ECLI:NL:RBNHO:2023:1959

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
C/15/326694 / FA RK 22-1544
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor adoptie van een Surinaams meisje door Nederlandse adoptie-ouders

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een adoptiezaak waarbij Nederlandse adoptie-ouders, die de tante en oom zijn van het Surinaamse meisje, toestemming hebben gekregen voor de adoptie. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers, ondanks dat zij niet voldeden aan de eis van drie aaneengesloten jaren samenleven, wel aan de onderliggende uitgangspunten van het Burgerlijk Wetboek voldeden. De verzoekers hebben in eerste instantie zorg verleend aan hun nichtje, wat de toepassing van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) irrelevant maakte. De rechtbank concludeerde dat de bestendigheid van de verzorging en opvoeding door de adoptanten vaststaat, ondanks dat verzoeker niet voldeed aan de eis van een jaar verzorging en opvoeding op het moment van indiening van het verzoek. De rechtbank oordeelde dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, aangezien de ouders geen zorg voor het kind konden dragen en de verzoekers al sinds de geboorte verantwoordelijk voor het kind zijn. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en de geslachtsnaam van het kind gewijzigd, en gelast dat de geboortegegevens in de registers van de burgerlijke stand worden ingeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/326694 / FA RK 22-1544
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 7 maart 2023
gegeven op het verzoek van:
[verzoekster]en
[verzoeker] ,
beiden wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster respectievelijk verzoeker, gezamenlijk te noemen verzoekers,
advocaat mr. V. Kidjan, kantoorhoudende te Amsterdam,
strekkende tot adoptie van:
- de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] in Suriname.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder]
wonende te [plaats] in Suriname,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader]
wonende te [plaats] in Suriname,
hierna te noemen: de vader,
gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekers, ingekomen op 29 maart 2022;
- de brief, met bijlage, van verzoekers, ingekomen op 22 april 2022;
- het bericht, met bijlage, van verzoekers, ingekomen op 2 mei 2022;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage
van 12 juli 2022, ingekomen op 15 juli 2022;
- de brief, met bijlagen, van verzoekers, ingekomen op 16 augustus 2022;
- de brief, met bijlagen, van verzoekers, ingekomen op 24 augustus 2022;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 september 2022, ingekomen op 15 september 2022;
- de brief, met bijlagen, van verzoekers, ingekomen op 3 februari 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 februari 2023
in aanwezigheid van verzoekers, bijgestaan door mr. V. Kidjan. Voorts is
verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De
ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gehuwd op [huwelijksdatum] in het district [district] in Suriname. Uit dit huwelijk is [de minderjarige] geboren. Van [de minderjarige] is geen geboorteakte opgenomen in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
2.2.
Verzoekers zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.3.
Verzoekster en de moeder zijn zussen.
2.4.
Bij beschikking van 28 juli 2021 van het kantongerecht te [plaats] in Suriname zijn de ouders ontheven uit de ouderlijke macht over [de minderjarige] en is verzoekster tot voogdes en verzoeker tot toeziend voogd over [de minderjarige] benoemd.
2.5.
[de minderjarige] is op 14 december 2021 met verzoekster naar Nederland gekomen op basis van een toeristenvisum. Op 11 maart 2022 hebben verzoekers een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor [de minderjarige] bij de IND ingediend.
2.6.
Verzoekers hebben de Nederlandse nationaliteit. De ouders en [de minderjarige] hebben de Surinaamse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers hebben verzocht:
- de adoptie uit te spreken van [de minderjarige] ;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de geboortegegevens van [de minderjarige] in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage in te schrijven;
- de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen van ‘ [geslachtsnaam] ’ in ‘ [geslachtsnaam] ’;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, voor zover de wet dat toelaat.
3.2.
Door en namens verzoekers is in de stukken en ter zitting het volgende naar voren gebracht.
3.3.
Verzoekers lichten toe dat zij in oktober 2019 op vakantie waren bij de ouders in Suriname. Drie dagen voor hun vertrek naar Nederland vertelden de ouders dat de moeder zwanger was van hun derde kindje ( [de minderjarige] ) en dat zij het kindje wilden afstaan aan verzoekers. De ouders konden de zorg voor een derde kindje niet dragen. Zij hadden hun handen vol aan de opvoeding van hun twee oudste kinderen en kregen daarbij al veel hulp van de moeder van verzoekster en moeder (hierna: oma). Verzoekers waren in shock na deze mededeling en moesten dit verwerken. Zij kunnen zelf geen kinderen krijgen en hadden hun kinderwens al opgegeven. De ouders bleven volharden in hun wens om hun kindje na de geboorte af te staan aan verzoekers, waarop verzoekers besloten rond de geboorte van het kindje weer naar Suriname te gaan. In Suriname wilden verzoekers uitzoeken of de ouders ook na de geboorte de zorg voor het kindje niet op zich wilden nemen en of verzoekers voor het kindje wilden gaan zorgen. Verzoekers hadden geen plan en zouden wel zien hoe de situatie zich zou ontwikkelen. Vanwege de coronamaatregelen lukten het verzoekers niet om bij de bevalling aanwezig te zijn. Na de geboorte van [de minderjarige] bleven de ouders bij hun besluit om niet zelf voor [de minderjarige] te zorgen. Buiten het feit dat zij dit reeds hadden besloten tijdens de zwangerschap, speelde mee dat de moeder een zware bevalling had en [de minderjarige] een medische aandoening bleek te hebben. [de minderjarige] is geboren met een vaattumor die infantiel hemagioom wordt genoemd.
3.4.
Op 21 augustus 2020 lukte het verzoekster om, met toestemming van de Nederlandse en Surinaamse autoriteiten, naar Suriname te reizen. Vanwege de reisbeperkingen, werkverplichtingen en het risico om corona op te lopen, bleef verzoeker in Nederland. Tot de komst van verzoekster ving oma [de minderjarige] op. De ouders hebben nooit zelf voor [de minderjarige] gezorgd. Vanaf het moment dat verzoekster in Suriname aankwam, heeft zij de zorg voor [de minderjarige] op zich genomen. De hechting verliep goed en de eerste prioriteit van verzoekster was medische zorg voor [de minderjarige] regelen. Verzoekster heeft de moeder steeds bij de zorg voor [de minderjarige] proberen te betrekken om er echt zeker van te zijn dat zij [de minderjarige] wilde afstaan.
3.5.
De ouders bleven bij hun wens om [de minderjarige] niet zelf op te voeden en verzoekers voelden zich verantwoordelijk voor haar. In maart 2021 hebben verzoekers bij het Surinaamse Bureau voor Familiezaken (hierna: BuFaz) verzocht om officieel met de voogdij belast te worden en de ouders uit de ouderlijke macht te ontheffen. De ouders stonden achter dit verzoek. Bufaz startte een onderzoek en schakelde de Nederlandse Raad in voor onderzoek. Zowel Bufaz als de Raad concludeerden tot toewijzing van dit verzoek. Op 28 juli 2021 heeft de kantonrechter de ouders ontheven uit de ouderlijke macht over [de minderjarige] en is verzoekster tot voogdes en verzoeker tot toeziend voogd over [de minderjarige] benoemd.
3.6.
Verzoekers woonden op dat moment nog steeds gescheiden, verzoeker in Nederland en verzoekster in Suriname. Zij wilden dit niet langer en zochten naar mogelijkheden om met [de minderjarige] naar Nederland te reizen. Verzoekers besloten eerst een toeristenvisum voor [de minderjarige] aan te vragen om te kijken hoe het zou gaan met [de minderjarige] in Nederland. [de minderjarige] en verzoekster kwamen op 14 december 2021 in Nederland aan. In Nederland bleek de hechting tussen [de minderjarige] en verzoeker als vanzelfsprekend te gaan. Het was voor verzoekers uitgesloten dat verzoekster en [de minderjarige] zouden terugkeren naar Suriname. Op 11 maart 2022 hebben verzoekers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning bij de IND. [de minderjarige] verblijft nu in afwachting van de beslissing op het adoptieverzoek rechtmatig in Nederland. Het gaat goed met [de minderjarige] en de afgelopen tijd zijn zij met zijn drieën daadwerkelijk een gezin gaan vormen. Verzoekers wensen de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Verzoekers en de ouders hebben een goede onderlinge band en er is wekelijks contact met elkaar.
3.7.
Verzoekers zijn van mening dat aan de gronden voor adoptie van artikel 1:227 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is voldaan. Weliswaar verbleef verzoekster feitelijk tussen augustus 2020 en december 2021 met [de minderjarige] in Suriname, maar daarmee kan niet gezegd worden dat zij sindsdien niet meer samenleven. De adoptie is volgens verzoekers in het kennelijk belang van [de minderjarige] , die niets meer van haar ouders in hun hoedanigheid als ouder te verwachten heeft. In dit verband verwijzen verzoekers naar de inhoud van het rapport van de Raad van 24 juni 2021 en het rapport van Bufaz van 13 juli 2021. Uit deze rapporten volgt dat er sprake is van een goede hechting tussen verzoekster en [de minderjarige] , dat [de minderjarige] zich nooit aan de ouders heeft gehecht, dat verzoekster direct de medische behandeling van [de minderjarige] ter hand heeft genomen, dat ouders moeite hebben met het bolwerken van de zorg voor hun twee oudste kinderen en dat ouders altijd het voornemen hebben gehad om [de minderjarige] af te staan aan verzoekers.
3.8.
Verzoekers stellen dat zij ook voldoen aan de voorwaarden voor adoptie van artikel 1:228 BW. Met betrekking tot het opvoedvereiste merken verzoekers op dat verzoekster sinds augustus 2020 onafgebroken voor [de minderjarige] heeft gezorgd. Verzoeker was op dagelijkse basis betrokken bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] via moderne communicatiemiddelen en deelde in alle belangrijke beslismomenten.
3.9.
De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) is volgens verzoekers niet van toepassing. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wobka volgt dat deze wet niet van toepassing is op de opneming van een buitenlands pleegkind voor zover deze niet geschiedt met het oog op adoptie, maar voortkomt uit andere motieven, bijvoorbeeld de wens om een in zeer moeilijke omstandigheden in het buitenland opgroeiend kind van familieleden hulp te bieden. Hiervan is volgens verzoekers sprake. Bovendien spreekt artikel 2 Wobka van een opname van het buitenlandse kind in Nederland. [de minderjarige] is echter al in Suriname opgenomen in het gezin van verzoekster en verzoekster heeft ook tijdens haar verblijf in Suriname haar gezinsleven met verzoeker voortgezet. Dat kan wellicht ook worden afgeleid uit de huidige interpretatie van de IND voor wat betreft de opname van een kind in het gezin tijdens het verblijf in het buitenland. Vanaf 30 juni 2022 is het duidelijk gemaakt dat pleegkinderen die gedurende ten minste een jaar zijn verzorgd en opgevoed door een Nederlandse verzorger een verblijfsvergunning krijgen (STC 2022 nr. 16773, 30 juni 2022 p. 20). Mocht deze zienswijze niet gevolgd worden dan stellen verzoekers dat, gezien de rol van verzoekster, de Wobka op grond van artikel 14, eerste lid, van die wet buiten toepassing dient te blijven. In artikel 14, eerste lid, Wobka is vermeld dat deze wet buiten toepassing blijft indien de aspirantadoptieouder gedurende tenminste een jaar in het buitenland het kind heeft opgevoed. Voor verzoeker geldt dat aan de Wobka voorbij kan worden gegaan, aangezien het uitspreken van de adoptie in het belang van [de minderjarige] is en adoptie anders niet mogelijk zou zijn.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verzoeker niet aan de regelgeving voldoet, dan verzoeken verzoekers in ieder geval de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken ten aanzien van verzoekster. Als ook dit niet wordt toegekend, dan verzoeken verzoekers de Surinaamse voogdijbeschikking op de voet van artikel 431, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te erkennen.

4.Standpunt Raad

4.1.
De Raad heeft in het rapport van 13 september 2022 geadviseerd het verzoek van verzoekers tot adoptie en naamswijziging toe te wijzen.
4.2.
De Raad geeft aan dat [de minderjarige] sinds december 2021 bij verzoekers in Nederland woont en dat het goed met haar gaat. [de minderjarige] is gewend, gaat naar een kinderdagverblijf en staat reeds ingeschreven voor een basisschool. [de minderjarige] heeft de nodige medische zorg gekregen en haar gezondheid is nu goed/stabiel. De bedoeling is, zoals dat reeds was overeengekomen tijdens de zwangerschap van moeder, dat [de minderjarige] bij verzoekers blijft wonen en dat verzoekers verantwoordelijk zijn en blijven voor haar zorg en opvoeding. De ouders staan volledig achter de wens van verzoekers om [de minderjarige] te adopteren. Er is wekelijks contact tussen de familieleden. [de minderjarige] weet wie haar ouders zijn en verzoekers zijn voornemens haar altijd open te blijven informeren over haar afkomst.
4.3.
Alles overziend is de Raad van mening dat het in het kennelijk belang van [de minderjarige] is om geadopteerd te worden door verzoekers. Zij zijn degenen die zich al sinds haar geboorte verantwoordelijk voor haar voelen. Sinds [de minderjarige] twee maanden oud was, heeft verzoekster de zorg voor [de minderjarige] op zich genomen en was verzoeker tot december 2021 op afstand betrokken. Sinds december 2021 woont [de minderjarige] bij verzoekers in Nederland en is er sprake van een hecht gezin. Het is voor de Raad invoelbaar dat verzoekers [de minderjarige] willen adopteren om de feitelijke situatie ook officieel te maken en [de minderjarige] definitief een volwaardig lid van het gezin te laten zijn. De Raad heeft er ook geen bezwaar tegen dat de achternaam van [de minderjarige] wordt gewijzigd naar [geslachtsnaam] . De ouders hebben aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. [de minderjarige] zal door het krijgen van deze achternaam ook op die manier echt onderdeel van het gezin zijn. Over haar afstamming wordt [de minderjarige] door de betrokken familieleden ingelicht en de Raad denkt dan ook niet dat het wijzigen van haar achternaam een negatieve invloed zal hebben op haar identiteitsontwikkeling.

5.Beoordeling van het verzoek

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De rechtbank stelt vast dat deze zaak een internationaal karakter draagt zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv bevoegd om kennis te nemen van het verzoek, aangezien verzoekers hun woonplaats in Nederland hebben. Nu zij in [plaats] wonen, is deze rechtbank bevoegd.
5.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
5.4.
Op grond van artikel 10:105, eerste lid, BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie, behoudens het tweede lid, het Nederlandse recht van toepassing. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind of van andere personen of instellingen toepasselijk is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Nu [de minderjarige] de Surinaamse nationaliteit bezit, is op de toestemming, raadpleging of voorlichting van de ouders, het kind of van andere personen of instellingen het Surinaamse recht van toepassing.
Adoptie
5.5.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of bij de beoordeling van het verzoek van verzoekers tot adoptie de Wobka van toepassing is. In artikel 2 Wobka is bepaald dat opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend is toegestaan, indien van Onze Minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleend. Uit de Memorie van toelichting bij de Wobka volgt dat de regeling niet van toepassing is op de opneming van een buitenlands pleegkind voor zover deze niet geschiedt met het oog op adoptie, maar voortkomt uit andere motieven, bijvoorbeeld de wens om een in zeer moeilijke omstandigheden in het buitenland opgroeiend kind van familieleden hulp te bieden.
De rechtbank is gelet op hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht van oordeel dat hun bemoeienis met [de minderjarige] niet van meet af aan gericht was op adoptie, maar op het verlenen van de noodzakelijke zorg aan hun nichtje, waartoe de eigen ouders niet in staat waren. De ouders hebben verzoekers gevraagd om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen en verzoekers voelden de verantwoordelijkheid om deze zorg op te pakken. Verzoekster heeft [de minderjarige] naar Nederland meegenomen, aangezien de zorgbehoefte van [de minderjarige] niet door de ouders werd vervuld, diverse Surinaamse artsen hebben verklaard dat [de minderjarige] in Nederland betere medische zorg zou kunnen krijgen en verzoekers hun leven in Nederland wilden voorzetten. Nadien is bij verzoekers de wens ontstaan om [de minderjarige] te adopteren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Wobka niet van toepassing is, zodat niet aan deze regeling getoetst hoeft te worden.
5.6.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of wordt voldaan aan de gronden van en voorwaarden voor adoptie zoals bepaald in de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
5.7.
In artikel 1:227, tweede lid, BW is bepaald dat het verzoek tot adoptie door twee personen tezamen slechts kan worden gedaan indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Voorts kan het verzoek op grond van het derde lid van dit artikel alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid van artikel 1:228 BW wordt voldaan.
De voorwaarden voor adoptie genoemd in artikel 1:228, eerste lid, BW zijn:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op
de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van
bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. dat het kind geen kleinkind is van een adoptant;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaar ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien
jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende tenminste een jaar heeft of hebben
verzorgd en opgevoed;
g. de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan de gronden van en voorwaarden voor adoptie als bedoeld in de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers minstens achttien jaar ouder zijn dan [de minderjarige] , dat [de minderjarige] geen kleinkind van verzoekers is en dat de ouders niet meer met het gezag over [de minderjarige] zijn belast.
5.10.
Ten aanzien van de vereiste samenlevingstermijn van drie aaneengesloten jaren uit artikel 1:227, tweede lid, BW overweegt de rechtbank als volgt. Verzoekers staan sinds 9 september 2011 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op hetzelfde adres en zijn in 2015 gehuwd. In de periode van 21 augustus 2020 tot 14 december 2021 verbleef verzoekster echter feitelijk in Suriname en verzoeker in Nederland. Uit de toelichting bij artikel 1:227 BW volgt dat de wetgever met de eis van de minimale samenlevingstermijn het oog heeft gehad op de bestendigheid van de relatie tussen de adoptanten. In dit geval leefden verzoekers al jaren samen, hebben zij uit noodzaak anderhalf jaar gescheiden van elkaar geleefd, hebben zij steeds intensief contact met elkaar gehad, is het huwelijk in stand gebleven en hebben zij steeds de intentie gehad om hun leven in Nederland samen voort te zetten. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verzoekers meer dan drie jaar voor de indiening van het verzoek tot adoptie een zodanig bestendige relatie met elkaar hadden, dat is voldaan aan het aan artikel 1:227, tweede lid, BW ten grondslag liggende uitgangspunt. Daarom staat het vereiste van de samenlevingstermijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan een adoptie van [de minderjarige] door verzoekers in de weg.
5.11.
Over de vereiste verzorgingstermijn van één jaar uit artikel 1:228, eerste lid, onder f, BW overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat aan deze verzorgingstermijn moet zijn voldaan op het moment van indiening van het verzoekschrift. Verzoekster draagt sinds 21 augustus 2020 zorg voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] , zodat voor haar aan dit vereiste wordt voldaan. Verzoeker daartegen draagt sinds de komst van [de minderjarige] naar Nederland op 14 december 2021 zorg voor haar, zodat hij op het moment van indiening van het verzoekschrift nog niet aan de verzorgingstermijn voldeed. Weliswaar was verzoeker gedurende de periode van 21 augustus 2020 tot 14 december 2021 op afstand betrokken bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelijkgesteld worden aan de situatie als bedoeld in dit artikel. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om voor verzoeker over dit vereiste heen te stappen. De gestelde verzorgingstermijn is bedoeld om de bestendigheid van de verzorging en opvoeding door de adoptanten te kunnen beoordelen. Verzoekers hebben een duurzame band met elkaar die nooit verbroken is geweest en inmiddels zorgt verzoeker al ruim een jaar met verzoekster voor [de minderjarige] . De bestendigheid van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] door verzoekers staat naar het oordeel van de rechtbank vast.
5.12.
Voorts heeft de rechtbank op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht de overtuiging dat de gevraagde adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is en dat zij thans en naar voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien niets meer van de ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verzoekster de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen sinds zij ruim twee maanden oud was en dat verzoekers sinds 14 december 2021 samen voor [de minderjarige] zorgen. [de minderjarige] heeft inmiddels een hechtingsrelatie met verzoekers opgebouwd en het gaat goed met haar. Verzoekers bieden [de minderjarige] een stabiele gezinssituatie, kunnen [de minderjarige] financieel onderhouden en zorgen ervoor dat [de minderjarige] de vereiste medische zorg blijft ontvangen. Ook zorgen verzoekers ervoor dat het contact tussen [de minderjarige] , de ouders en de oudere kinderen van de ouders in stand blijft en zij nemen daartoe ook het initiatief. De ouders hebben zelf nimmer de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] gedragen en nooit de ouderrol vervuld. Sinds de zwangerschap hebben de ouders de bestendige wens dat [de minderjarige] door verzoekers zal worden verzorgd en opgevoed en dit aan hen gevraagd. Bij adoptie van [de minderjarige] door verzoekers wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie en wordt [de minderjarige] een volwaardig lid van het gezin.
5.13.
Ten aanzien van het toestemmingsvereiste van de ouders dient zoals eerder vermeld te worden aangesloten bij het Surinaamse recht. Op grond van het Surinaamse recht kunnen de ouders mondeling of schriftelijk tegenover de rechter een verklaring van bezwaar tegen de adoptie afleggen indien zij met het gezag over het kind zijn belast. In dit geval zijn de ouders bij beschikking van 28 juli 2021 van het kantongerecht te [plaats] in Suriname uit het gezag over [de minderjarige] ontheven, zodat zij geen bezwaar kunnen maken tegen het adoptieverzoek. Bovendien hebben verzoekers een verklaring van de ouders in het geding gebracht, waarin de ouders toestemming aan verzoekers geven om [de minderjarige] te adopteren.
5.14.
Nu aan alle wettelijke vereisten voor adoptie is voldaan, zal de rechtbank het verzoek van verzoekers tot adoptie van [de minderjarige] toewijzen.
Geboortegegevens
5.15.
Op grond van artikel 1:25, vijfde lid, BW dient de rechtbank die de adoptie uitspreekt ambtshalve afzonderlijk de inschrijving van een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte te gelasten.
5.16.
De rechtbank stelt vast dat zich onder de stukken een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de daartoe bevoegde instantie opgestelde geboorteakte van [de minderjarige] bevindt en dat deze geboorteakte is voorzien van apostillestempel.
5.17.
Desgevraagd heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage zich bij brief van 12 juli 2022 op het standpunt gesteld dat de geboorteakte van [de minderjarige] voor inschrijving en opneming in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage in aanmerking komt. De ambtenaar heeft geen bezwaar tegen een last tot inschrijving van de akte zoals bedoeld in artikel 1:25g, tweede lid, BW.
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door verzoekers overgelegde geboorteakte van [de minderjarige] vatbaar voor inschrijving in het register van geboorten van de gemeente
's-Gravenhage, zodat de rechtbank op de voet van artikel 1:25, vijfde lid, BW de inschrijving van die akte zal gelasten.
Geslachtsnaam
5.19.
Door de adoptie naar Nederlands recht komt de minderjarige in familierechtelijke betrekking te staan tot verzoekers en krijgt zij op grond van artikel 1:5, derde lid, BW van rechtswege de geslachtsnaam van de man, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de moeder zal hebben. Verzoekers hebben verzocht om te bepalen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] ‘ [geslachtsnaam] ’ zal zijn. De rechtbank zal daarom vaststellen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] ‘ [geslachtsnaam] ’ zal komen te luiden

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijke geslacht:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] in Suriname,
door verzoekers voornoemd;
6.2.
stelt vast dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] ’ [geslachtsnaam] ’ zal zijn;
6.3.
gelast de inschrijving van de akte van geboorte van [de minderjarige] in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
6.4.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
6.5.
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan:
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage;
- de griffier van het centraal gezagsregister, zodat deze in het gezagsregister aantekening houdt van de onderhavige uitspraak betreffende de adoptie.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en mr. T. Christoph, allen (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.