ECLI:NL:RBNHO:2023:2095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
C/15/336768 HARK 23-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 15 februari 2023 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. L.M. de Vries, de rechter die betrokken is bij de behandeling van zijn zaak bij de Rechtbank Noord-Holland. Het verzoek tot wraking is ingediend in het kader van een procedure tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoeker was van mening dat de rechter niet onpartijdig kon zijn, omdat deze kennis had van twee beroepschriften die hij had ingediend tegen besluiten van het UWV. Verzoeker stelde dat deze kennis onomkeerbaar was en dat dit zijn kansen in de procedure zou kunnen beïnvloeden.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 23 februari 2023 behandeld. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht, maar de rechter en de wederpartij hebben van de gelegenheid om te reageren geen gebruik gemaakt. De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat zij de dossiers nog niet inhoudelijk had bekeken en dat de keuze om de zaken al dan niet te voegen aan verzoeker was overgelaten. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van verzoeker beoordeeld aan de hand van de criteria voor wraking zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

De wrakingskamer concludeert dat de omstandigheid dat de rechter kennis heeft van beide zaken niet voldoende is om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig is. Ook het feit dat het verzoek tot samenvoeging niet naar verzoeker is doorgestuurd, leidt niet tot de conclusie dat de rechter niet onpartijdig kan oordelen. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/336768 / HA RK 23/23
Beslissing van 27 februari 2023
op de verzoeken tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te Koog aan de Zaan,
verzoeker
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.M. de Vries
hierna: de rechter

1.Het procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 15 februari 2023 een verzoek tot wraking gedaan van de rechter
met betrekking tot de behandeling van de zaak die bij deze rechtbank bij het team Bestuur Algemeen/VK is geregistreerd onder zaaknummer HAA 22/3218 (de hoofdzaak). De wederpartij in de hoofdzaak is de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is op 23 februari 2023 behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker voert aan dat hij twee beroepschriften tegen besluiten van het UWV bij de rechtbank heeft ingediend, waarvan de behandeling van één beroepschrift staat gepland op een zitting op 2 maart 2023. Op 14 februari 2023 ontving verzoeker een telefoontje van een griffiemedewerker dat beide zaken gevoegd zouden worden behandeld op de zitting van 2 maart 2023. Verzoeker heeft aangegeven daar niet mee akkoord te gaan, omdat hij onvoldoende tijd had om zijn voorbereiding hierop aan te passen. De griffiemedewerker heeft hierop laten weten dat de rechter nog moest beslissen en dat hij later zou worden teruggebeld. Even later werd verzoeker teruggebeld met de mededeling dat de zaken niet gevoegd zullen worden behandeld. Aan verzoeker is voorts medegedeeld dat het verzoek tot gevoegde behandeling door het UWV was gedaan.
2.2
Verzoeker voert als eerste wrakingsgrond aan dat de rechter door het verzoek van het UWV om samenvoeging van de zaken kennis heeft gekregen van beide zaken. Die kennis is onomkeerbaar en zelfs in het dossier van de rechtbank terug te vinden. Elke rechter die het dossier leest, zal weet en kennis hebben van beide zaken en daarmee bevoordeeld kunnen zijn. Aangezien beide zaken meerdere overeenkomsten hebben kan de rechter daar in zijn oordeel rekening mee houden. Indien beide zaken strikt gescheiden waren gebleven, had verzoeker in de ene zaak ongelijk kunnen krijgen en in de tweede zaak gelijk. Deze tegenstrijdige oordelen hadden in hoger beroep een steekhoudend argument voor verzoeker kunnen zijn en in hoger beroep alsnog tot zijn gelijk kunnen leiden en die kans is hem nu ontnomen.
2.3
Verzoeker voert als tweede wrakingsgrond aan dat het verzoek van het UWV om samenvoeging van de zaken niet naar hem is doorgestuurd. Een rechter die via de e-mail contact heeft met het UVW is niet onpartijdig te noemen. Bovendien kan het zo zijn dat de rechter en het UWV ook over de inhoud van de zaken contact hebben gehad.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Het UWV heeft de rechtbank in de hoofdzaak gevraagd of een andere zaak van verzoeker bij de zitting op 2 maart 2023 gevoegd zou kunnen worden. De rechter heeft de griffie gevraagd om hierover contact op te nemen met verzoeker. De griffie liet de rechter weten dat verzoeker alleen een samenvoeging wilde als hij tot de dag voor de zitting nog stukken in het geding zou mogen brengen. De rechter heeft aangegeven dat het Procesreglement wordt gevolgd, met name omdat het telefoongesprek meer dan tien dagen voor de zitting plaatsvond en de keuze aan verzoeker was of hij wilde samenvoegen of niet. Verzoeker heeft hierop laten weten de zaken niet gevoegd te willen laten behandelen, hetgeen voor de rechter geen probleem was. De rechter heeft verder aangegeven dat zij de zaken nog niet inhoudelijk had bekeken, omdat zij daarvoor ruimte heeft gereserveerd in de week vlak voor de geplande zitting als zij ook de dossiers heeft ontvangen. De rechter heeft geen idee waarom verzoeker kennelijk aan haar twijfelt. De voorgeschiedenis waarover verzoeker spreekt is haar onbekend.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaken, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer is van oordeel dat de omstandigheid dat de rechter kennis zou kunnen hebben van beiden zaken, onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter niet onpartijdig is. Nog daargelaten dat de rechter heeft aangegeven dat zij op het moment dat zij een beslissing nam over het al dan niet samenvoegen van de zaken de dossiers nog niet inhoudelijk had bekeken, valt niet in te zien dat kennisneming van beide zaken aan een onpartijdige beoordeling in de weg staat.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op het niet doorsturen van het verzoek van het UWV om samenvoeging van de zaken, is de wrakingskamer van oordeel dat dit wellicht minder zorgvuldig is geweest, maar dit niet betekent dat de rechter niet onpartijdig naar de zaak kan kijken. De wrakingskamer ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat door de rechter en het UWV over meer is gecommuniceerd dan het verzoek om samenvoeging. Bovendien heeft de rechter, nadat verzoeker hierover was gehoord, besloten de zaken niet samen te voegen.
4.3
De slotsom is dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking van de rechter moet daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M. Kos, voorzitter, mr. C.S. Schoorl en mr. H.A. Pott Hofstede, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.