ECLI:NL:RBNHO:2023:2011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/15/332400 / FA RK 22-4580
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe opvoedsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige, geboren in Thailand. De minderjarige woont al vijf jaar in een pleeggezin en is klem komen te zitten tussen de pleegouders, de moeder, de grootmoeder en de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam als voogd te benoemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te scheppen over haar toekomstperspectief en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de minderjarige recht heeft op een veilige en stabiele omgeving, wat momenteel wordt geboden door de pleegouders. De moeder heeft aangegeven dat ze het verzoek tot gezagsbeëindiging pijnlijk vindt, maar ze verzet zich niet tegen het subsidiaire verzoek van de Raad. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd, zodat de belangen van de minderjarige beter kunnen worden behartigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
beëindiging van het ouderlijk gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/332400 / FA RK 22-4580
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 8 maart 2023
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , Thailand,
hierna te noemen [de minderjarige] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. R. Vermeer, kantoorhoudende te Utrecht,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [plaats] .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 30 september 2022 ingekomen op diezelfde datum;
- de nagezonden stukken van de Raad, ingekomen op 6 februari 2023.
1.2.
Op 8 februari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , vertegenwoordiger van de GI;
  • de pleegmoeder.
Ter zitting is aan de moeder bijstand verleend door een tolk in de Thaise taal.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter te praten, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt
.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 november 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 8 november 2022.
2.3.
Tevens is bij genoemde beschikking van 12 november 2019 machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging is verlengd tot 8 november 2022.
2.4.
[de minderjarige] woont in het pleeggezin van pleegmoeder.
2.5.
De moeder heeft de Thaise nationaliteit en [de minderjarige] heeft (in ieder geval ook) de Nederlandse nationaliteit.
2.6.
De vader van [de minderjarige] is [de vader] . De vader heeft [de minderjarige] erkend, hij heeft geen gezag over [de minderjarige] .

3.Verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen. De Raad heeft hiertoe aangevoerd dat de moeder al ruim vier jaar niet meer de zorg draagt voor [de minderjarige] . De GI heeft in 2020 het perspectiefbesluit genomen dat de moeder nu en in de toekomst niet in staat kan worden geacht de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] op zich te nemen. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat zij zekerheid krijgt over haar toekomstperspectief.
[de minderjarige] is opgegroeid in een spanningsvolle opvoedsituatie, waarbij zij jarenlang getuige is geweest van huiselijk geweld tussen haar ouders. De inzet van opvoedondersteuning door Evean, met als doel de opvoedvaardigheden van de moeder te vergroten, heeft niet het gewenste resultaat gehad, waarop de hulpverlening in februari 2018 is gestopt. In maart 2018 is [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin geplaatst. De GI heeft vanaf de zorgmelding tot aan de uithuisplaatsing verschillende vormen van hulpverlening ingezet met als doel de ouders te ondersteunen in de opvoeding, de moeder zelfstandiger te maken (onder meer Nederlandse taal leren), de ouders te ondersteunen in de financiën en de vader begeleiding te bieden bij zijn persoonlijke problematiek.
Ook na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin heeft de GI geprobeerd de moeder te begeleiden richting de juiste hulp, maar zonder resultaat. De GI krijgt moeilijk contact met zowel de moeder als de vader sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
In de begeleide bezoeken tussen de moeder en [de minderjarige] is zichtbaar dat er weinig interactie tussen hen is. Dit komt door de taalbarrière, maar ook doordat de moeder niet in staat blijkt te zijn om aan te sluiten bij [de minderjarige] . De moeder blijft haar als een jong kind zien, vraagt of [de minderjarige] thuis komt wonen, kan geen diepgang in gesprekken brengen en de moeder blijft haar partner, tegen de wens van [de minderjarige] in, betrekken bij het contact. In de afgelopen jaren is door verschillende partijen geconstateerd dat er geen sprake is van een gezonde gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [de minderjarige] . Hier is in het verleden wel begeleiding en ondersteuning op ingezet, maar de moeder lijkt hier onvoldoende van te kunnen profiteren. Het perspectief van [de minderjarige] ligt volgens de Raad niet bij de moeder. Omdat [de minderjarige] geen behoefte aan een uitbreiding van het huidige contact met de moeder heeft, is dit voorlopig geen onderwerp waarop actief begeleiding wordt ingezet.
[de minderjarige] heeft het naar haar zin bij de pleegouders en is erg aan hen gehecht. [de minderjarige] heeft inmiddels drie jaar speltherapie en geeft zelf aan hier veel baat bij te hebben. Ook is zij gestart met EMDR. De pleegouders zien een positieve ontwikkeling bij [de minderjarige] . [de minderjarige] raakt minder snel in de stress en de pleegmoeder kan zo nu en dan 's avonds het huis uit gaan, wat zij de eerste vier jaar echt niet kon.
De Raad heeft in de gesprekken met alle betrokkenen gemerkt dat het niet altijd goed lukt om echt naar [de minderjarige] en haar wensen en behoeften te luisteren. Er wordt vooral over en niet met haar gepraat, dit terwijl [de minderjarige] duidelijk aangeeft wat haar behoeften zijn. [de minderjarige] zou graag meer contact met de grootmoeder (vaderszijde) willen en met haar op vakantie gaan. De Raad vindt het zorgelijk dat er veel onduidelijkheid is over afspraken en regels rondom het contact met familie. Er moet opnieuw gekeken worden naar hoe het contact tussen [de minderjarige] en haar familie op een fijne manier ingevuld kan worden en dat [de minderjarige] onbelast contact met hen kan hebben. Daarbij is het belangrijk dat zij niet langer belast wordt met volwassenzaken en van iedereen emotionele toestemming krijgt en ervaart voor het contact. Het opgroei- en woonperspectief van [de minderjarige] ligt niet bij de moeder of de vader of bij de grootmoeder, maar bij de pleegouders. [de minderjarige] staat al langere tijd onder toezicht van de GI en het is niet logisch om de ondertoezichtstelling jaarlijks te blijven verlengen. Daarom is het beëindigen van het gezag van de moeder de volgende stap. De voogdij kan niet bij de pleegouders belegd worden, omdat de pleegouders niet de formeel juridische verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het contact tussen [de minderjarige] en haar familie. Het is belangrijk om de pleegouders hierin te blijven ondersteunen. Daarnaast is het wenselijk dat met de pleegouders wordt onderzocht of zij nadere opvoedondersteuning wensen en nodig hebben om beter bij [de minderjarige] haar ontwikkelingsleeftijd en behoeften te kunnen aansluiten. Als laatste is het volgens de Raad belangrijk dat [de minderjarige] de ruimte krijgt voor het ontwikkelen van haar eigen identiteit. Voor [de minderjarige] is het goed dat zij verder gaat met EMDR en speltherapie.
3.2.
Ter zitting heeft de Raad zijn verzoek mondeling aangevuld en subsidiair verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verstrekken in een voorziening voor pleegzorg voor eveneens de duur van een jaar.

4.Standpunten

de GI
4.1.
De GI staat achter de verzoek van de Raad. De ondertoezichtstelling is inmiddels al meermaals verlengd en het perspectief van [de minderjarige] ligt niet meer bij de moeder. [de minderjarige] woont al langere tijd in het pleeggezin en is hier veilig gehecht. Ze krijgt hulp vanuit speltherapie en zij volgt een EMDR traject, zij heeft hier baat bij. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat zij in rust verder kan opgroeien en de kans krijgt om alle nare gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. [de minderjarige] heeft veel behoefte aan meer contact met de vader en de grootmoeder. De pleegouders moeten [de minderjarige] hier de ruimte en emotionele goedkeuring in leren geven: de GI kijkt steeds met Levvel hoe dit beter of anders kan. Ook de pleegouders hebben vanuit Levvel een traject gevolgd om sensitief responsief op [de minderjarige] te reageren. De GI kijkt in samenwerking met Levvel naar de omgang tussen [de minderjarige] en de vader. De pleegouders zien dat [de minderjarige] graag contact wil en zij kunnen hier wel achter staan als er voor iedereen duidelijke afspraken worden gemaakt. Voor [de minderjarige] is het belangrijk om meer weerbaar te worden en haar (eigen) stem te laten horen in plaats van uit te spreken wat ze denkt dat een ander wil.
De vader kiest er zelf voor om geen contact te hebben met de jeugdbeschermer van de GI. Zolang hij dat contact uit de weg gaat kan de vader [de minderjarige] niet zien. De GI gunt [de minderjarige] wel het contact met hem. Het contact met haar netwerk moet behouden blijven. De GI vindt het belangrijk dat [de minderjarige] contact onderhoudt met de familie van vaderszijde: dat is haar wens en het is een deel van haar identiteit. De GI overweegt om Levvel in te zetten om de band tussen de moeder en [de minderjarige] te versterken.
de moeder
4.2.
De moeder staat niet achter het verzoek tot gezagsbeëindiging. Ze vindt het verzoek heel pijnlijk omdat ze destijds [de minderjarige] vrijwillig bij de pleegouders heeft ondergebracht. De moeder is bang dat ze [de minderjarige] na de beëindiging van haar gezag kwijtraakt. De moeder heeft het gevoel dat [de minderjarige] van haar afgepakt is en dat zij geen kans heeft gekregen om een goede moeder voor haar te zijn. De moeder werkt mee aan alle gezagsbeslissingen en begrijpt dat [de minderjarige] nu niet bij haar kan wonen. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is gelukkig wel iets verbeterd de laatste maanden. Zo gaan ze samen koken bij de pleegouders thuis en bellen ze. De moeder heeft een nieuwe relatie maar woont nog niet samen en er is nog geen contact tussen [de minderjarige] en de nieuwe partner. Op den duur wil de moeder wel graag dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen maar dat spreekt ze niet uit tegen [de minderjarige] . De moeder verzet zich niet tegen het subsidiaire verzoek van de Raad. Voor de moeder is het belangrijkste dat ze invulling kan blijven geven aan haar moederrol. Ze wil meer tijd met [de minderjarige] kunnen doorbrengen en onbegeleide contact met haar kunnen hebben. Als het gezag van de moeder wordt beëindigd wil ze dat de huidige GI wordt belast met de voogdij.
de pleegmoeder
4.3.
De pleegmoeder staat achter het verzoek tot gezagsbeëindiging. [de minderjarige] heeft haar drakentraining afgerond, het gaat goed op school en [de minderjarige] heeft baat bij het EMDR traject, alhoewel dit traject wel zwaar is voor [de minderjarige] en ze het nog niet volledig heeft afgerond. [de minderjarige] gaat om de week naar speltherapie en daar kan ze echt haar gevoelens en emoties uiten. Vlak voor de zitting is er wel weer reuring ontstaan omdat de bezoeken aan de grootmoeder moeizaam verlopen. De GI wil die afspraken uitbreiden van een keer per maand naar een keer per twee weken, terwijl dat veel stress geeft bij alle betrokkenen. Vanwege de moeizame verhouding tussen de pleegouders en de grootmoeder heeft het de voorkeur van de pleegmoeder als de GI wordt belast met de voogdij. De contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] verlopen inmiddels wat beter. [de minderjarige] is erg enthousiast over het samen koken met de moeder en wil dat de moeder op haar verjaardag komt. [de minderjarige] belt ook soms met de moeder en de onbegeleide omgang wordt verder uitgebreid. Daarnaast heeft [de minderjarige] een goede band met de vader, maar die ziet ze nu niet omdat de vader geen begeleide bezoeken bij Levvel wil. Levvel vindt het wel belangrijk dat [de minderjarige] de vader ziet en het is nu de bedoeling dat ze hem bij de grootmoeder gaat zien. De pleegmoeder kan daar ook achter staan als er voor iedereen duidelijke afspraken worden gemaakt.

5.Beoordeling

bevoegdheid en toe te passen recht
5.1.
Uit de stukken blijkt dat de moeder de Thaise nationaliteit bezit zodat deze zaak een internationaal karakter heeft en de rechtbank eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht moet worden toegepast.
Het verzoek betreft een geschil over de beëindiging van het gezag van de ouders en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing.
5.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.3.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, de navolgende feiten en omstandigheden betrokken.
5.4.
[de minderjarige] woont al vijf jaar in het perspectief biedende pleeggezin bij de huidige pleegouders. [de minderjarige] komt steeds meer klem te zitten tussen het complexe systeem van de volwassenen om haar heen die veel voor haar betekenen (de pleegouders, de moeder, de grootmoeder en de vader). Deze volwassenen hebben een complexe verstandhouding met elkaar en hebben verschillende verwachtingen over hun aandeel en rol in de opvoeding en verzorging [de minderjarige] . [de minderjarige] moet hierdoor op een dun koord balanceren om de volwassenen om haar heen tevreden te houden waarbij er onvoldoende naar [de minderjarige] zelf wordt geluisterd. [de minderjarige] kan zich hierdoor onvoldoende richten op haar eigen ontwikkeling en op de vervulling van haar eigen wensen en haar groei naar volwassenheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een voogd moet komen om naast [de minderjarige] te staan en beslissingen voor haar te nemen.
5.5.
Voorts is aan de rechtbank gebleken dat de moeder sinds de uithuisplaatsing weinig tot geen invulling aan het gezag over [de minderjarige] heeft gegeven en dat [de minderjarige] geen veilige gehechtheidsrelatie met de moeder heeft. Dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] de laatste maanden wat beter is geworden en minder geforceerd, is fijn maar maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de pleegouders en ze is veilig aan de pleegouders gehecht. [de minderjarige] heeft zich binnen het pleeggezin kunnen richten op de ontwikkelingstaken die bij haar leeftijd horen en op het verwerken van traumatische gebeurtenissen uit haar verleden. Het perspectief van [de minderjarige] ligt daarom niet meer bij de moeder maar bij de pleegouders, en voor [de minderjarige] mag daarover geen onzekerheid meer bestaan. De rechtbank vindt het heel belangrijk dat [de minderjarige] kan blijven profiteren van de rust en veiligheid die haar door het pleeggezin geboden wordt. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing vindt de rechtbank daarom geen passende maatregel meer. Door een gezagsbeëindiging krijgt [de minderjarige] de duidelijkheid die zij nodig heeft.
5.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is komen vast te staan dat de moeder niet meer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 tweede lid BW te dragen binnen een voor de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn.
5.7.
Het voorgaande leidt tot conclusie dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de ouders in het belang van [de minderjarige] is, zodat het verzoek tot beëindiging van het gezag zal worden toegewezen.
5.8.
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over [de minderjarige] te benoemen.
5.9.
De GI heeft zich op 11 oktober 2022 schriftelijk bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal de GI conform het verzoek van de Raad tot voogdes benoemen. De moeder en de pleegmoeder staan hierachter en ook de rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de voogdij wordt uitgevoerd door de GI als een onafhankelijke partij.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van:
- [de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
over
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [gemeente] , Thailand;
6.2
benoemt tot voogdes over [de minderjarige] :
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam, gevestigd te [adres] .
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, voorzitter, en mr. J.C.M. Swinkels en mr. M. Overmars, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.