ECLI:NL:RBNHO:2023:1972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326782/FA RK 22-1594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarigen op grond van artikel 1:266 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding op zich te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds april 2018 onder toezicht staan en met spoed uit huis zijn geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun thuissituatie. De kinderen verblijven momenteel bij hun oom, die hen een veilige en stabiele omgeving biedt. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de ouders niet in staat zijn om hun gezag ten gunste van de kinderen in te zetten. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de ouders beëindigd, waarbij de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als voogd is benoemd. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de ouders om een contra-expertise afgewezen, omdat dit in het belang van de kinderen niet wenselijk werd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/326782 / FA RK 22-1594
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over het beëindigen van het gezag van de ouders
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming(Regio Overijssel),
locatie Almelo, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](de moeder) en
[de vader](de vader),
hierna samen te noemen: de ouders,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
[oom],
oom moederszijde tevens pleegouder,
hierna te noemen: de oom,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Enschede.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 1 april 2022, ingekomen bij de griffie op 1 april 2022;
- het bericht van de Raad van 7 april 2022, met als bijlage een klachtmelding tegen de Raad van 7 april 2022, ingediend door de heer [naam] namens de ouders;
- het uitstelverzoek (zitting 3 juni 2022) van mr. De Gruijl van 25 mei 2022;
- het uitstelverzoek (zitting 6 juli 2022) van mr. De Gruijl van 1 juli 2022;
- het bezwaar tegen het uitstelverzoek van de GI van 4 juli 2022;
- het bezwaar tegen het uitstelverzoek van mr. Post van 4 juli 2022;
- het verweerschrift (met bijlagen) van mr. De Gruijl van 5 juli 2022,;
- het uitstelverzoek (zitting 24 januari 2023) van mr. De Gruijl van 21 december 2022;
- het uitstelverzoek (zitting 24 januari 2023) van mr. De Gruijl van 18 januari 2023;
- het bericht van de Raad van 20 januari 2023 met de door rechtbank opgevraagde beslissing op de klacht van de ouders tegen de Raad van 26 juli 2022;
- het bezwaar tegen het uitstelverzoek (en als bijlage de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 6 december 2022) van mr. Post van 23 januari 2023;
- het bericht van mr. De Gruijl van 23 januari 2023.
1.2.
De verzoeken van mr. De Gruijl om verdaging van de zittingen van 3 juni 2022 en
6 juli 2022 zijn toegewezen. De verzoeken van mr. De Gruijl om verdaging van de zitting van 24 januari 2023 zijn afgewezen.
1.3.
Op 24 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- mr. De Gruijl namens de ouders;
- de oom, bijgestaan door mr. Post;
- [M] , namens de Raad;
- [K] en [A] , namens de GI.
De oom en de GI (mw. [K] /dhr. [A] gezamenlijk) waren via een digitale beeld- en geluidsverbinding aanwezig. [de minderjarige 1] is (vanwege zijn leeftijd) opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter, maar hij heeft van deze mogelijkheid, dan wel het online bijwonen van de zitting of het insturen van een schriftelijke reactie, geen gebruikgemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij de oom.
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn op 19 april 2018 voorlopig onder toezicht gesteld door de kinderrechter van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) en met spoed uit huis geplaatst in een crisispleegezin. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd, aanvankelijk door de rechtbank Overijssel en sinds oktober 2021 door de rechtbank Noord-Holland, laatstelijk tot 19 april 2023.
2.4.
Bij beschikking van 6 december 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam, uitspraak doende op het hoger beroep van de ouders, de beschikkingen van 25 oktober 2021 en 12 april 2022 van deze rechtbank – voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing – bekrachtigd.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en te bepalen dat de GI met de voogdij over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt belast.
3.2.
De Raad komt – kort samengevat – na onderzoek tot de conclusie dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] weer op zich te nemen. De termijn waarbinnen het nog aanvaardbaar is dat de kinderen niet zeker weten of zij bij hun oom kunnen opgroeien, is ruimschoots verstreken. De kinderen zijn in april 2018 voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun thuissituatie. De kinderen hebben daarna niet meer thuis gewoond. De ouders geven aan niet zelf voor de kinderen te willen zorgen, maar zij willen dat de kinderen worden teruggeplaatst bij de grootmoeder en tante vaderszijde (hierna: de oma/tante), bij wie de kinderen tot medio april 2019 hebben gewoond. De Raad is van mening dat de ouders hun gezag niet ten gunste van de kinderen inzetten. Zij grijpen elke gelegenheid aan om hun gelijk te krijgen, ongeacht de consequenties daarvan voor de kinderen. De kinderen ontwikkelen zich goed bij de oom. De oom handelt in het belang van de kinderen en sluit goed aan bij hun behoeften. De ouders en de oma/tante zijn zeer negatief over de oom en zij maken zich grote zorgen over het verblijf van de kinderen bij hem. Het is belastend voor de kinderen om te wonen bij een opvoeder van wie het handelen door ouders steeds weer ter discussie wordt gesteld. De kinderen hebben behoefte aan rust, stabiliteit en continuïteit, zeker gezien hun roerige verleden. De oom heeft de afgelopen jaren aangetoond dat hij dat de kinderen kan bieden. Het is daarom belangrijk dat de kinderen bij hem blijven wonen. Door het beëindigen van het gezag van de ouders over de kinderen, zal er duidelijkheid komen voor de kinderen en voor alle andere betrokkenen, namelijk dat de kinderen bij de oom blijven wonen. Gezien de ingewikkelde familieverhoudingen en het feit dat de oom zelf niet met de voogdij over de kinderen wil worden belast, verzoekt de Raad de GI tot voogdes te benoemen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de ouders
4.1.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek. Bij verzoekschrift van 4 juli 2022 hebben de ouders daartegen verweer gevoerd. Ter zitting heeft mr. De Gruijl het verweer gewijzigd. De rechtbank begrijpt het verweer/zelfstandig verzoek van de ouders aldus dat, voor zover mogelijk en wenselijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt verzocht om:
I. de Raad primair niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek,
dan wel subsidiair het verzoek van de Raad af te wijzen,
dan wel meer subsidiair de behandeling van het verzoek van de Raad aan te houden totdat door de Nationale Ombudsman is beslist op de klacht van de ouders tegen de Raad;
II. meest subsidiair een contra-expertise te gelasten op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv;
III. de GI te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten aan de ouders, inclusief:
a. onkosten voor getuigen of deskundigen: 2 punten conform tarief II
b. onderzoekskosten t.b.v. verweer door deskundige, groot € 3.490,-- mci. BTW
c. Reis- en verblijfskosten deskundige en ouders, dan wel de GI tot vergoeding van die kosten te veroordelen die de rechtbank redelijk acht.
4.2.
De ouders stellen zich op het standpunt dat de Raad niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het verzoek, naar de rechtbank begrijpt omdat het rapport is gebaseerd op selectieve en onjuiste informatie en niet aan waarheidsvinding is gedaan. Volgens de ouders is het raadsrapport louter gebaseerd op informatie van de GI. De tunnelvisie waaraan de GI lijdt en de gebrekkige en onjuiste weergave van intenties, situaties en omstandigheden, heeft de GI overgedragen aan de Raad. Het raadsrapport kan daarom niet dienen als grondslag voor het verzoek, zodat niet tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek kan worden overgegaan.
4.3.
Een contra-expertise door het NIFP of een andere gerenommeerde instelling is nodig om onafhankelijk onderzoek te kunnen doen en antwoord te krijgen op vragen als: hoe zit het met de hechting tussen de oom en de kinderen, de opvoedsituatie van de kinderen bij de oom en de hechting tussen de oma/tante en de kinderen en de opvoedvaardigheden van de oma/tante, kunnen de kinderen nog naar oma/tante worden overgeplaatst? Als er lange wachttijden zijn voor een onderzoek, zou de Raad ook zelf daar nog aanvullend onderzoek naar kunnen doen. De ouders zien niet in waarom een dergelijk onderzoek en daardoor een langere onzekerheid over de plek waar zij zullen opgroeien, belastend of schadelijk voor de kinderen zou zijn
4.4.
Het verdere betoog van de ouders komt er – kort weergegeven – op neer dat de pijn van de ouders vooral zit in de verleende spoedmachtiging van de kinderen in april 2019, kort na het plotseling overlijden van hun dochter [naam dochter] , en het feit dat de ouders toen lange tijd niet wisten waar de kinderen waren ondergebracht. De ouders zijn toentertijd beschuldigd van iets afschuwelijks. Zolang er geen duidelijkheid komt/is over wat zich daadwerkelijk in die periode heeft afgespeeld, kunnen de ouders zich daar niet bij neerleggen. Daarna volgde een opeenstapeling van vertrouwenskwesties tussen de ouders en de betrokken instanties, waardoor een goede samenwerkingsrelatie met de GI nooit tot stand is gekomen. Er wordt de ouders steeds verweten dat zij niet meewerk(t)en, maar dat ligt veel genuanceerder. Zij voelen zich niet gehoord in de afgelopen jaren. De ouders hebben hun heil noodgedwongen gezocht bij [mevrouw] om daarover duidelijkheid te krijgen. Daarna heeft [naam] voor de ouders geprobeerd om de feiten en omstandigheden goed in beeld te krijgen. [naam] is inmiddels niet meer betrokken en heeft zijn rapport niet afgerond. De ouders hopen dat uit dossieronderzoek van [meneer] , die zij nu hebben ingeschakeld, zal blijken dat er veel dingen niet goed gegaan zijn.. Gelet op wat de ouders allemaal hebben meegemaakt, zou het niet meer dan redelijk zijn als de GI wat meebuigt met de ouders. Een gezagsbeëindiging is in ieder geval niet helpend bij het doorbreken van de weerstand bij de ouders en oma/tante tegen het verblijf van de kinderen bij de broer van moeder en de huidige wijze waarop het contact tussen ouders en kinderen door de GI is ingericht.
Het standpunt van de GI
4.5.
De GI onderschrijft het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de GI toegelicht dat de aanhoudende weerstand van de ouders tegen het verblijf van de kinderen bij de oom, de samenwerking lastig en complex maakt. Het lukt de ouders niet om hierin hun eigen belang aan het belang van de kinderen ondergeschikt te maken. De ouders blijven teruggrijpen naar het verleden. Ze wijzen het handelen van de betrokken personen en instanties aan als de oorzaak van alle problemen, maar hebben geen oog voor hun eigen aandeel in de ontstane situatie. Er is een hardnekkig patroon bij de ouders om de verantwoordelijkheid buiten zichzelf te zoeken. Ook zien zij niet dat hun rigide houding, het voeren van juridische procedures en het niet willen samenwerken met de GI niet bijdraagt aan een oplossing van hun eigen probleem. De ouders zetten hun gezag niet in ten behoeve van de kinderen. Zelfs het verzoek van de oom om [de minderjarige 2] een foto van haar ouders te geven omdat het beeld van haar ouders begint te vervagen, wordt juridisch benaderd. Deze patstelling moet doorbroken worden. De forse aantijgingen aan het adres van de oom laten hem niet onberoerd en zijn ondermijnend voor hem. Dit, terwijl de kinderen zich heel goed ontwikkelen en uitstekend worden verzorgd en aangestuurd door de oom. Er worden heftige uitspraken gedaan door de ouders (en de oma/tante), waartegen de oom zich niet kan verweren.
De GI en pleegzorg hebben geen zorgen over de situatie van de kinderen bij de oom , integendeel, maar de ouders weigeren dat te accepteren. Voor zover er in een vorige fase door [naam] zorgen zijn genoemd over het opgroeien van de kinderen bij hun oom, worden die ook nu niet concreet gemaakt. De ouders hebben het over een vertrouwensbreuk met de huidige GI, maar ook met de vorige GI hadden de ouders problemen. De ouders verwijten de GI dat zij onvoldoende betrokken worden en te weinig informatie krijgen, maar de ouders hebben zelf nog nooit naar de kinderen geïnformeerd, ook niet bij de oom, die daarvoor wel open staat.
De ouders zoeken vooral strijd. Zij hebben nooit de bereidheid getoond om samen te werken aan een oplossing of er samen uit te komen, ondanks de vele handreikingen daartoe vanuit de GI. Voor een contra-expertise ziet de GI geen aanleiding. Het gaat inmiddels niet meer om de vraag met wie de kinderen wel of niet een hechting hebben, maar om het belang van de kinderen dat zij zich niet steeds hoeven af te vragen of zij volgend jaar nog bij hun oom wonen. Deze onzekerheid vormt een belemmering voor hun ontwikkeling en functioneren. Het traject tot contactherstel en hervatten van de omgang met de ouders verloopt daarbij zeer moeizaam. Ook daarin laten de ouders zien zich niet in de kinderen te kunnen verplaatsen.
Het standpunt door en namens de oom
4.6.
De oom onderschrijft het verzoek van de Raad. Ter zitting is door en namens de oom toegelicht dat het goed gaat met beide kinderen, zowel thuis als op school. [de minderjarige 1] heeft een aangepast lesprogramma vanwege zijn hoge IQ en omdat hij op sociaal-emotioneel gebied wat achterloopt. [de minderjarige 1] zoekt de bevestiging dat hij bij de oom kan blijven wonen, maar de oom kan tot nu toe alleen toezeggen dat hij daarvoor zijn best zal blijven doen. Ook begint [de minderjarige 1] steeds meer te vragen over zijn achtergrond. [de minderjarige 2] is zo jong bij hem komen wonen dat zij het heel normaal vindt dat zij bij de oom woont. De oom heeft sinds de plaatsing van de kinderen bij hem geen contact meer met de ouders. Hij heeft steeds open gestaan voor contact en is ook bereid mee te bewegen, maar alles wordt van de hand gewezen. De insinuatie dat hij de kinderen van de ouders en oma/tante heeft afgepakt en daar van meet af aan op uit is geweest, is kwetsend. Hij heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen uit verantwoordelijkheids- en plichtsgevoel op het moment dat hij zag dat zijn zus niet zelf voor de kinderen kon zorgen. Hij heeft dat ook zo aan de kinderen uitgelegd. Een contraexpertise acht de oom niet nodig en bovendien onwenselijk. Een nieuw onderzoek is belastend voor de kinderen, zeker gezien de huidige wachttijden. Na alles wat er is gebeurd en hoe de ouders daarmee zijn omgegaan, ligt de conclusie dat het in het belang van de kinderen is om bij de oom te blijven voor de hand. De ouders zullen zich nooit bij die conclusie neerleggen, ook niet na nieuw onderzoek. De ouders zullen blijven zoeken naar een manier om hun gelijk te halen. De gezagsbeëindiging biedt alle betrokkenen de noodzakelijke duidelijkheid dat de kinderen bij de oom blijven wonen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de Raad niet-ontvankelijk is in zijn verzoek of dat de inhoudelijke behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van een door de rechtbank te gelasten onderzoek (contra-expertise / deskundigenonderzoek).
Niet-ontvankelijkheid?
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het raadsrapport voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidsnormen en het motiveringsvereiste. De Raad heeft in een uitgebreide tijdlijn het verloop van (met name) de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing in de afgelopen jaren weergegeven. Deze tijdlijn bestaat niet alleen uit informatie van de Raad zelf (en de GI), maar bevat ook een uitgebreide en feitelijke weergave van de inhoud van rapporten, verslagen en beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof. Het gerechtshof heeft heel recent (6 december 2022) geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de oom terecht is verlengd. Er is tot op heden door de ouders – hoewel herhaaldelijk aangekondigd – geen concrete informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan de inhoud van de Raadsrapportages en de verslagen/informatie van de GI. .
Ter zitting heeft de advocaat van de ouders aangegeven dat het onderzoek van [naam] , waarvan ook melding wordt gemaakt in de beschikking van het hof van 6 december 2022, inmiddels is gestaakt en dat [naam] niet meer is betrokken. De heer [meneer] van Stichting Onafhankelijk Dossieronderzoek Jeugdzorgketen heeft de zaak nu opgepakt. De voorlopige conclusie van [meneer] is dat besluitvorming in het kader van de gezagsbeëindiging in deze fase prematuur is. Een integrale beoordeling van het dossier door hem zal naar verwachting eind februari 2023 gereed. De rechtbank betrekt dit gegeven niet bij de ontvankelijkheidsvraag, maar bij het verzoek van mr. de Gruijl om de zaak aan te houden
5.3.
De rechtbank acht de Raad op grond van het voorgaande ontvankelijk in haar verzoek.
Aanhouding van de zaak tot in verband met procedure bij Nationale Ombudsman?
5.4.
De ouders hebben verzocht om de behandeling van het verzoek aan te houden totdat door de Nationale Ombudsman is beslist op de klacht van de ouders tegen de Raad. De rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling van dit verzoek naar beëindiging van het gezag van de ouders het verloop en de resultaten van de procedure bij de Nationale Ombudsman niet relevant zijn. De procedure bij de Nationale Ombudsman ziet vooral op de bejegening van de ouders door de Raad. Over de – naar de rechtbank begrijpt – vraag van de ouders of zich gedurende het traject de afgelopen jaren feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die tot een onacceptabele uitkomst hebben geleid, doet de Nationale Ombudsman geen bindende uitspraken.
5.5.
De rechtbank wijst het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van een beslissing door de Nationale Ombudsman daarom af.
Aanhouding van de zaak vanwege contra-expertise/deskundigenonderzoek?
5.6.
De ouders willen de mogelijkheid krijgen om het onderzoek/rapport van de Raad te weerleggen door een door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv. De ouders stellen zich op het standpunt dat door het feitenonderzoek door de eigen ingeschakelde deskundige(n), nu [meneer] , al zoveel feiten op tafel zijn komen te liggen, dat dit een deskundigenonderzoek rechtvaardigt. Een dergelijk onderzoek is volgens de ouders niet in strijd met de belangen van de kinderen, integendeel, de kinderen hebben volgens de ouders juist baat bij een dergelijk onderzoek. De ouders verzoeken het NIFP of een daarmee gelijk te stellen onderzoeksinstituut te benoemen tot deskundige. De ouders verwijzen daarbij naar de voorlopige conclusie van [meneer] die aan de stukken is toegevoegd.
5.7.
Op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv. benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak voor een nader onderzoek ontbreekt en het belang van de kinderen zich daartegen verzet. Als het voordeel van een dergelijke onderzoek (alle facetten worden nog eens tegen het licht gehouden) en het nadeel van dit onderzoek (een langere tijd waarin de kinderen in hun onzekerheid verkeren over de plek waar zij zullen opgroeien) tegen elkaar worden afgewogen, weegt naar het oordeel van de rechtbank het nadeel het zwaarst. [de minderjarige 1] geeft al langere tijd stelselmatig aan dat hij wil weten of hij bij de oom kan blijven wonen. Voor [de minderjarige 2] speelt dit minder omdat zij vanwege haar jonge leeftijd geen herinneringen heeft aan haar verblijf elders. Door een onderzoek zal de vanzelfsprekendheid dat zij bij de oom verblijft, onder druk komen te staan. Dit acht de rechtbank zeer onwenselijk, zeker nu uit alle signalen blijkt dat de kinderen het fijn hebben bij de oom en de opvoedsituatie bij de oom tegemoet komt aan hun behoeften.
Verder weegt de rechtbank mee, maar dat speelt een ondergeschikte rol, dat er een zeer lange wachttijd geldt voor deskundigenonderzoeken, waarbij de Raad ter zitting heeft toegelicht dat het NIFP dergelijke opdrachten inmiddels ook niet meer aanvaardt. Voor zover er al een andere gerenommeerde instelling gevonden zou kunnen worden die in staat is een dergelijk onderzoek uit te voeren, zal het onderzoek (inclusief een mogelijke wachttijd) op zijn minst vele maanden in beslag nemen. Ten slotte neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de ouders contra-expertise verzoeken om aan te tonen dat de kinderen (ook) met de oma/tante een goede hechting hebben en dat er geen reden is om hen niet terug te plaatsen bij de oma/tante. Het gaat in deze zaak echter niet om de vraag met wie zij de sterkste hechting hebben en een terugplaatsing naar oma/tante nog mogelijk is, maar om de vraag of het gezag van de ouders moet worden beëindigd
Het belang dat de kinderen hebben bij het krijgen van rust, stabiliteit en zekerheid staat voor de rechtbank nu voorop.
5.8.
De rechtbank wijst het verzoek om een contra-expertise daarom af.
De verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek
5.9.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen. In deze zaak ligt ter beoordeling aan de rechtbank voor of [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk is, maar dat het ook in het belang van een kind kan zijn om – na het verstrijken van een aanzienlijke periode – zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, zodat de tijdelijke maatregel in een definitieve uithuisplaatsing moet worden omgezet.
5.11.
De rechtbank is, na een afweging van alle betrokken belangen en omstandigheden, van oordeel dat het in deze zaak in het belang van de kinderen is om bij de oom te blijven wonen en dat zij daarover duidelijkheid en zekerheid krijgen. Dit oordeel is niet alleen gebaseerd op het tijdsverloop, maar ook op de feiten en omstandigheden die zich in de loop der jaren hebben voorgedaan.
In april 2018 waren de zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders en hun persoonlijke problematiek dusdanig groot dat de kinderen met spoed uit huis zijn geplaatst. Na een plaatsing in een neutraal pleeggezin, zijn de kinderen medio juli 2018 bij de grootouders vaderszijde (en tante) geplaatst. Uit de daarop volgende beschikkingen blijkt dat door de GI en de Raad is geprobeerd zicht te krijgen op de situatie van de ouders, maar dat de ouders geen openheid van zaken geven en de samenwerking uit de weg gaan. Eind november 2018 wordt de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen overgedragen aan de huidige GI vanwege gebrek aan vertrouwen tussen GI en de ouders. De screening van de grootouders/tante als pleegouders is niet van de grond gekomen, er worden gerechtelijke procedures aangespannen, een bijzonder curator wordt aangesteld voor de kinderen, maar dat alles leidt niet tot een constructieve samenwerking met de ouders. Dat heeft tot gevolg dat er in al die jaren geen zicht is gekomen op de situatie waarin de ouders verkeren. De ouders blijven in het strijdmodel zitten en verliezen daarbij langzamerhand steeds meer het belang van de kinderen uit het oog.
Ter zitting heeft de advocaat van de ouders meegedeeld dat de moeder in een beschermde woonvorm woont; over de situatie van de vader zijn geen mededelingen gedaan. Wel heeft de advocaat van de ouders duidelijk gemaakt dat zij zich nu niet in staat achten om zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen. Dat het volgens de ouders de afgelopen drie jaar allemaal anders is gelopen dan door de Raad in het raadsrapport is weergegeven, acht de rechtbank dan ook onvoldoende feitelijk en concreet onderbouwd. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de Raad, de GI en de oom dat er na drie jaar een einde moet komen aan de onzekerheid voor de kinderen over hun verblijf bij oom. Ook ziet de rechtbank gezien de complexe situatie de noodzaak voorblijvende betrokkenheid van de GI, als buffer tussen oom en ouders/familie.
5.12.
De stelling van de ouders dat de situatie van de kinderen bij de oom zeer zorgelijk is, is op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar wat het gerechtshof daarover in de beschikking van 6 december 2022 onder punt 5.16 heeft overwogen en sluit zich daarbij volledig aan. De kinderen hebben het goed bij de oom, zijn aan hem gehecht en ontwikkelen zich daar goed. Er zijn ook geen zorgmeldingen bekend over de situatie van de kinderen bij de oom.
Er lopen klachtenprocedures van de ouders en de ouders hebben verwezen naar onderzoeken ( [mevrouw] , het niet-voltooide onderzoek van [naam] en het nog lopende onderzoek van [meneer] ), maar er zijn tot op heden geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de door de ouders gestelde zorgen onderbouwen. De GI heeft geen enkele aanwijzing dat veiligheid van de kinderen bij de oom in het geding is. Hij heeft voor de kinderen een veilige, rustige en stabiele situatie weten te creëren die zij daarvoor ontbeerden. De kinderen hebben immers voordat zij bij hem kwamen wonen achtereenvolgens in een crisispleeggezin gewoond, een neutraal pleeggezin en bij grootouders/tante). De ouders nemen nu het standpunt in dat de kinderen bij oma en tante zouden moeten opgroeien en mogelijk op de lange termijn weer bij hen. Het is niet in het belang van de kinderen om hen aan deze onzekerheid bloot te stellen, terwijl zij nu al jarenlang goed gedijen bij hun oom. Een contraindicatie vormt voorts het feit dat de ouders niet in contact willen treden met de GI, waardoor het opnieuw starten van een omgangsregeling met de kinderen stagneert.
5.13.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen.
5.14.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. Gezien het standpunt van de Raad, de bereidheid van de GI, de complexe familieverhoudingen en het feit dat de oom geen voogdij over de kinderen wenst, is de rechtbank van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. De GI heeft zich bij ongedateerde brief, bij de rechtbank ingekomen op 1 april 2022, bereid verklaard om de voogdij over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te aanvaarden indien het gezag van de ouders wordt beëindigd. Ter zitting van 24 januari 2023 heeft de GI verklaard daartoe nog steeds bereid te zijn.
Proceskostenveroordeling
5.15.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting toegelicht dat de gevraagde proceskostenveroordeling ziet op de kosten die [naam] heeft gemaakt voor zijn onderzoek. De advocaat heeft desgevraagd aangegeven dat [naam] zijn kosten voor het (niet-afgeronde) onderzoek niet in rekening heeft gebracht bij de ouders en trekt het verzoek op dat onderdeel in. De advocaat heeft betoogd dat de overige gevorderde kosten ten laste van de GI moeten komen, maar de rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een verzoek van de Raad. Voor zover ouders hebben beoogd te betogen dat het verzoek om een proceskostenveroordeling ziet op de Raad komt dit verzoek al vanwege een gebrek aan een concrete onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking. Bij een toewijzing van het verzoek van de Raad, is voor een proceskostenveroordeling ten laste van de Raad geen plaats.
5.16.
De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Tot slot
5.17.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting uitgebreid is gesproken over de gestagneerde omgangsregeling. De GI heeft diverse inspanningen geleverd om tot een contactherstel en het hervatten van de omgang te komen tussen – in eerste instantie – de ouders en de kinderen. De GI wil de eerste omgang laten plaatsvinden in Heiloo en de rechtbank hoopt dat de ouders van deze mogelijkheid gebruik zullen maken, omdat zij ondanks de beëindiging van het gezag wel de ouders blijven en het in het belang van de kinderen en voor hun ontwikkeling zeer wenselijk is om hun ouders te kennen. In dat verband kwam ook aan de orde dat de moeder de enige is die de afstammingsvragen van [de minderjarige 1] kan beantwoorden, zodat dit, los van de band tussen de ouders, een extra argument is om de impasse over de omgang te doorbreken.
De rechtbank hoopt dat deze beslissing een begin vormt van een nieuwe fase waarin de focus van de ouders en de oma/tante weer op (het contact met) de kinderen komt te liggen. Het zou waardevol en in het belang van de kinderen kunnen zijn om een goed en ruim contact te hebben met hun ouders (en oma/tante). Dat de GI een inspanningsverplichting heeft om tot een omgangsregeling tussen de kinderen en de ouders te komen, betekent niet dat de verantwoordelijkheid voor het slagen van de omgang volledig op de GI afgewenteld kan worden. De GI heeft ter zitting aangegeven dat als de gezondheid van de moeder aan bepaalde aspecten van de omgang in de weg staat, zij daarover duidelijkheid dient te geven zodat de GI daarmee eventueel rekening zou kunnen houden bij het inrichten van de omgang.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedag vader] 1983 te [geboorteplaats vader] en [de moeder] , geboren op [geboortedag moeder] 1989 te [geboorteplaats moeder] over de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2]
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
6.3
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. A.S. van Leeuwen en W.P van der Haak, leden tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.