Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
[naam 3], de derde-partij [1] en de gemachtigde van de derde-partij.
Totstandkoming van het besluit
17 september 2019 heeft verweerder het verzoek om handhaving van de derde-partij opnieuw afgewezen. Er was volgens verweerder inmiddels sprake van concreet zicht op legalisatie, omdat eiser op 13 september 2019 een (legalisatie)aanvraag had ingediend voor een omgevingsvergunning voor de dakopbouw op de garage.
13 september 2019 voor een omgevingsvergunning voor de dakopbouw op de garage afgewezen. De dakopbouw achtte verweerder – in navolging van zijn welstandstoezichtadviseur – namelijk in strijd met redelijke eisen van welstand. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar en beroep ingesteld. Bij besluit van 11 december 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en op 8 maart 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep ongegrond verklaard [4] . Tegen deze uitspraak heeft eiser geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit tot weigering van de vergunning onherroepelijk is geworden.
Beoordeling door de rechtbank
14 juli 2021 is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 Awb. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd over de begunstigingstermijn – mede gelet op het feit dat eiser al lange tijd kon weten dat hij de regels overtrad – en de hoogte van de dwangsom – die niet in onredelijke verhouding staat tot door eiser ook beaamde bouw- of sloopkosten van de opbouw en daarom een redelijke prikkel tot nakoming vormt – ook geen grond voor het oordeel dat de last onder dwangsom de rechterlijke toets niet kan doorstaan.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep van eiser gericht tegen het bestreden besluit van 14 juli 2021, waarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd, ongegrond;
- verklaart het beroep van eiser gericht tegen het invorderingsbesluit van 6 januari 2022 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiser gericht tegen het intrekkingsbesluit van 22 augustus 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de derde-partij gericht tegen het intrekkingsbesluit van
- vernietigt het intrekkingsbesluit van 22 augustus 2022;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan derde-partij.
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 maart 2023.