ECLI:NL:RBNHO:2023:2128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
8395911 \ CV EXPL 20-2650
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Ngurah Rai Airport, Bali, met een tussenstop in Dubai. De vlucht van Amsterdam naar Dubai, met vluchtnummer EK150, was vertraagd, waardoor de passagiers later dan gepland op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging niet het gevolg was van de vertraging van de vlucht, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de passagiers de aansluitende vlucht konden halen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder gehouden was tot compensatie, omdat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming waren aangekomen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 1.800,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten werden toegewezen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8395911 \ CV EXPL 20-2650 (RH)
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 27 februari 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Dubai Airport, Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), naar Ngurah Rai Airport, Denpasar Bali (Indonesië). Volgens de planning zouden de passagiers op 28 februari 2018 om 22:00 uur (lokale tijd) aankomen op de eindbestemming.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Dubai, met vluchtnummer EK150 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar verschillende alternatieve vluchten, waarna passagier sub 1 en sub 2 daadwerkelijk op 1 maart 2018 om 21:53 uur (lokale tijd) en passagier sub 3 daadwerkelijk op 1 maart 2018 om 14:16 uur (lokale tijd) op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 326,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer van de vervoerder wordt – voor zover relevant – op de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vervoerder voert primair aan dat de vertraging op de eindbestemming niet het gevolg is van de vertraging van de onderhavige vlucht, zodat de vordering van de passagiers reeds om die reden voor afwijzing gereed ligt. Ondanks de ontstane vertraging van 18 minuten bleef er voor de passagiers voldoende tijd (te weten 52 minuten) over om over te stappen op de aansluitende vlucht naar de eindbestemming. De tijd die passagiers nodig hebben om de aansluitende vlucht te halen is afhankelijk van vele factoren, zoals de afstand tussen de gates en het looptempo van de passagiers, aldus de vervoerder.
5.4.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd voor de onderhavige vluchten op de luchthaven is vastgesteld op 60 minuten. Het had naar het oordeel van de kantonrechter dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om (eventueel door overlegging van stukken) te onderbouwen dat de passagiers in het onderhavige geval voldoende de tijd hadden om zich naar de gate van de aansluitende vlucht te begeven. Dit heeft de vervoerder nagelaten.
5.5.
De vervoerder beroept zich subsidiair op buitengewone omstandigheden. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet in geschil is dat de overstaptijd op de luchthaven van Dubai voor de passagiers 70 minuten bedroeg, terwijl de minimale overstaptijd op deze luchthaven 60 minuten bedraagt. Voorts is niet in geschil dat de passagiers met een aankomstvertraging van 18 minuten te Dubai zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt als volgt. In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. In tegenstelling tot hetgeen de vervoerder heeft aangevoerd, acht de kantonrechter een buffer (tussen aansluitende vluchten) van minimaal 20 minuten noodzakelijk. Bij een (geringe) vertraging van 18 minuten moeten de passagiers dus in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. In 5.3. is reeds overwogen dat de vervoerder heeft nagelaten aan te tonen dat de passagiers de aansluitende vlucht nog konden halen. Niet gebleken is dat de vervoerder rekening heeft gehouden met voldoende overstaptijd.
5.6.
Voor zover de vervoerder aanvoert dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende alternatieve vlucht met plaats houdt dit verweer, gelet op bovenstaande, geen stand. Resumerend is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.800,00. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.126,7, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 28 februari 2018, en over € 326,70 vanaf 21 januari 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter