ECLI:NL:RBNHO:2023:207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
7817616
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door weersomstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, vanwege de annulering van hun vlucht op 20 april 2017. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, vorderen compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in Wenen op de dag voorafgaand aan de vlucht. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering uitsluitend door deze omstandigheden is veroorzaakt en dat de vlucht niet met vertraging had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.445,58 aan de passagiers, alsook de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 18 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7817616 \ CV EXPL 19-7697
Uitspraakdatum: 18 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[passagier sub 2] ,
3.
[passagier sub 3] ,
4.
[passagier sub 4] ,
5.
[passagier sub 5] ,allen wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6] ,wonende te [woonplaats] ,
7.
[passagier sub 7] ,wonende te [woonplaats] ,
8.
[passagier sub 8] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarig kind
[minderjarige] ,
9.
[passagier sub 9] ,
10.
[passagier sub 10] ,
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hem diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Wenen International Airport (Oostenrijk) naar Cairo International Airport (Egypte) op 20 april 2017 met vluchtcombinatie OS378 en OS863.
2.2.
De passagiers sub 2 t/m 5 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Wenen International Airport (Oostenrijk) naar Erbil Airport (Irak) op 20 april 2017 met vluchtcombinatie OS378 en OS829.
2.3.
De passagiers sub 6 en 7 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Wenen International Airport (Oostenrijk) naar Queen Alia International Airport (Jordanië) op 20 april 2017 met vluchtcombinatie OS378 en OS829.
2.4.
De passagiers sub 8 en 9 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Wenen International Airport (Oostenrijk) naar Imam Khomeini Airport (Iran) op 20 april 2017 met vluchtcombinatie OS378 en OS853.
2.5.
Passagier sub 10 heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder haar diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Wenen International Airport (Oostenrijk) op 20 april 2017 met vlucht OS378.
2.6.
Vlucht OS378 van Amsterdam naar Wenen (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.7.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.8.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.9.
Passagier sub 8 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 5.650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 795,58 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 mei 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 5.650,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 14 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
4.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat er op 19 april 2017 – de dag voorafgaand aan de vlucht – sprake was van slechte weersomstandigheden in Wenen (te weten hevige sneeuwval). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder diverse nieuwsberichten (producties 1 t/m 6 bij antwoord), een gedeelte uit zijn dagrapport (productie 7) en het weerrapport van “Wunderground” overgelegd (productie 8). Als gevolg van deze slechte weersomstandigheden heeft de vervoerder vlucht OS377 van Wenen naar Amsterdam – welke voorafgaand aan de vlucht, op 19 april 2017, zou worden uitgevoerd – moeten annuleren. De vervoerder verwijst in dit kader naar het OPS Performance Report waarin de weersomstandigheden als reden voor de annulering van vlucht OS377 staan genoemd (“D/T WEAT VIE – SNOW-SNOWREMOVAL, DEICING”). De vervoerder voert in dat verband tevens aan dat er door de annulering van de vlucht OS377 geen luchtvoertuig op Schiphol aanwezig was om de vlucht in kwestie uit te voeren.
4.5.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. Volgens de passagiers waren de weersomstandigheden niet dusdanig slecht dat er niet langer gevlogen kon worden. Dit blijkt volgens de passagiers uit het feit dat verschillende luchtvaartmaatschappijen verscheidene vluchten hebben uitgevoerd die zijn vertrokken vanaf Wenen op of omstreeks de geplande vertrektijd van vlucht OS377. De passagiers hebben in dit kader enkele vluchten als voorbeeld genoemd (productie 4 bij repliek). De passagiers benadrukken bovendien dat de luchthaven van Wenen op 19 april 2017 niet gesloten was. Indien en voor zover vast komt te staan dat de annulering van OS377 wél het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden stellen de passagiers zich op het standpunt dat weersomstandigheden niet mogen doorwerken.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de luchthaven van Wenen op 19 april 2017 te kampen had met winterweersomstandigheden. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat er vanwege deze weersomstandigheden geen (vertrekkend) vliegverkeer mogelijk was. De vervoerder heeft dan ook naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vlucht alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd.
4.7.
Voor zover de vervoerder heeft bedoeld aan te voeren dat de annulering van de vlucht een beslissing van de gezagvoerder is geweest, had het op de weg van de vervoerder gelegen om dit verweer reeds bij antwoord naar voren te brengen. Ook het verweer dat de vervoerder extra hard wordt geraakt door de slechte weersomstandigheden omdat Wenen zijn thuisbasis betreft is eerst bij conclusie van dupliek naar voren gebracht. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij de hiervoor uiteengezette standpunten eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord had kunnen doen. Hiertoe is hij op grond van de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Nu hij dat heeft nagelaten, zijn deze verweren tardief. De kantonrechter zal dan ook aan deze verweren voorbij gaan.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder niet aangetoond dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden als gevolg waarvan vlucht OS377 is geannuleerd. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden naar de vlucht in kwestie kan dan ook geen sprake zijn. Het beroep van de vervoerder op (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden wordt verworpen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 6.445,58, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.650,00 vanaf 20 april 2017 en over € 795,58 vanaf 13 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 622,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter