ECLI:NL:RBNHO:2023:2122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
6282309 \ CV EXPL 17-7843
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens vertraging van hun vlucht op 27 juni 2015 van Amsterdam naar Toronto. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers arriveerden met een vertraging van 16 uur en 5 minuten op hun eindbestemming, nadat zij hun aansluitende vlucht naar Toronto hadden gemist. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en restricties van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging hen had verhinderd hun aansluitende vlucht te halen. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.380,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6282309 \ CV EXPL 17-7843 (RH)
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1],

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 mei 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens bij akte gereageerd op de producties die de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 27 juni 2015 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), naar Pearson International Airport, Toronto (Canada).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH993 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 16 uur en 5 minuten aangekomen op de eindbestemming te Toronto.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van de slechte weersomstandigheden te Amsterdam en de opgelegde restricties van de luchtverkeersleiding als gevolg daarvan. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht overgelegd. Uit de ‘slot history’ volgt dat de luchtverkeersleiding meerdere keren een nieuw slot aan de vlucht heeft opgelegd. Uiteindelijk heeft de vlucht gebruik gemaakt van de CTOT van 13:44 uur (UTC), waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van 28 minuten is opgestegen. Als vertragingsoorzaak wordt in de ‘slot history’ vertragingscode 84 genoemd, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor “
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION”. De vertraging die als gevolg van vertragingscode 84 is ontstaan bedraagt volgens het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport 22 minuten.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de opgelegde CTOT’s als een buitengewone omstandigheid kunnen worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd voor het toestel heeft opgelegd. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vertraging van de vlucht voor de duur van 22 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden. De vervoerder doet ten aanzien van de 6 minuten vertrekvertraging van de vlucht die is ontstaan wegens vertragingscode 93 geen beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
De passagiers stellen nog dat de opgelegde CTOT’s niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Toronto gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.7.
De vervoerder voert daarnaast aan dat een deel van de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de lange taxitijd op de luchthaven van Amsterdam. De vlucht heeft langer getaxied, waarna de vlucht op instructie van de luchtverkeersleiding op de taxibaan dan wel het platform heeft moeten wachten en pas om 13:54 uur (UTC) daadwerkelijk is opgestegen. De vertraging voor de duur van 31 minuten is zodoende tevens het gevolg van buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder. Het voorgaande wordt niet door de passagiers betwist. De kantonrechter merkt op dat de vervoerder tijdens het taxiën van de gate naar de vertrekbaan afhankelijk is van de instructies van de luchtverkeersleiding. De reden van de langere taxitijd is dan ook niet relevant, tenzij de langere taxitijd aan de vervoerder is te wijten dan wel wanneer de vervoerder deze langere taxitijd zelf heeft veroorzaakt. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is hoeveel minuten het taxien van de vlucht normaal gesproken in beslag neemt. De kantonrechter kan zodoende niet vaststellen in hoeverre in het onderhavige geval sprake is geweest van een langere taxitijd welke mogelijk als buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. Het had op de weg van de vervoerder gelegen zich hierover uit te laten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vertraging voor de duur van 31 minuten niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
5.8.
Resumerend is de kantonrechter van oordeel dat de vertraging voor de duur van 22 minuten het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door een buitengewone omstandigheid en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. Niet in geschil is dat de passagiers gepland stonden aan te komen op de luchthaven van Frankfurt om 16:05 uur (lokale tijd) en vlucht AC877 naar de eindbestemming gepland stond te vertrekken om 17:15 uur (lokale tijd). Zonder de buitengewone omstandigheid van 22 minuten zou de vlucht om 16:33 uur (lokale tijd) te Frankfurt zijn gearriveerd. Wat er ook zij van de minimale overstaptijd op de luchthaven van Frankfurt op 27 juni 2015 en de door de vervoerder in acht genomen buffer, de passagiers hadden te Frankfurt een aankomstvertraging van 49 minuten, waarvan 27 minuten vertraging niet het gevolg is van buitengewone omstandigheden, zodat zij, ook indien zou komen vast te staan dat de vervoerder de door hem aangevoerde minimale overstaptijd van 45 minuten alsmede een reservetijd van 25 minuten in acht heeft genomen, de aansluitende vlucht niet meer konden halen.
5.9.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De passagiers hebben immers niet vanwege de genoemde buitengewone omstandigheden hun aansluitende vlucht gemist. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.10.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagier heeft de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 27 juni 2015, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 27 juni 2015, en over € 180,00 vanaf 19 mei 2017, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter