ECLI:NL:RBNHO:2023:1844

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
9507810
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en redelijke maatregelen door vervoerder

In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen Austrian Airlines A.G. wegens vertraging van hun vlucht op 26 juli 2019 van Amsterdam naar Skopje. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vlucht van Amsterdam naar Wenen was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Skopje misten en uiteindelijk met een vertraging van 37 uur en 47 minuten op hun eindbestemming aankwamen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie en wees de vordering toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de vervoerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9507810 \ CV EXPL 21-7212 (RH)
Uitspraakdatum: 22 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2],
3. [passagier sub 3],
4. [passagier sub 4],
5. [passagier sub 5],
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. R.A.C. Telkamp(EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 26 juli 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Vienna International Airport, Wenen (Oostenrijk), naar Skopje Airport, Skopje (Macedonië).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Wenen, met vluchtnummer OS376 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht naar de eindbestemming hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 37 uur en 47 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Skopje, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg is van ‘ATFM SLOT restricties’ die door de luchtverkeersleiding aan de vlucht zijn opgelegd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport van de vlucht en de ‘ATC-Slot History’ van de vlucht overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vertraging voor de duur van 51 minuten is veroorzaakt wegens vertragingscode 81, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” valt onder het kopje “
ATFM + AIRPORT + GOVERNMENTAL AUTHORITIES” en staat voor “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems”. Voorts volgt uit de ‘ATC-Slot History’ dat deze restricties specifiek aan de onderhavige vlucht zijn opgelegd en zodoende niet als een algemene restrictie wegens capaciteitsproblemen kunnen worden aangemerkt, aldus de vervoerder.
5.5.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, volgens planning zouden de passagiers op 26 juli 2019 om 21:50 uur (lokale tijd) aankomen in Wenen en vervolgens met de vlucht om 22:30 uur (lokale tijd) verder vliegen naar Skopje. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar een alternatieve vlucht met geplande vertrek op 28 juli 2019 om 10:15 uur (lokale tijd). Niet in geschil is dat de passagiers ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met 24 uur vertraging zijn aangekomen op de eindbestemming.
5.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. De passagiers hebben gesteld dat zij met vluchten OS779, LO224 en LO593, TK1890 en TK1005 of JU601 en JU162 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers niet hebben gesteld dat op deze vlucht ook voldoende beschikbare plaatsen waren. Gelet op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) had het echter op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen waarom hij de passagiers niet op deze vluchten heeft omgeboekt. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
De vraag of de vervoerder ook gehouden zou zijn de compensatie te voldoen indien de passagiers de initiële omboeking van de vervoerder op vluchten JP137 en JP801 zouden hebben geaccepteerd, behoeft geen beantwoording, nu de passagiers ook in dat geval met meer dan 24 uur vertraging zouden zijn aangekomen op de eindbestemming.
5.8.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming.
5.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.363,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 26 juli 2019, en over € 363,00 vanaf 20 juli 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter