemde beschikking te wijzigen in die zin dat de kinderbijdrage wordt bepaald op nihil, althans op een lager bedrag en wel gedurende de periode 2013 tot en met 2017.
De man stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het LBIO heeft beslag gelegd op het inkomen van de man. De beslaglegging heeft betrekking op de periode april 2013 tot en met augustus 2017. De man ontving in deze periode niet of nauwelijks inkomen. Daarbij komt dat op [geboortedatum] een kind is geboren uit de relatie van de man en zijn partner [partner] , voor welk kind hij ook onderhoudsplichtig is. Voorts is de dochter al in 2007 uithuisgeplaatst zodat de vrouw geen recht meer had op een bijdrage voor de dochter.

4.Verweer

De vrouw, de zoon en de dochter hebben daartegen verweer gevoerd.
De man had hen eerder moeten informeren over het ontbreken van draagkracht en hij had eerder een wijzigingsverzoek kunnen en moeten indienen.
Voorts had de man inzichtelijk moeten maken wat zijn inkomsten en uitgaven waren destijds. Niet duidelijk is waarom het inkomen van de man is gedaald en de inkomensdaling hem niet valt toe te rekenen.

5.Beoordeling

5.1.
De zoon en de dochter zijn op [datum] jongmeerderjarig geworden. Hierdoor is de eerder voor hen vastgestelde kinderbijdrage op grond van artikel 1:395b van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (onderhoudsbijdrage).
5.2.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld.
5.3.
Omdat de vrouw, de zoon en de dochter niet betwisten dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, BW gaat de rechtbank in beginsel over tot een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de zoon en de dochter. De rechtbank is van oordeel dat die herbeoordeling er in elk geval niet toe kan leiden dat betaalde of op de man verhaalde bedragen door één van de verweerders zouden moeten worden terugbetaald. De herbeoordeling zou dus alleen gevolgen kunnen hebben voor de onderhoudsbijdragen die op dit moment nog openstaan.
5.4.
De rechtbank vindt het teleurstellend dat de man niet ter zitting is verschenen om zijn verzoek nader toe te lichten, gelet op de aard van de zaak. Zij stelt verder vast dat de man niet goed heeft kunnen uitleggen waarom hij pas in 2022 een verzoek heeft gedaan om herbeoordeling van de onderhoudsbijdrage over de jaren 2013-2017. Dit heeft verweerders in de positie gebracht dat zij verweer moeten voeren over een periode die inmiddels ver in het verleden ligt. Van hen kan niet worden verwacht dat zij nog volledig inzicht kunnen geven in hun financiële positie in die periode, zodat dit voor rekening van de man moet blijven. Zijn stelling dat verweerders inzicht moeten geven in de behoefte van de kinderen over de jaren 2013-2017, wordt dan ook verworpen. De rechtbank beschouwt hun behoefte als gegeven.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man financiële stukken in het geding gebracht, maar dat betreft alleen een verklaring geregistreerd inkomen over de jaren 2013 tot en met 2017 en de IB-aangiften van de man over de jaren 2014 en 2015. De onderliggende stukken, zoals jaaropgaven, loonstroken, uitkeringsspecificaties en/of jaarstukken, ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man daarmee verzuimd om volledige inzage te geven in zijn inkomenspositie over de jaren waarover hij nihilstelling van de kinder-/onderhoudsbijdrage verzoekt. De rechtbank beschikt dan ook over onvoldoende financiële gegevens van de man om zijn draagkracht te kunnen herbeoordelen.
Daar komt bij dat de man zijn stelling dat hij destijds niet kon werken vanwege psychische klachten, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd.
Gelet op het voorgaande heeft de man onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zijn inkomen of verdiencapaciteit in de betreffende jaren zodanig was dat de vastgestelde kinder/onderhoudsbijdrage niet langer in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven. De slotsom luidt dat het verzoek van de man onvoldoende onderbouwd is zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.